Titel VI - Het Democratische leven van de Unie - Main contents
Contents
- I-44: Het beginsel van democratische gelijkheid
- I-45: Het beginsel van representatieve democratie
- I-46: Het beginsel van participerende democratie
- I-47: De sociale partners en de autonome sociale dialoog
- I-48: De Europese Ombudsman
- I-49: Transparantie van de werkzaamheden van de instellingen van de Unie
- I-50: De bescherming van persoonsgegevens
- I-51: De status van kerken en van niet-confessionele organisaties
I-44: Het beginsel van democratische gelijkheid
De Unie eerbiedigt in al haar activiteiten het beginsel van gelijkheid van haar burgers, die gelijke aandacht genieten van haar instellingen, organen en instanties.
I-45: Het beginsel van representatieve democratie
-
1.De werking van de Unie is gegrond op de representatieve democratie.
-
2.De burgers worden op het niveau van de Unie rechtstreeks vertegenwoordigd in het Europees Parlement.
De burgers worden op het niveau van de Unie rechtstreeks vertegenwoordigd in het Europees Parlement.
De lidstaten worden in de Europese Raad vertegenwoordigd door hun staatshoofd of hun regeringsleider en in de Raad door hun regering, die zelf democratische verantwoording verschuldigd zijn aan hun nationaal parlement of aan hun burgers.
-
3.Iedere burger heeft het recht aan het democratisch bestel van de Unie deel te nemen. De besluitvorming vindt plaats op een zo open mogelijke wijze, en zo dicht bij de burgers als mogelijk is.
-
4.De politieke partijen op Europees niveau dragen bij tot de vorming van een Europees politiek bewustzijn en tot de uiting van de wil van de burgers van de Unie.
I-46: Het beginsel van participerende democratie
-
1.De instellingen van de Unie bieden de burgers en de representatieve organisaties langs passende wegen de mogelijkheid hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in het openbaar in discussie te treden.
-
2.De instellingen van de Unie voeren een open, transparante en regelmatige dialoog met de representatieve organisaties en met het maatschappelijk middenveld.
-
3.Ter wille van de samenhang en de transparantie van het optreden van de Unie pleegt de Commissie steeds op ruime schaal overleg met de betrokken partijen.
-
4.Wanneer ten minste één miljoen burgers van de Unie, afkomstig uit een aanzienlijk aantal lidstaten, van oordeel zijn dat inzake een aangelegenheid een rechtshandeling van de Unie nodig is ter uitvoering van de Grondwet, kunnen zij het initiatief nemen de Commissie te verzoeken binnen het kader van haar bevoegdheden een passend voorstel daartoe in te dienen. De procedures en voorwaarden voor de indiening van een dergelijk burgerinitiatief worden bij Europese wet vastgesteld, met inbegrip van het minimumaantal lidstaten waaruit het initiatief afkomstig moet zijn. [*]
I-47: De sociale partners en de autonome sociale dialoog
De Europese Unie erkent en bevordert de rol van de sociale partners op het niveau van de Unie, en houdt daarbij rekening met de verschillen tussen de nationale stelsels; zij bevordert hun onderlinge dialoog, met inachtneming van hun autonomie.
De tripartiete sociale top voor groei en werkgelegenheid draagt bij tot de sociale dialoog.
I-48: De Europese Ombudsman
Een door het Europees Parlement gekozen Europese ombudsman neemt kennis van eventuele klachten betreffende wanbeheer in bij het optreden van de instellingen, organen en bureaus instanties van de Unie, zulks onder de in de Grondwet bepaalde voorwaarden. Hij onderzoekt die klachten en brengt terzake verslag uit. De Europese ombudsman verricht zijn werkzaamheden in volledige onafhankelijkheid.
I-49: Transparantie van de werkzaamheden van de instellingen van de Unie
-
1.Om goed bestuur te bevorderen en de deelneming van het maatschappelijk middenveld te waarborgen, werken de instellingen, organen en instanties van de Unie in een zo groot mogelijke openheid.
-
2.Het Europees Parlement, alsook de Raad wanneer hij beraadslaagt en stemt over een ontwerp-wetgevingshandeling, vergaderen in het openbaar.
-
3.Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft onder de in deel III genoemde voorwaarden het recht van inzage in de documenten van de instellingen, organen en bureaus instanties van de Unie, ongeacht de drager van het document.
Bij Europese wet worden de algemene beginselen en de beperkingen vastgesteld die om redenen van openbaar of particulier belang aan de uitoefening van het recht van inzage in deze documenten verbonden zijn.
-
4.De instellingen, organen en instanties stellen overeenkomstig de in lid 3 bedoelde Europese wet in hun reglement van orde specifieke bepalingen betreffende de inzage in hun documenten vast.
I-50: De bescherming van persoonsgegevens
-
1.Eenieder heeft recht op bescherming van de hem betreffende persoonsgegevens.
-
2.Bij Europese wet of kaderwet worden de voorschriften vastgesteld betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie, alsook door de lidstaten, bij de uitoefening van activiteiten die binnen de werkingssfeer van het recht van de Unie vallen, alsmede de voorschriften betreffende het vrije verkeer van die gegevens. Op de naleving van deze voorschriften wordt toezicht uitgeoefend door onafhankelijke autoriteiten.
Verklaring voor de slotakte ad artikel I-50
De Conferentie verklaart dat in alle gevallen waarin op grond van artikel I-50 aan te nemen regels inzake de bescherming van persoonsgegevens rechtstreekse gevolgen voor de nationale veiligheid hebben, naar behoren rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken van elk geval. Hij memoreert dat de geldende wetgeving terzake (zie met name Richtlijn 95/46/EG) specifieke afwijkingen bevat.
I-51: De status van kerken en van niet-confessionele organisaties
-
1.De Unie eerbiedigt de status die kerken en religieuze verenigingen en gemeenschappen volgens het nationale recht in de lidstaten hebben, en doet daaraan geen afbreuk.
-
2.De Unie eerbiedigt tevens de status die levensbeschouwelijke en niet-confessionele organisaties krachtens het nationaal recht genieten.
-
3.De Unie voert een open, transparante en regelmatige dialoog met die kerken en organisaties, onder erkenning van hun identiteit en hun specifieke bijdrage.