Protocol betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

VASTBESLOTEN de voorwaarden vast te stellen voor de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel van artikel 3 B van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap i, om de criteria voor de toepassing van die beginselen nauwkeuriger te omschrijven en een strikte inachtneming en consequente toepassing ervan door alle instellingen te waarborgen,

GELEID DOOR DE WENS ervoor te zorgen dat besluiten zo dicht mogelijk bij de burgers van de Unie worden genomen,

REKENING HOUDEND MET het Interinstitutioneel Akkoord van 25 oktober 1993 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de procedures voor de tenuitvoerlegging van het subsidiariteitsbeginsel,

HEBBEN BEVESTIGD DAT de conclusies van de Europese Raad van Birmingham van 16 oktober 1992 en de algemene benadering met betrekking tot de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel, waarover de Europese Raad tijdens zijn bijeenkomst van 11-12 december 1992 te Edinburgh overeenstemming heeft bereikt, de leidraad blijven voor het optreden van de instellingen van de Unie en de evolutie van de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel, en

HEBBEN te dien einde OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap worden gehecht:

1: Inachtneming subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel

Elke instelling draagt er bij de uitoefening van haar bevoegdheden zorg voor dat het subsidiariteitsbeginsel in acht wordt genomen. Elke instelling draagt tevens zorg voor de inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, dat inhoudt dat het optreden van de Gemeenschap niet verder gaat dan wat nodig is om de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken.

2: Inachtneming algemene bepalingen en doelstellingen Verdragen

Bij de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel worden de algemene bepalingen en de doelstellingen van het Verdrag in acht genomen, met name wat betreft de volledige handhaving van het acquis communautaire en het institutioneel evenwicht; de door het Hof van Justitie uitgewerkte beginselen inzake het verband tussen nationaal recht en Gemeenschapsrecht komen hierdoor niet in het gedrang en er wordt rekening gehouden met artikel F, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, volgens hetwelk "de Unie zich voorziet van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en haar beleid ten uitvoer te leggen".

3: Bevoegdheden Hof van Justitie; Subsidiariteitsbeginsel voor beleidsterreinen waar Unie geen exclusieve bevoegdheid heeft

Het subsidiariteitsbeginsel laat de bij het Verdrag aan de Europese Gemeenschap verleende bevoegdheden zoals uitgelegd door het Hof van Justitie, onverlet.

De criteria van artikel 3 B, tweede alinea, van het Verdrag hebben betrekking op gebieden waarvoor de Gemeenschap geen exclusieve bevoegdheid heeft. Het subsidiariteitsbeginsel is een leidraad voor de wijze waarop die bevoegdheden op Gemeenschapsniveau moeten worden uitgeoefend.

Subsidiariteit is een dynamisch concept en dient te worden toegepast in het licht van de in het Verdrag neergelegde doelstellingen. Het maakt het mogelijk het optreden van de Gemeenschap binnen de grenzen van haar bevoegdheden uit te breiden wanneer de omstandigheden zulks vereisen, dan wel te beperken of te beëindigen wanneer het niet meer gerechtvaardigd is.

4: Criteria voor toetsing voorgestelde wetgevingsbesluiten

Voor ieder voorgesteld wetgevingsbesluit van de Gemeenschap moeten de redenen waarop het is gebaseerd worden opgegeven om aan te tonen dat het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen; de redenen voor de conclusie dat een Gemeenschapsdoelstelling beter bereikt kan worden door de Gemeenschap moeten met kwalitatieve of, zo mogelijk, kwantitatieve indicatoren worden gestaafd.

5: Voorwaarden aan optreden door de Gemeenschap

Optreden van de Gemeenschap is alleen gerechtvaardigd als aan beide aspecten van het subsidiariteitsbeginsel is voldaan: de doelstellingen van het overwogen optreden kunnen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt in het kader van hun nationaal grondwettelijk stelsel, en kunnen derhalve beter door een optreden van de Gemeenschap worden verwezenlijkt.

Om na te gaan of aan bovenstaande voorwaarde is voldaan, worden de volgende richtsnoeren gehanteerd:

  • de betrokken kwestie heeft transnationale aspecten die door een optreden van de lidstaten niet bevredigend kunnen worden geregeld;
  • het optreden van de lidstaten alleen of het niet optreden van de Gemeenschap zou in strijd zijn met de voorschriften van het Verdrag (zoals de noodzaak om concurrentievervalsing tegen te gaan of verkapte handelsbeperkingen te voorkomen of de economische en sociale samenhang te versterken) of zou op een andere manier de belangen van de lidstaten aanzienlijk schaden;
  • een optreden op communautair niveau zou vanwege de schaal of de gevolgen ervan duidelijke voordelen opleveren ten opzichte van een nationaal optreden.

