Hoofdstuk 1C - Financiële bepalingen

22: {Financiële bepalingen}

  • 1. 
    De administratieve uitgaven die voor de instellingen voortvloeien uit de bepalingen van dit hoofdstuk komen ten laste van de begroting van de Unie.
  • 2. 
    De beleidsuitgaven die voortvloeien uit de uitvoering van die bepalingen komen eveneens ten laste van de begroting van de Unie, behalve wanneer het beleidsuitgaven betreft die voortvloeien uit operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied en gevallen waarin de Raad met eenparigheid van stemmen anders besluit.

    In de gevallen waarin de uitgaven niet ten laste komen van de begroting van de Unie, komen zij ten laste van de lidstaten volgens de bruto nationaal product-verdeelsleutel, tenzij de Raad met eenparigheid van stemmen anders besluit. Lidstaten wier vertegenwoordiger in de Raad een formele verklaring krachtens artikel 9, lid 1, tweede alinea, heeft afgelegd, zijn niet verplicht bij te dragen in de financiering van uitgaven die voortvloeien uit operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied.

  • 3. 
    In de begroting van de Unie wordt een begrotingsonderdeel gecreëerd voor de dringende financiering van initiatieven in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met name de voorbereidende activiteiten van de in artikel 30, lid 1, van deel I van de Grondwet bedoelde missies. Er worden specifieke procedures ingesteld die moeten waarborgen dat de op dit begrotingsonderdeel opgevoerde kredieten snel toegankelijk zijn en dat zij doeltreffend kunnen worden gebruikt binnen de termijnen die door de situatie in kwestie worden gedicteerd.

    De activiteiten ter voorbereiding van de in artikel 30, lid 1, van deel I van de Grondwet bedoelde missies die niet ten laste komen van de begroting van de Unie, worden gefinancierd door een startfonds, dat wordt gevormd door bijdragen van de lidstaten.

    De Raad neemt met gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de minister van Buitenlandse Zaken de volgende voorschriften aan:

    • de voorschriften voor de instelling en financiering van het fonds, met name de aan het fonds toegekende financiële middelen en de wijze van afroepen van de bijdragen;
    • de voorschriften voor het beheer van het fonds;
    • de voorschriften voor de financiële controle.

    Wanneer de Raad een missie overweegt als bedoeld in artikel 30 van deel I van de Grondwet, die niet ten laste kan komen van de begroting van de Unie, machtigt hij de minister van Buitenlandse Zaken om dit fonds te gebruiken. De minister van Buitenlandse Zaken brengt aan de Raad verslag uit over de uitvoering van dit mandaat.

Commentaar

  • 1. 
    Tekst van artikel 28.2 VEU, waarbij "begroting van de Europese Gemeenschappen" is vervangen door "begroting van de Unie": "De administratieve uitgaven die voor de instellingen voortvloeien uit de bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid komen ten laste van de begroting van de Europese Gemeenschappen."
  • 2. 
    Tekst van artikel 28.3 VEU, waarbij "begroting van de Europese Gemeenschappen" is vervangen door "begroting van de Unie": "De beleidsuitgaven die voortvloeien uit de uitvoering van die bepalingen komen eveneens ten laste van de begroting van de Europese Gemeenschappen, behalve wanneer het beleidsuitgaven betreft die voortvloeien uit operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied en gevallen waarin de Raad met eenparigheid van stemmen anders besluit.

    In de gevallen waarin de uitgaven niet ten laste komen van de begroting van de Europese Gemeenschappen, komen zij ten laste van de lidstaten volgens de bruto nationaal roductverdeelsleutel, tenzij de Raad met eenparigheid van stemmen anders besluit. Lidstaten wier vertegenwoordiger in de Raad een formele verklaring krachtens artikel 23, lid 1, tweede alinea, heeft afgelegd, zijn niet verplicht bij te dragen in de financiering van uitgaven die voortvloeien uit operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied."

  • 3. 
    Werkgroep VII heeft geconstateerd dat in het kader van de GBVB-activiteiten soms dringende financieringen nodig zijn waarvoor de gebruikelijke procedures niet geschikt zijn. Bovendien is er volgens Werkgroep VIII behoefte aan een specifieke bepaling betreffende de voorbereidende fase van missies als bedoeld in artikel 30, lid 1. Deze behoefte vloeit enerzijds voort uit het feit dat de procedures voor de financiering van de civiele aspecten uit de begroting van de Unie omslachtig zijn en dus veel (en bij het opstarten van een operatie kostbare) tijd vergen, en anderzijds uit het feit dat een snelle financiering van de militaire aspecten die niet uit de begroting kunnen worden gefinancierd, mogelijk moet worden gemaakt.

    Wanneer de beoogde missie een operatie zou zijn waarbij uitsluitend civiele middelen of civiele en militaire middelen worden ingezet, zouden de voorbereidende activiteiten gefinancierd worden uit een speciaal onderdeel van de begroting van de Unie. Voor het beheer van dat onderdeel zou een bijzondere regeling gelden die enerzijds een snelle toegang tot de middelen zou garanderen (dus een vereenvoudiging van de gebruikelijk procedure voor toegang tot kredieten), en anderzijds voor een snelle aanwending van de middelen zou zorgen, waarbij zou worden afgeweken van in normale toepasselijke procedures (zoals bijvoorbeeld voor overheidsopdrachten).

    Wanneer de overwogen operatie evenwel militaire implicaties of implicaties op het gebied van defensie zou hebben en de uitgaven bijgevolg niet ten laste van de begroting kunnen komen, wordt er een fonds bestaande uit bijdragen van de lidstaten gecreëerd om de voorbereidende fase van de operatie te financieren. Het besluit betreffende de verdeelsleutel voor de financiering van het fonds zou door de Raad bij gekwalificeerde meerderheid worden vastgesteld.

    Voor de instelling van het fonds moeten voorts het aanvangsbedrag van het fonds en de nadere voorschriften voor het afroepen van de bijdragen worden vastgesteld, d.w.z., de wijze waarop het fonds wordt aangevuld wanneer de middelen geheel of gedeeltelijk zijn uitgegeven. Hierover moet de Raad met gekwalificeerde meerderheid een besluit nemen. Voorts moet de Raad een afzonderlijk besluit nemen over de opstelling van het financieel reglement van het fonds. Dat besluit wordt mogelijk gemaakt in de tweede alinea van dit lid.

    Omdat een doeltreffende en snelle aanwending van het fonds belangrijk is wordt in de derde alinea ten slotte voorgesteld dat de minister van Buitenlandse Zaken door de Raad kan worden gemachtigd om het fonds aan te wenden en te beheren.