Periode van bezinning en debat
Na de afwijzing van de Europese Grondwet tijdens referenda in Frankrijk (29 mei 2005) en Nederland (1 juni 2005), bespraken Europese leiders op 16 en 17 juni 2005 de ontstane crisissituatie. Wat moet er nu gebeuren? Acht landen, waaronder Groot-Brittannië, Ierland, Denemarken en Polen, hadden zich op dat moment nog niet over de Europese Grondwet uitgesproken. Moesten deze landen nog de kans krijgen zich uit te spreken? Of was de Europese Grondwet nu 'dood'?
In juni 2005 besloten de Europese leiders tot "een periode van bezinning en debat". Eén jaar later verlengden de Europese leiders deze denkpauze. De periode van bezinning werd afgesloten toen de Duitse bondskanselier Angela Merkel in maart 2007 de Verklaring van Berlijn presenteerde, waarmee het proces van verdragshervorming een nieuwe impuls kreeg.
Na de afwijzing van de Europese Grondwet door het Nederlandse en Franse electoraat, gaat de Europese Unie verder op basis van de bestaande afspraken die zijn vastgelegd in het Verdrag van Nice. Voor de Europese leiders was deze situatie niet ideaal, omdat zij vinden dat het functioneren van een Europese Unie met 27 landen niet voldoende soepel loopt met "Nice", een verdrag dat is opgesteld in 1999 toen de Europese Unie nog 15 lidstaten telde.
Door de dubbele Frans/Nederlandse afwijzing is er de komende jaren echter geen alternatief voor het Verdrag van Nice. De voorzitter van de Europese Commissie, José Manuel Durao Barroso1, zei in september 2005 dat de Europese Grondwet voorlopig niet kan worden ingevoerd. De periode voor "debat en bezinning" die aanvankelijk een looptijd had tot het voorjaar van 2006, werd door de Europese leiders in juni 2006 met één jaar verlengd.
Bezinning en debat in Nederland
In Nederland zou tijdens de periode van debat en bezinning een Nationale Europa Discussie hebben moeten plaatsvinden onder voorzitterschap van PvdA-Tweede-Kamerlid Mariëtte Hamer2. Door politieke onenigheid over de organisatie van deze discussie (Tweede Kamer en regering gezamenlijk, of afzonderlijk) zijn plannen voor deze brede maatschappelijke discussie in september 2005 geannuleerd.
In maart 2006 opende het ministerie van Buitenlandse Zaken een website "NederlandinEuropa.nl", om de mening van de Nederlanders over de EU te peilen. Zo'n 100.000 mensen gebruikten de site om aan het onderzoek mee te doen, waarna staatssecretaris Atzo Nicolaï op 19 mei 2006 een eindrapport met conclusies presenteerde. Dit rapport gebruikte de Nederlandse regering als inzet voor de Europese top van juni 2006.
Bezinning in Europa
De Europese Commissie opende in maart 2006 een meertalige website om de mening van Europese burgers te peilen over de toekomst van de Europese Unie na het Frans/Nederlandse nee.
Het Europees Parlement had duidelijk moeite om te accepteren dat de Europese Grondwet als opgegeven beschouwd moest worden. In verschillende resoluties en rapporten riep dit parlement op om de Grondwet ongewijzigd opnieuw voor te leggen aan het Franse en Nederlandse electoraat (zie documentenoverzicht hieronder).
De Europese Grondwet noemt in artikel IV-447 1 november 2006 als streefdatum voor de afronding van de goedkeuringsprocedure. Door de negatieve uitslag tijdens de Franse en Nederlandse referenda werd deze datum niet gehaald. De Europese Grondwet was echter niet formeel "dood", omdat het grondwettelijk verdrag ook na 1 november 2006 in werking kon treden, twee maanden nadat de laatste lidstaat de goedkeuringsprocedure zou hebben afgerond. Alle EU-landen moesten echter 'ja' zeggen.
