Kabinet-De Meester (1905-1908)
Dit door Goeman Borgesius1 geformeerde liberale minderheidskabinet werd geleid door de Unie-liberaal De Meester. Hij was een vroegere vicepresident van de Raad voor Nederlandsch-Indiė; na de Gouverneur-Generaal de hoogste gezagsdrager in Indiė. Het kabinet bestond uit Unie-liberale en vrijzinnig-democratische ministers, alsmede twee partijlozen en beschikte in geen van beide Kamers over een meerderheid.
Het had als bijnaam 'het kabinet van kraakporselein'. Het kabinet werd in de Tweede Kamer enigszins gedoogd door de Vrij Liberalen2 en sociaaldemocraten, terwijl andere (christendemocratische) fracties daar in meer of mindere mate ook toe bereid waren.
In december 1907 leidde kritiek op de defensiepolitiek tot de val van het kabinet. Eerder veroorzaakte defensie in februari 1907 al een tussentijdse crisis, die echter eindigde met handhaving van het kabinet-De Meester. De oppositie was toen niet bereid en in staat het roer over te nemen. In februari 1908 lukte dat wel. Het kabinet trad op 17 augustus 1905 aan en bood op 24 december 1907 zijn ontslag aan. Het opvolgende kabinet-Heemskerk3 trad op 12 februari 1908 aan.
Contents
Na de verkiezingen van 28 juni 1905 kreeg op 14 juli de leider van Unie-liberalen, H. Goeman Borgesius1, de opdracht een kabinet te formeren. Hij streefde naar een parlementair kabinet van drie partijen, Liberale Unie, Vrij-Liberalen en vrijzinig-democraten. Borgesius vroeg hen om medewerking, maar alleen de fracties van Liberale Unie en VDB zegden dit toe. In de Vrij-Liberale fractie waren zes van de negen aanwezige leden bereid tot zo veel mogelijk steun. Verder wilden zij niet gaan, vooral omdat zij geen parlementaire binding wilden.
De formateur zocht hierna de liberaal Cort van der Linden4 als premier aan. Borgesius was zelf niet beschikbaar. Hij was als Kamerlid in het district Enkhuizen gekozen en de kans was groot dat de liberalen de zetel zouden verliezen als hij minister zou worden. Daarmee zou de basis van het kabinet nog zwakker worden.
Cort van der Linden vond het premierschap een te groot avontuur en wilde liever een extraparlementair kabinet. Hij weigerde. Dat deden nadien ook de vrij-liberalen Van Leeuwen5 (burgemeester van Amsterdam), De Beaufort6 (oud-minister) en Reiger7 (burgemeester van Utrecht). Het daarna gepolste unie-liberale Kamerlid Van Hamel8 trok zich op het laatste moment terug vanwege zijn gezondheid. Uiteindelijk was de beoogde minister van Financiėn De Meester bereid om als (tijdelijk) premier op te treden.
datum |
wat |
wie |
tot en met |
dagen |
---|---|---|---|---|
14 juli 1905 |
benoeming formateur |
16 augustus 1905 |
34 |
|
17 augustus 1905 |
beėdiging ministers |
23 december 1907 |
859 |
|
24 december 1907 |
kabinet demissionair |
11 februari 1908 |
50 |
|
12 februari 1908 |
ontslag verleend |
koningin Wilhelmina |
minister: Jhr.Mr. D.A.W. van Tets van Goudriaan (Liberaal, maar partijloos)
Justitie
minister: Mr. E.E. van Raalte (VDB)
Binnenlandse Zaken
minister: Mr. P. Rink (Liberale Unie)
Financiën
minister: Mr. Th.H. de Meester (Liberale Unie)
Oorlog
minister: H.P. Staal (Liberale Unie) (17 augustus 1905 - 8 april 1907)
minister: W.F. ridder van Rappard (Liberaal, maar partijloos) (7 april 1907 - 12 februari 1908)
Marine
minister: W.J. Cohen Stuart (Liberalen) (17 augustus 1905 - 5 augustus 1907)
minister: J. Wentholt (Liberaal, maar partijloos) (5 augustus 1907 - 12 februari 1908)
Waterstaat, Handel en Nijverheid
minister: J. Kraus (Liberale Unie) (17 augustus 1905 - 3 maart 1906)
minister a.i.: Mr. J.D. Veegens (VDB) (3 maart 1906 - 1 juli 1906)
Waterstaat
minister a.i.: Mr. J.D. Veegens (VDB) (1 juli 1906 - 13 juli 1906)
minister: J. Kraus (Liberale Unie) (13 juli 1906 - 12 februari 1908)
Landbouw, Nijverheid en Handel
minister: Mr. J.D. Veegens (VDB) (9 september 1905 - 12 februari 1908)
Koloniën
minister: Mr.dr. D. Fock (Liberale Unie)
Na de tussentijdse crisis in 1907 volgde de officier W.F. ridder van Rappard Staal op als minister van Oorlog.
