Kabinet-Kuyper (1901-1905)
Het coalitiekabinet-Kuyper werd gevormd na de overwinning van de rechtse partijen bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1901. Rooms-katholieken, Antirevolutionairen, Vrije antirevolutionairen en Christelijk-Historischen haalden daarbij samen 57 zetels. De twee laatstgenoemde groeperingen bleven echter buiten het kabinet. Tot 1904 had het kabinet geen meerderheid in de Eerste Kamer. Na de verwerping van de Hoger-onderwijswet in 1904 ontbond het kabinet de Eerste Kamer. De verkiezingen bezorgden het kabinet-Kuyper alsnog een meerderheid in de Senaat.
Het kabinet regeerde op basis van een regeerakkoord van twaalf punten. Van wetgeving op het gebied van de arbeidsomstandigheden en de sociale zekerheid kwam weinig terecht. Wel verbeterde het kabinet de positie van het bijzonder onderwijs, werd het wetboek voor militair strafrecht herzien en kwam er een nieuwe Drankwet.
Het kabinet trad na de verkiezingen van 27 juni 1901 op 1 augustus 1901 aan en bood na de Tweede Kamerverkiezingen op 3 juli 1905 zijn ontslag aan. Op 17 augustus 1905 was het kabinet-De Meester1 zijn opvolger.
Contents
Na de ruime overwinning van 'rechts' (christelijke partijen) bij de verkiezingen van 14 en 27 juni 1901 duurde het tot 11 juli voordat Kuyper, ARP-leider en voorzitter van de ARP-fractie, de formatieopdracht kreeg. In de tussentijd had koningin Wilhelmina2, die als staatshoofd voor het eerst bij een formatie betrokken was, diverse staatslieden gehoord, onder wie oud-minister-president Mackay3. Hij adviseerde Kuyper tot formateur te benoemen.
Kuyper kwam met een ontwerp-regeerprogramma. Dat werd aan de leiding van de katholieke fractie (Schaepman4, Harte5 en Travaglino6) voorgelegd. Tevens zond hij het aan De Savornin Lohman7 (Vrij-AR8) en Schokking9 (Friese CH10). Op 18 juli ging de RK-fractie akkoord. De vrij-antirevolutioniaren zegden wel steun toe, maar bonden zich niet. Afgesproken werd dat er (nog) geen verdere kiesrechtuitbreiding zou komen.
Bij de personele bezetting was de weigering van Th. Heemskerk11 van betekenis. Kuyper wilde hem op Binnenlandse Zaken, zodat hij zelf minister van Arbeid en Bedrijven kon worden. Op 23 juli schreef Heemskerk niet beschikbaar te zijn (zijn Pools-Russische vrouw moest niets van Kuyper hebben). Kuyper nam nu toch Binnenlandse Zaken op zich, maar met arbeidszaken en zonder landbouw, dat naar Waterstaat, Handel en Nijverheid ging.
datum |
wat |
wie |
tot en met |
dagen |
---|---|---|---|---|
11 juli 1901 |
benoeming formateur |
25 juli 1901 |
15 |
|
1 augustus 1901 |
beëdiging ministers |
2 juli 1905 |
1432 |
|
3 juli 1905 |
kabinet demissionair |
16 augustus 1905 |
45 |
|
17 augustus 1905 |
ontslag verleend |
koningin Wilhelmina |
minister: Mr. R. Melvil baron van Lynden (ARP) (1 augustus 1901 - 9 maart 1905)
minister a.i.: A.G. Ellis (Partijloos) (9 maart 1905 - 22 april 1905)
minister: Jhr.Mr. W.M. van Weede van Berencamp (Partijloos) (22 april 1905 - 7 augustus 1905)
minister a.i.: A.G. Ellis (Partijloos) (7 augustus 1905 - 16 augustus 1905)
Justitie
minister: Mr.dr. J.A. Loeff (Katholieken)
Binnenlandse Zaken
minister: Dr. A. Kuyper (ARP)
Financiën
minister: Mr. J.J.I. Harte van Tecklenburg (Katholieken)
Oorlog
minister: J.W. Bergansius (Katholieken)
Marine
minister: G. Kruys (Partijloos) (1 augustus 1901 - 12 december 1902)
minister a.i.: J.W. Bergansius (Katholieken) (12 december 1902 - 16 maart 1903)
minister: A.G. Ellis (Partijloos) (16 maart 1903 - 16 augustus 1905)
Waterstaat, Handel en Nijverheid
minister: Mr. J.Ch. de Marez Oyens (ARP)
Koloniën
minister: Jhr.Mr. T.A.J. van Asch van Wijck (ARP) (1 augustus 1901 - 9 september 1902)
minister a.i.: J.W. Bergansius (Katholieken) (9 september 1902 - 24 september 1902)
minister: A.W.F. Idenburg (ARP) (25 september 1902 - 16 augustus 1905)
In 1901 trad minister Melvil van Lynden af, nadat hij eerder door Kuyper min of meer onder curatele was gesteld door de benoeming van de diplomaat Von Weckerlin13 aan het ministerie van Buitenlandse Zaken. De opvolger van Van Lynden was ook een diplomaat, Van Weede van Berencamp. Kort voor het einde van het kabinet trad ook hij af, vanwege een conflict over het verlenen van een hoge onderscheiding aan een diplomaat.