In de praktijk werden na het Nederlandse referendum van 1 juni 2005 nog negen landen partij bij de Europese Grondwet. Dit waren Letland, Cyprus, Malta en Luxemburg (in 2005), België, Estland en Finland (in 2006), en Roemenië en Bulgarije (automatisch, door hun toetreding tot de Europese Unie per 1 januari 2007). Landen als Groot-Brittannië, Polen, Tsjechië, Ierland en Denemarken besloten de goedkeuringsprocedure stop te zetten.
Politiek draagvlak voor de Europese Grondwet
In Nederlandse en Franse regeringskringen is een hervatting van de goedkeuringsprocedure nooit serieus overwogen.
Minister Ben Bot3 zorgde in januari 2006 voor opwinding in het Europees Parlement door te verklaren dat de Europese Grondwet 'dood' is. Dit standpunt werd later ook herhaald door staatssecretaris Atzo Nicolaï4.
Het onderliggende politieke draagvlak voor de hervormingen die de Europese Grondwet bevat, bleek in de Europese regeringskringen nog wel redelijk stevig, hoewel de presidenten van Polen en Tsjechië opriepen tot een 'minder vergaand' document. Ook tijdens de verkiezingscampagne voor het Franse presidentschap pleitten de belangrijkste kandidaten voor wijzigingen. Ségolène Royal (socialistische partij) wenste een minder onafhankelijke rol voor de Europese Centrale Bank, en Nicolas Sarkozy zei te willen ijveren voor een 'mini-verdrag'.
De Europese leiders lieten het woord 'Grondwet' langzaam vallen. In april 2006 pleitte de Duitse bondskanselier Merkel al voor de invoering van een 'Basisverdrag voor Europa'. Tijdens de Europese top van juni 2006 duidde de conclusie de noodzaak van institutionele hervorming als "het hervormingsproces" en het "concreet gestalte geven van de waarden en ambities van Europa".
De president van de Europese Commissie, José Barroso, kondigde in september 2005 aan dat de Europese Grondwet voorlopig ("de komende twee, drie jaar") geen doorgang kan vinden. Invoering van de Europese Grondwet stond tot de Nederlandse parlementsverkiezingen (november 2006) en de Franse presidentsverkiezingen (mei 2007) niet op de politieke agenda.
Verschillende politieke leiders in Europa pleitten inmiddels voorzichtig voor nieuwe grondwetbesprekingen. Zo zei de Britse premier Tony Blair in februari 2006 dat een Europese Unie van 25 lidstaten de hervormingen van de Europese Grondwet nodig heeft.
Vijftig jaar Europese samenwerking in 2007
In januari 2006 zei Angela Merkel dat zij de Europese Grondwet weer tot prominent discussiepunt wil maken tijdens het Duitse voorzitterschap van de Europese Unie (eerste helft van 2007). Het woord 'Grondwet' zou Merkel willen vervangen door 'Basisverdrag'. In december 2005 maakte de Portugese premier José Socrates bekend dat ook hij werk wil maken van de Europese Grondwet tijdens het Portugese EU-voorzitterschap (tweede helft van 2007).
Bovendien is 2007 een symbolisch jaar voor de Europese Unie, omdat in 2007 wordt gevierd dat vijftig jaar geleden het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (het Verdrag van Rome) werd ondertekend. De 314 artikelen van dit verdrag, die nog steeds de belangrijkste pijler vormen onder de EU-samenwerking, zijn in hun geheel opgenomen in de Europese Grondwet.
Begrotingsbesprekingen in 2008, verkiezingen in 2009
Tijdens een besloten seminar in april 2006 bespraken leden van de Europese Commissie de toekomst van de Europese Grondwet. De Europese Commissie erkende dat er voorlopig "geen consensus is over hoe het verder moet". Zij beschouwden het vijftigjarig jubileum van het Verdrag van Rome (de basis van de huidige EU) een goede aanleiding voor een discussie over de toekomst. Mocht 2007 nog te vroeg blijken, dan zagen de EU-commissarissen de herziening van de EU-begroting in 2008 als nieuwe gelegenheid.