6: Beginselen bij toepassing rechtsinstrumenten

De vorm van het optreden van de Gemeenschap is zo eenvoudig mogelijk zonder een bevredigende verwezenlijking van de doelstelling van de maatregel en een doeltreffende uitvoering in de weg te staan.

De Gemeenschap treedt slechts wetgevend op voorzover nodig.

Als dit anderszins op hetzelfde neerkomt, wordt de voorkeur gegeven aan richtlijnen boven verordeningen en aan kaderrichtlijnen boven gedetailleerde maatregelen.

Richtlijnen waarin in artikel 189 van het Verdrag is voorzien, zijn weliswaar ten aanzien van het te bereiken resultaat verbindend voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd zijn, doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen.

7: Zoveel mogelijk ruimte voor nationale besluiten

Wat de aard en de omvang van het optreden van de Gemeenschap betreft, laten de maatregelen van de Gemeenschap zoveel mogelijk ruimte voor nationale besluiten, in overeenstemming met het doel van de maatregel en met inachtneming van de voorschriften van het Verdrag.

Onder naleving van het Gemeenschapsrecht wordt erop toegezien dat de gevestigde nationale regelingen en de organisatie en werking van de rechtssystemen van de lidstaten worden gerespecteerd. Behoudens de noodzaak van correcte tenuitvoerlegging bieden de communautaire maatregelen de lidstaten in voorkomend geval alternatieve mogelijkheden om de doelstellingen van de maatregelen te verwezenlijken.

8: Verplichtingen lidstaten bij niet-optreden Gemeenschap

Wanneer de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel ertoe leidt dat de Gemeenschap niet optreedt, dienen de lidstaten bij hun optreden de algemene bepalingen van artikel 5 van het Verdrag in acht te nemen en alle maatregelen te treffen die geschikt zijn om de nakoming van de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen te verzekeren en zich te onthouden van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag in gevaar kunnen brengen.

9: Verplichtingen Commissie

Onverminderd haar initiatiefrecht, dient de Commissie:

  • behalve in zeer urgente of vertrouwelijke gevallen, alvorens wetgevingsteksten voor te stellen, breed overleg te voeren en, telkens als dat dienstig is, overlegdocumenten te publiceren;
  • de relevantie van al haar voorstellen te rechtvaardigen in het licht van het subsidiariteitsbeginsel; waar nodig worden in de toelichting bij het voorstel hieromtrent nadere bijzonderheden verstrekt. Voor de volledige of gedeeltelijke financiering van een optreden van de Gemeenschap uit de Gemeenschapsbegroting is een toelichting vereist;
  • er terdege rekening mee te houden dat alle lasten, zij het financiële of administratieve, voor de Gemeenschap, nationale regeringen, lokale overheden, bedrijfsleven en burgers tot een minimum moeten worden beperkt en evenredig moeten zijn met het te bereiken doel;
  • jaarlijks aan de Europese Raad, het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen over de toepassing van artikel 3 B van het Verdrag. Dit jaarverslag wordt ook toegezonden aan het Comité van de Regio's en aan het Economisch en Sociaal Comité.

10: Verslag Europese Raad

De Europese Raad houdt in het verslag betreffende de vorderingen die de Unie heeft gemaakt, dat hij volgens artikel D van het Verdrag betreffende de Europese Unie aan het Europees Parlement moet voorleggen, rekening met het in punt 9, vierde streepje, bedoelde verslag van de Commissie.

11: Toetsing subsidiariteit en evenredigheid door Europees Parlement en Raad

Met volledige inachtneming van de toepasselijke procedures onderzoeken het Europees Parlement en de Raad, als wezenlijk onderdeel van de algemene behandeling van Commissievoorstellen, of die voorstellen in overeenstemming zijn met artikel 3 B van het Verdrag. Dit geldt zowel voor het oorspronkelijke Commissievoorstel als voor wijzigingen die het Europees Parlement en de Raad daarin willen aanbrengen.

12: Rapportage Raad aan Europees Parlement bij wetgevingsprocedures

In het kader van de toepassing van de procedure van de artikelen 189 B en 189 C van het Verdrag wordt het Europees Parlement bij de mededeling van de redenen die de Raad hebben geleid tot het vaststellen van het gemeenschappelijk standpunt, in kennis gesteld van het standpunt van de Raad ten aanzien van de toepassing van artikel 3 B van het Verdrag. De Raad stelt het Europees Parlement in kennis van de redenen op grond waarvan een Commissievoorstel geheel of gedeeltelijk niet in overeenstemming wordt geacht met artikel 3 B van het Verdrag.

13: Toezicht op naleving subsidiariteitsbeginsel

Het toezicht op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel geschiedt overeenkomstig de regels van het Verdrag.