Exchange rate mechanism (ERM-II) (ERM-II)
Het wisselkoersmechanisme II (ERM-II) moet schommelingen minimaliseren in de wisselkoersen tussen de euro en nationale munteenheden van Europese landen die nog niet tot de eurozone1 behoren. Dat gebeurt door middel van een zogenaamde spilkoers. Stabiele wisselkoersen zijn van belang voor de Europese gemeenschappelijke markt. Succesvolle deelname aan ERM-II is een voorwaarde voor EU-landen2 om toe te treden tot de eurozone.
Het merendeel van de EU-landen vormt samen een Economische en Monetaire Unie3, met de euro als gezamenlijke munt. Een EU-land dat de euro wil invoeren, moet aan bepaalde voorwaarden (de zogenoemde convergentiecriteria4) voldoen. Een van die convergentiecriteria is dat een land minimaal twee jaar aan ERM-II moet deelnemen, zonder dat zijn valuta minder waard wordt. Trad een lidstaat bijvoorbeeld in 2004 toe tot het wisselkoersmechanisme, dan kon het land pas in 2006 aan deze eis voldoen en mocht daarom ten vroegste in 2007 de euro aannemen.
De landen die de euro hebben ingevoerd, hebben in de jaren tachtig en negentig van de 20e eeuw jarenlang deelgenomen aan het Exchange Rate Mechanism (ERM). Daarom wordt het huidige mechanisme voor de niet-eurolanden ERM-II genoemd.
De meeste lidstaten2 van de Europese Unie5 die de euro nu nog niet als munteenheid hebben ingevoerd, hebben afgesproken dat ze de euro in de toekomst zullen invoeren. Als voorbereiding moeten zij deelnemen aan het Exchange Rate Mechanism ERM-II. Vanaf 1 januari 1999 geldt dit nieuwe wisselkoersmechanisme. De valuta van landen die aan ERM-II deelnemen krijgen een spilkoers ten opzichte van de euro. De munt mag in werkelijkheid maximaal 15 procent meer of minder waard worden dan de spilkoers. Bij het bereiken van de drempels grijpt de Europese Centrale Bank in.
Een flexibel gebruik van het rente-instrument is een belangrijk aspect van het mechanisme. Een land buiten de eurozone dat aan het ERM-II deelneemt, kan verzoeken om een smallere fluctuatiemarge met ondersteuning door interventies en financiering. De munt van dat land kan zo als het ware de eurozone worden binnengesluisd.
Deelname aan het wisselkoersmechanisme II is verplicht voor landen die de euro als munt willen gebruiken. Hoewel Zweden zich bij de toetreding tot de EU in 1995 verplicht heeft om de euro in te gaan voeren, heeft het volk zich in 2003 in een referendum tegen de invoering uitgesproken. Zweden heeft dan ook tot nu toe de invoering weten tegen te houden, en doet niet mee aan ERM-II. De andere lidstaten die de euro niet als munt hebben maar de euro wel moeten invoeren doen lang niet allemaal mee aan ERM-II. Griekenland, Estland, Slovenië, Cyprus, Letland, Litouwen, Malta en Slowakije maakten voor de invoering van de euro in die landen deel uit van het ERM-II.
Denemarken is vrijgesteld van de euro en hoeft dus niet deel te nemen aan het wisselkoersmechanisme. Denemarken maakt desondanks wel gebruik van ERM-II.
- 1.De eurozone bestaat uit de 20 EU-lidstaten die de euro hebben ingevoerd als wettig betaalmiddel. Deze lidstaten voeren gezamenlijk het eurobeleid. De landen waar de euro wel als betaalmiddel geaccepteerd wordt maar die geen lid zijn van de EU behoren niet tot de eurozone.
- 2.Momenteel zijn 27 landen lid van de Europese Unie. De meest recente uitbreiding van de Unie vond plaats op 1 juli 2013, met de toetreding van Kroatië. Er wordt verder over uitbreiding gesproken met verschillende landen in Oost-Europa. Het Verenigd Koninkrijk is sinds 31 januari 2020 middernacht geen lid meer van de Europese Unie. Dat was het eerste land dat de EU verliet.
- 3.De Economische en Monetaire Unie (EMU) is in 1991 opgericht door de Europese regeringsleiders. Het doel was een gezamenlijk economische politiek op te zetten, de prijsstabiliteit te bevorderen en de werking van de interne markt te verbeteren.
- 4.De EU-lidstaten die deelnemen aan de derde fase van de Economische en Monetaire Unie (EMU), en die dus de euro willen invoeren, moeten voldoen aan zogenaamde convergentiecriteria. De convergentiecriteria worden ook wel de criteria van Maastricht genoemd, naar het Verdrag van Maastricht waarin ze voor het eerst werden geformuleerd.
- 5.De Europese Unie (EU) is het belangrijkste samenwerkingsverband in Europa. De deelnemende landen hebben voor deze Unie een aantal organisaties opgericht waaraan zij een deel van hun eigen bevoegdheden hebben overgedragen. Dit zijn onder meer het Europees Parlement, de Europese Commissie, de Raad en het Europese Hof van Justitie.