Tijdens deze kabinetsperiode overleden de ministers Van Asch van Wijck en Kruys.
Minister-president
Per 1 november 1901 werd Kuyper vaste voorzitter van de ministerraad. Tot dan was er (formeel) een wisselend voorzitterschap. Hij bleef tevens tot april 1905 voorzitter en leider van de ARP en penningmeester van het Centraal Comité van die partij.
Boerenoorlog
De Nederlandse regering had veel sympathie voor de strijd die de 'stamverwante' Zuid-Afrikaanse Boeren tegen de Engelsen voerden. De koningin trachtte tevergeefs via zowel de Britse koningin Victoria als de Duitse keizer Wilhelm II te bemiddelen in dit conflict. Kuyper zelf wist wel een zekere bemiddelende rol te spelen, nadat de Boerenrepubliek door de Britten waren verslagen.
Kuyper eiste voor zichzelf een sterke rol op in de buitenlandse politiek en legde veel buitenlandse bezoeken af. Over Kuyper wordt wel gezegd dat hij minister voor buitenlandse reizen was. Hij overschaduwde de zwakke minister van Buitenlandse Zaken, die uiteindelijk aftrad.
Spoorwegstaking 1903
In januari 1903 braken in de havens van Amsterdam stakingen uit. De werkgevers wilden daarop spoorwegarbeiders inschakelen bij het lossen van de boten. Uit protest daartegen brak in het hele land een spoorwegstaking uit. De werkgevers gaven vervolgens toe aan de eisen.
Het kabinet-Kuyper diende als reactie op deze gebeurtenissen wetsvoorstellen in die stakingen bij openbare diensten moesten verbieden. De indiening geschiedde niet, zoals gebruikelijk, bij brief, maar door de ministers persoonlijk in de Tweede Kamer.
Tegen deze voorstellen kwam verzet. Een Comité van Verweer besloot tot het uitroepen van een nieuwe spoorwegstaking in april. Die staking werd echter een mislukking, onder meer doordat stakers werden ontslagen. De antistakingswetten werden vervolgens in snel tempo door beide Kamers aanvaard.
Ontbinding 1904
Het kabinet diende in 1902 een voorstel tot wijziging van de Hoger-Onderwijswet in. Door die wijziging moest iemand die aan een niet door de overheid gesubsidieerde universiteit (zoals de Vrije Universiteit in Amsterdam) afstudeerde, dezelfde rechten krijgen als iemand die zijn titel behaalde aan een openbare universiteit.
De Tweede Kamer aanvaardde dit wetsvoorstel op 24 maart 1904 met 56 tegen 41 stemmen. De in meerderheid liberale Eerste Kamer wees op 14 juli met 27 tegen 22 stemmen het voorstel echter af, omdat zij niets voor aparte christelijke universiteiten voelde. Kuyper ontbond hierna de Eerste Kamer.
Door de Kamer te ontbinden en door nieuwe verkiezingen zouden liberalen hun meerderheid in de Eerste Kamer verliezen. Vervolgens werd het verworpen wetsvoorstel opnieuw ingediend en nu wel door beide Kamers aanvaard.
Ethische politiek
De ministers Van Asch van Wijck en Idenburg maakten in Nederlands-Indië een begin met een politiek die er op was gericht de inlandse bevolking zedelijk en economisch te 'verheffen' door verbetering van onder meer onderwijs en bestuur en door een voorzichtige welvaartspolitiek (verbetering infrastructuur, irrigatie etc.).