In augustus 1907 leidde kritiek op zijn beleid tot het aftreden van minister Cohen Stuart. Hij werd opgevolgd door een andere marineofficier, vice-admiraal Wentholt.
-
-Minister Kraus van Waterstaat kreeg begin 1906 veel kritiek, vanwege een door hem gemaakte reis naar Chili. Kraus had zich vóór hij minister werd al contractueel vastgelegd om als adviseur voor havenaanleg in Chili op te treden. Het betekende echter dat hij vier maanden afwezig was.
-
-Het kabinet stelde in 1905 een Grondwetscommissie10 in o.l.v. oud-minister De Beaufort6. Deze commissie stelde voor de bepalingen over het kiesrecht grotendeels uit de Grondwet te halen (het zgn. blanco artikel), waardoor het kiesrecht eenvoudiger kon worden uitgebreid. Het wetsvoorstel van de regering om dit te regelen werd echter niet afgehandeld.
-
-de Wet op het arbeidscontract. Deze wet, die alleen betrekking had op werknemers in loondienst, ging uit van de economische ongelijkheid van werkgever en werknemer en legde daarom verplichtingen op aan de werkgever. Deze moest bijvoorbeeld loon doorbetalen bij ziekte of ongeval, moest de werknemer beschermen tegen gevaar voor lijf, eerbaarheid en goed en verbood gedwongen winkelnering. Zowel werkgever als werknemer moesten een opzegtermijn in acht nemen bij beėindiging van het contract
Op 21 december 1906 ontkwam het kabinet ternauwernood aan een crisis. Pas op het laatste moment wist minister Staal in de Tweede Kamer voldoende steun te verwerven voor zijn begroting. Dit tumultueuze debat ging de geschiedenis in als de 'Nacht van Staal'. Met name het voorstel om het zogenaamde "blijvende gedeelte" (het deel van het leger dat gedurende de winter onder de wapenen bleef) af te schaffen, stuitte op grote bezwaren van de rechtse partijen. Na twee toezeggingen van de minister stemde een groot deel van de rechterzijde alsnog vóór de begroting, waardoor de minister zijn politieke leven redde.
De Eerste Kamer, waar 'rechts' in de meerderheid was, verwierp op 9 februari 1907 (alsnog) de begroting van Oorlog (behalve de rechtse meerderheid stemde ook Sam van Houten11 tegen). Het kabinet bood daarop drie dagen later zijn ontslag aan. Minister-president De Meester had voor de stemming verklaard dat afschaffing van het blijvend gedeelte onderdeel was van het kabinetsbeleid en de verwerping van de begroting dus het gehele kabinet aanging.
Pogingen om een rechts kabinet te vormen, waarbij Eerste Kamervoorzitter J.E.N. Schimmelpenninck van der Oye12 als informateur optrad, mislukten. Ook een poging van Cort van der Linden4 om een gemengd extraparlementair kabinet (van liberalen en christendemocraten) te formeren, liep op niets uit. Na enkele concessies aan de rechterzijde, zoals de vervanging van minister Staal, trok het kabinet zijn ontslagaanvrage in.
datum |
wat |
wie |
tot en met |
dagen |
---|---|---|---|---|
12 februari 1907 |
kabinet demissionair |
1 april 1907 |
49 |
|
27 februari 1907 |
benoeming informateur |
1 maart 1907 |
3 |
|
17 maart 1907 |
benoeming formateur |
21 maart 1907 |
5 |
|
2 april 1907 |
ontslagaanvrage ingetrokken |
De begroting van Oorlog van de opvolger van Staal, Van Rappard, werd een jaar later, op 21 december 1907, wel met 53 tegen 38 stemmen door de Tweede Kamer verworpen. Tegen stemden de fracties van ARP, RK, CHP (M.u.v. Van Bylandt, De Geer en de De Savornin Lohman), SDAP, de VDB'ers Van Deventer, Ketelaar, Nolting en Treub en de Unie-liberaal Thomson. Het kabinet trad daarop af.