Het Europees Parlement drong inmiddels aan op een concreet tijdpad dat moest leiden tot aanvaarding van de Europese Grondwet in 2009. In januari 2006 sprak het Parlement zich uit over een rapport van twee europarlementariërs (de Brit Andrew Duff, en de Oostenrijker Johannes Voggenhuber). Zij hebben mogelijkheden verkend voor een tijdpad hiertoe.
Tijdlijn |
|
---|---|
29 mei 2005 |
referendum in Frankrijk |
1 juni 2005 |
referendum in Nederland |
16 juni 2005 |
Europese top om de referenda van Frankrijk en Nederland te bespreken |
19 januari 2006 |
Plenaire vergadering Europees Parlement over toekomst Europese Grondwet |
23-24 maart 2006 |
|
29-30 mei 2006 |
25 EU-ministers van buitenlandse zaken kondigen aan dat de periode van bezinning met één jaar verlengd wordt |
15-16 juni 2006 |
Europese top over toekomst institutionele hervorming |
1 november 2006 |
Streefdatum inwerkingtreding Europese Grondwet (artikel IV-447) |
november 2006 (naar verwachting) |
parlementsverkiezingen in Nederland |
1 januari 2007 |
Mogelijke toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Europese Unie |
25 maart 2007 |
Europese top: |
- 1.José Manuel Durão Barroso (1956) is president of the European Commission. He has been in office since the 18th of November 2004. Prior to his installation as Commission president Barroso served as state secretary for foreign affairs and prime minister of Portugal. He holds a degree in political sciences and has worked in academia for a number of years. Barroso is member of the PSD (Partido Social Democrata), a centre-right party allied to the European People's Party.
- 2.Uit het onderwijs afkomstige sociaaldemocrate, die ruim drie jaar (2008-2011) de PvdA-Tweede Kamerfractie leidde. Na lerares en directeur volwasseneneducatie te zijn geweest, onder meer hoofd van de afdeling strategisch beleid en beleidsverkenningen bij de directie Hoger Beroeps Onderwijs van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Werd in 1998 één van de onderwijswoordvoerders van de PvdA-fractie en gaf de aanzet tot het parlementaire onderzoek naar onderwijsvernieuwingen. Later hield zij zich bezig met arbeidsmarkt en ontslagbescherming. Was verder anderhalf jaar waarnemend partijvoorzitter en enige tijd fractiesecretaris. Was lid van het Kamerpresidium. Door haar dossierkennis sterk in onderhandelingen en debatten, maar geen bevlogen spreker. Was acht jaar (2014-2022) voorzitter van de Sociaal-Economische Raad. Is nu regeringscommissaris aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld.
- 3.Bernard Bot (1937) is an experienced diplomat who became minister of foreign affairs in 2003 in the Balkenende II cabinet. He is the son of civil servant, diplomat and former minister Theo Bot. In his childhood Ben Bot was imprisoned in a Japanese internment camp during World War II. As a diplomat Bot occupied various posts, including serving as the permanent representative at the EU for over a decade. He was also secretary-general of the Ministry of Foreign Affairs.
- 4.Liberaal politicus, die dertien jaar voor de VVD actief was in de landelijke politiek. Daarvoor secretaris van de Raad voor de Kunst. Was als Tweede Kamerlid woordvoerder justitie, cultuur en sociale zaken. Stond bij de aanpak van criminaliteit bekend als hardliner. In de kabinetten-Balkenende I en II staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, belast met Europese samenwerking en daarna minister voor Bestuurlijke vernieuwing en Koninkrijksrelaties in Balkenende III. Tijdens zijn staatssecretariaat was Nederland voorzitter van de EU en speelde het referendum over de EU-Grondwet. Als minister was hij verantwoordelijk voor de slotakkoorden met de Antillen over staatkundige vernieuwing. Keerde in 2006 terug als Kamerlid en was daarna van 2011 tot 2019 voorzitter van de Raad van Bestuur van DSM.