De koloniale oorlog om Atjeh te 'pacificeren' werd inmiddels voortgezet, waarbij het Nederlands-Indische leger onder Van Heutsz14 hard optrad.
Geen Tariefwet
Minister Harte van Financiën streefde naar verhoging van het invoertarief om de Nederlandse industrie te beschermen en om nieuwe sociale maatregelen te kunnen financieren. Zijn in februari 1904 ingediende voorstel werd echter niet meer voor de verkiezingen afgehandeld.
De belangrijkste wetten van het kabinet-Kuyper waren:
-
-de Beroepswet (1902)
Deze gaf uitvoering aan art. 81 van de Ongevallenwet 1901. Daarin werd bepaald dat over beroepszaken moet worden geoordeeld door Raden van Beroep en de Centrale Raad van Beroep.
-
-een nieuw Wetboek voor Militair Strafrecht en de Wet op de krijgstucht (1903)
Door deze wetten werden vele verouderde bepalingen vervangen en werd de rechtstoestand van de militairen (met name van niet-officieren) verbeterd. Er was voortaan één regeling voor het militair strafrecht voor land- en zeemacht. De doodstraf bleef gehandhaafd. Krijgstuchtelijke straffen waren onder meer verlaging in rang, plaatsing in een tuchtklasse en een verbod om buiten dienst wapenen te dragen.
-
-Decentralisatiewet (voor Nederlands-Indië) (1903)
Deze wet opende de mogelijkheid voor een zekere autonomie in Nederlands-Indië en voor zelfbestuur van gewesten en delen van gewesten. Op grond van deze wet werden gemeenten gevormd en werden voor de vijftien gewesten op Java en Madura gewestelijke raden ingesteld.
-
-Telegraaf- en Telefoonwet 1904
Deze wet bevatte regels over de exploitatie en het gebruik van telegrafen en telefoons. Onder andere werd de wijze vastgelegd waarop de schadevergoeding voor het graven van kabels moest worden geregeld. De minister stelde de telefoontarieven vast.
-
-wijziging van de Drankwet (1904)
Daarmee werd een stelsel van gemeentelijke vergunningen en verloven ingevoerd voor de verkoop van alcoholische dranken. Het aantal vergunningen voor de verkoop van sterke drank in een gemeente werd aan een maximum gebonden, dat afhankelijk was van het aantal inwoners. Alcoholhoudende dranken mochten niet zonder verlof worden verkocht, maar aan het aantal verloven was geen maximum gesteld.
-
-wijziging van Onderwijswetten (1905)
Hierdoor werd een extra subsidie verleend aan scholen voor bijzonder lager onderwijs en aan bijzondere gymnasia. Deze moesten wel voldoen aan voorwaarden met betrekking tot het leerplan en de bevoegdheden van de leerkrachten.
-
-Motor- en rijtuigenwet (1905)
Deze wet voerde onder meer verkeersregels en -borden, het rijbewijs, rijwielpaden, het nummerbord, de maximumsnelheid, alsmede een leeftijdsgrens voor bestuurders van motorrijtuigen in. Er kwam een mogelijkheid tot beboeting en tot het ontnemen van de rijbevoegdheid. Snelheidswedstrijden voor motorrijtuigen of rijwielen op de openbare weg werden verboden.
-
-Loterijwet (1905)
Loterijen waren alleen nog toegestaan voor een liefdadig doel of ter bevordering van wetenschap, kunst of het algemeen belang. Er mochten echter geen geldprijzen worden uitgeloofd.
Meer over
- 1.Dit door Goeman Borgesius geformeerde liberale minderheidskabinet werd geleid door de Unie-liberaal De Meester. Hij was een vroegere vicepresident van de Raad voor Nederlandsch-Indiė; na de Gouverneur-Generaal de hoogste gezagsdrager in Indiė. Het kabinet bestond uit Unie-liberale en vrijzinnig-democratische ministers, alsmede twee partijlozen en beschikte in geen van beide Kamers over een meerderheid.