- 1.Vooraanstaand Gronings liberaal politicus, met grote politieke talenten. Pragmatisch ingesteld en gematigd vooruitstrevend. Was onderwijzer en hoofdredacteur van dagblad Het Vaderland. Vervolgens veertig jaar Tweede Kamerlid, waarvan vier jaar voorzitter. Gaf als Kamerlid de aanzet tot de arbeidsenquête van 1886. Leidde na 1893 de fractie van de vooruitstrevende liberalen in de Tweede Kamer. Bekwaam wetgever, die als minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Pierson onder andere de Woningwet en de Gezondheidswet tot stand bracht. Formeerde in 1905 het kabinet-De Meester, maar nam daarin zelf geen zitting. Als Kamervoorzitter vermaard vanwege zijn versprekingen ('Curiname en Suraçau'). Hield als Kamerlid goed doorwrochte en vurige betogen, die meestal met veel belangstelling werden beluisterd.
- 2.De fractie van de Vrije Liberalen was van 20 september 1906 tot 15 april 1921 in de Tweede Kamer vertegenwoordigd. Daarvoor waren er al zogenoemde oud- of vrij-liberalen als vertegenwoordigers van de behoudende vleugel van het liberalisme. In 1921 ging de fractie op in die van de nieuwgevormde "Vrijheidsbond".
- 3.Dit christelijke coalitiekabinet was tot 1909 een minderheidskabinet, dat werd gevormd na de val van het liberale minderheidskabinet-De Meester. Na de verkiezingen van 1909 kon het kabinet wel op een Kamermeerderheid rekenen. Centraal stonden de pogingen om sociale wetgeving tot stand te brengen en de versterking van de defensie.
- 4.Kleine, statige en beheerste geleerde, die door zijn premierschap tijdens de Eerste Wereldoorlog één van de belangrijkste staatsmannen van de twintigste eeuw werd. Progressief denkende Groningse jurist en hoogleraar. Zoon van een Tweede Kamerlid en zelf enige tijd plaatsvervangend griffier. Liberaal, maar geen partijman. Bracht als minister van Justitie in het kabinet-Pierson (1897-1901) belangrijke wetgeving tot stand onder andere over kinderrecht. Zijn kabinet bracht de Grondwetsherziening van 1917 tot stand, waarbij het algemeen mannenkiesrecht, de evenredige vertegenwoordiging en de financiële gelijkstelling van bijzonder en openbaar onderwijs werden geregeld. Stond als premier boven de partijen en had zeer veel gezag. Kreeg vanwege zijn wijze beleid tijdens de Eerste Wereldoorlog nog tijdens zijn ministerschap de titel 'minister van staat'. Was na 1918 tot op hoge leeftijd staatsraad.
- 5.Voortvarend bestuurder van Indische afkomst met vele nevenfuncties. Succesvol wethouder en burgemeester van Amsterdam. Dominante persoonlijkheid die allergisch was voor SDAP'ers. Stond bekend als slim en gevat, maar ook als enigszins driftig. Hekelde als liberaal lid van de Eerste Kamer de bemoeizucht van de minister van Binnenlandse Zaken in Amsterdam. Eerste vicepresident van de Raad van State die niet van adel was.
- 6.Hoffelijke en vriendelijke landman die veertig jaar actief was als conservatief-liberaal politicus. Had goede contacten met het koninklijk huis en was gelieerd aan voorname families. Aanvankelijk Tweede Kamerlid voor het district Tiel en later voor Amsterdam. Na in 1883 niet herkozen te zijn ook korte tijd Eerste Kamerlid. Als minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Pierson organisator van de Haagse Vredesconferentie van 1899. Was in dat kabinet de enige conservatief-liberaal. Keerde in 1901 terug als gezaghebbend Tweede Kamerlid en was zeer gebeten op Abraham Kuyper en diens coalitiepolitiek. Werd in 1913 verrassend in het tot dan confessionele district Amersfoort gekozen. Liet interessante dagboeken na.