- 2.Dochter van koning Willem III, die al op haar tiende, aanvankelijk onder het regentschap van haar moeder, koningin werd. In september 1898 als koningin ingehuldigd en daarna vijftig jaar regerend vorstin. Haar regering kenmerkte zich lange tijd door een zekere afstandelijkheid tot de bevolking, maar in de Tweede Wereldoorlog werd zij uitermate populair. Nadat zij in de meidagen van 1940 noodgedwongen was uitgeweken naar Londen gaf zij haar rol als 'Moeder des Vaderlands' ten volle gestalte door het verzet via radio-toespraken te inspireren. Zag zichzelf als leidsvrouwe van een vernieuwd en verenigd volk. Nadat na de bevrijding bleek dat de oorlog niet de politieke vernieuwing had gebracht die zij had gewenst, deed zij afstand van de troon. Krachtige persoonlijkheid, godsdienstig en temperamentvol.
- 3.Bescheiden, zelfs wat schuchtere antirevolutionair politicus uit een Gelders adellijk geslacht van bestuurders. Was rechter in Zutphen en lange tijd Tweede Kamerlid (en een jaar voorzitter). Formeerde in 1888 het eerste confesssionele kabinet en gold als een bekwaam kabinetsleider. Wist als gelovig en overtuigd antirevolutionair steeds pragmatisch en diplomatiek te opereren en naar oplossingen te zoeken. Uit plichtsbesef verruilde hij in 1890 het ministerschap van Binnenlandse Zaken voor dat van Koloniën. Keerde na zijn ministerschap terug in de Tweede Kamer en was ten tijde van het kabinet-Kuyper opnieuw Tweede Kamervoorzitter. Hoewel hij in 1894 ten aanzien van het kiesrecht de zijde van Lohman koos, trad hij niet toe tot de CH-partij toe, maar bleef hij antirevolutionair. Sloot zijn loopbaan af als staatsraad.
- 4.Priester, dichter en dé grote voorman van de katholieken aan het einde van de negentiende eeuw. Werd in 1880 als eerste priester Tweede Kamerlid. Ontwierp een politiek programma en sloot een verbond met de antirevolutionairen (de 'Coalitie') van Kuyper. Stond in eigen kring lange tijd nogal geïsoleerd, omdat hij veel progressiever en socialer was dan zijn geloofsgenoten (veelal industriëlen) in de Kamer. Steunde de kiesrechtuitbreiding, invoering van de leerplicht en afschaffing van de plaatsvervanging bij het leger. Pas in 1901 werd hij fractievoorzitter. Was hoogleraar aan het Seminarium te Rijsenburg. Boeiende en geestige spreker met een levendige voordracht. Ook een goed schrijver. In de omgang gezellig, goedlachs, praatgraag, en met iedereen op goede voet.
- 5.Ambitieuze katholieke politicus, die aanvankelijk tot de conservatieve vleugel behoorde, maar later Schaepmanniaan werd. Kon dankzij zijn huwelijk met een dochter van margarinefabrikant Jurgens Kamerlid worden voor het district Grave. Financieel specialist van de katholieken. Als minister van Financiën in het kabinet-Kuyper kwam zijn voorstel voor een protectionistische Tariefwet te laat om nog te worden afgehandeld. Zijn ministerschap was verder weinig opvallend. Sloot zijn loopbaan af als lid van de Raad van State, waarvan hij liefst zesentwintig jaar deel uitmaakte. Kaarsrechte man, die als zelfingenomen en zelfs wat pedant werd gekarakteriseerd.
- 6.Amsterdamse advocaat uit een Haarlemse koopmansfamilie, die zeventien jaar het katholieke district Druten vertegenwoordigde. Behoorde tot de rechtervleugel van de katholieken, die zich keerde tegen kiesrechtuitbreiding, leerplicht en afschaffing van de plaatsvervanging bij het leger. In de Kamer sprak hij vooral over onderwijs en justitie. Als kleine, gedrongen afgevaardigde een opvallende verschijning en soms zelfs onderwerp van spotprenten. Gerespecteerd als kalm, beginselvast Kamerlid.
- 7.Protestants politicus; voorman van de christelijk-historischen. Aristocratische, maar ook temperamentvolle Groninger die driftig kon reageren en zich soms zeer scherp uitliet tegen politieke tegenstanders. Stond echter wel open voor argumenten van anderen. Had een sterk juridische inslag bij de benadering van vraagstukken. Werd in 1879 Tweede Kamerlid voor de antirevolutionairen en bleef dat tot 1921 (onderbroken door een kort ministerschap in het kabinet-Mackay en enige jaren in de Eerste Kamer). Brak samen met Kuyper met de Hervormde Kerk, maar keerde zich later af van de antirevolutionaire voorman. Van 1884 tot een conflict in 1896 hoogleraar aan de VU. Voor- en nadien rechter. Als vooraanstaand, invloedrijk staatsman was hij tot op hoge leeftijd één van de belangrijkste adviseurs van koningin Wilhelmina.