- 7.Krachtdadige uit Groningen afkomstige liberale burgemeester van Utrecht onder wiens bewind straten werden verbreed, plantsoenen werden verfraaid en parken werden aangelegd. Deed ook veel aan het verbeteren van leefsomstandigheden, het onderwijs en de volksgezondheid in zijn stad. Was aanvankelijk officier en later firmant van een suikerfabriek. Na zes jaar wethouderschap volgde zijn benoeming tot burgemeester van Utrecht. Werd in 1901 door de Utrechtse universiteit tot eredoctor benoemd. Weigerde in 1905 een opdracht tot kabinetsformatie.
- 8.Uitmuntend jurist en vooraanstaand liberaal. In 1885 de eerste voorzitter van de Liberale Unie. Was 30 jaar hoogleraar strafrecht in Amsterdam en een warm voorstander van een humaner gevangenisregime. Was ook enige jaren gedeputeerde van Noord-Holland en lid van enkele staatscommissies. Kwam op 67-jarige leeftijd in de Tweede Kamer voor een Amsterdams district. Medeoprichter van de Nederlandse Juristenvereniging. Werd na zijn dood in 1917 opgevolgd door zijn zoon.
- 9.Dochter van koning Willem III, die al op haar tiende, aanvankelijk onder het regentschap van haar moeder, koningin werd. In september 1898 als koningin ingehuldigd en daarna vijftig jaar regerend vorstin. Haar regering kenmerkte zich lange tijd door een zekere afstandelijkheid tot de bevolking, maar in de Tweede Wereldoorlog werd zij uitermate populair. Nadat zij in de meidagen van 1940 noodgedwongen was uitgeweken naar Londen gaf zij haar rol als 'Moeder des Vaderlands' ten volle gestalte door het verzet via radio-toespraken te inspireren. Zag zichzelf als leidsvrouwe van een vernieuwd en verenigd volk. Nadat na de bevrijding bleek dat de oorlog niet de politieke vernieuwing had gebracht die zij had gewenst, deed zij afstand van de troon. Krachtige persoonlijkheid, godsdienstig en temperamentvol.
- 10.Deze staatscommissie werd op 23 oktober 1905 ingesteld door het kabinet-De Meester. Voornaamste taak was adviseren over de wijze waarop het kiesrecht kon worden uitgebreid. Voorzitter was het conservatief-liberale Tweede Kamerlid (en oud-minister) mr. W.H. de Beaufort.
- 11.Onafhankelijk en individualistisch liberaal, die bijna veertig jaar een belangrijke rol in de Nederlandse politiek speelde. Advocaat in en afgevaardigde van Groningen. Gold bij binnenkomst in het parlement als uiterst progressief. Zette zich af tegen de leer van staatsonthouding van Thorbecke. Bracht in 1874 via een initiatiefvoorstel het bekende Kinderwetje tot stand. Kwam geleidelijk in conservatiever vaarwater en keerde zich tegen de plannen van Tak voor algemeen mannenkiesrecht. Bracht als bekwaam minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Röell in 1896 wel zeer krachtdadig een belangrijke kiesrechtuitbreiding tot stand. Zijn rol was daarna grotendeels uitgespeeld, al bleef hij begin twintigste eeuw actief als tegenstander van de evenredige vertegenwoordiging. Beminnelijk man in de omgang met een brede belangstelling; cultuurminnend en erudiet.
- 12.Hoge genie-officier die Tweede en Eerste Kamerlid was. Koos bij het conflict over de uitbreiding van het kiesrecht in 1894 de zijde van De Savornin Lohman en werd één van de voormannen van de vrij-Antirevolutionairen. In de Kamer woordvoerder militaire zaken, maar ook indiener van een initiatiefvoorstel over de instelling van Kamers van Arbeid, die bij geschillen tussen werkgevers en werknemers moesten bemiddelen. In 1902 werd hij als eerste rechtse politicus voorzitter van de Eerste Kamer. Gold als onpartijdig. Speelde in 1907 als 'informateur' een rol bij de poging om de kabinetscrisis op te lossen.