- 8.De Vrij-Antirevolutioniare Partij (VAR) werd in september 1898 opgericht. De VAR streefde naar handhaving en uitvoering van de antirevolutionaire of christelijk-historische beginselen. Zij had een overwegend conservatief en anti-Rooms karakter. Kiesrechtuitbreiding en verregaande bemoeienis van de overheid op sociaal-economisch gebied werden afgewezen.
- 9.Christelijk-historische politicus en minister, afkomstig uit de kring van de Friese christelijk-historischen. Hervormd predikant in Friesland en later in Dordrecht en Leiden. Kwam in 1901 voor het district Harlingen in de Tweede Kamer en bleef lid tot 1909. Keerde in 1918 terug in het parlement en werd fractievoorzitter als opvolger van Lohman. Was vaak weinig doortastend. In 1920-1925 was hij gedeputeerde van Zuid-Holland en in 1925 minister van Justitie in het kortstondige kabinet-Colijn I. Keerde in 1926 opnieuw terug als Kamerlid en fractievoorzitter en werd in 1927 tevens burgemeester van Katwijk. Besloot zijn loopbaan als staatsraad. In zijn spreektrant was steeds de dominee te herkennen.
- 10.De Bond van Kiesvereenigingen op Christelijk-Historischen grondslag in de provincie Friesland (kortweg: Friese Bond) werd op 24 maart 1898 in Leeuwarden opgericht. De christelijke partij (bond) legde sterke nadruk op het protestantse karakter van de natie en wees een 'neutrale' staat af.
- 11.Antirevolutionair die bijna vijfenveertig jaar actief was als politicus. Zoon van de conservatieve staatsman J. Heemskerk Azn. en afkomstig uit een Amsterdams remonstrants koopmansgezin. Werd later gereformeerd. Kwam in 1888 in de Tweede Kamer en was tevens zeven jaar wethouder van Amsterdam. Weigerde in 1901 minister te worden onder Kuyper en werd in 1908 tegen diens zin kabinetsleider, hetgeen leidde tot een conflict. Na zijn premierschap staatsraad en in de periode 1918-1925 minister van Justitie die belangrijke wetgeving tot stand bracht. In 1929 verving Colijn hem nogal onverhoeds als fractievoorzitter. Hij bleef toen wel Kamerlid. Had de naam zaken soms wat te gemakkelijk op te nemen, maar wist zich door zijn intellect en spreekvaardigheid steeds staande te houden in debatten. Zijn luchtige wijze van optreden bezorgde zijn regeerperiode het predikaat 'jolig Christendom'.
- 12.'Abraham de geweldige'. De grote voorman en stichter van de Anti-Revolutionaire Partij, de partij van de 'kleine luyden'. Krachtig organisator en goed spreker. Stichtte ook het dagblad De Standaard, de Vrije Universiteit en de Gereformeerde Kerk, nadat hij een afscheidingsbeweging (Doleantie) had geleid. Was predikant en werd in 1874 Tweede Kamerlid, maar verliet de Kamer al na drie jaar. Keerde in 1894 echter terug en werd voorzitter van de meer democratische antirevolutionairen. Leidde in 1901-1905 een coalitiekabinet, dat vooral in de herinnering bleef voortleven door het de kop in drukken van de Spoorwegstaking in 1903 en door de ontbinding van de Eerste Kamer in 1904. Kwam in 1908 in conflict met Heemskerk en in 1909 in opspraak door de zgn. lintjesaffaire, maar werd desondanks tot zijn dood door zijn achterban als de door God gegeven leider beschouwd.
- 13.Diplomaat die in 1905 in het kabinet-Kuyper optrad als een soort toezichthouder op minister Melvil van Lynden van Buitenlandse Zaken. Hij verliet toen zijn gezantschapspost in het Turkse rijk. Zijn vader kwam uit de Wurtembergse entourage van koningin Sophie en was haar secretaris. Zwager van De Marez Oyens, die in het kabinet-Kuyper minister van Waterstaat was. In 1905 werd hij benoemd tot staatsraad in buitengewone dienst.
- 14.Officier en koloniaal bestuurder, die vorm gaf aan een nieuwe imperialistische politiek, gericht op de buitengewesten. Staat bekend als de pacificator van Atjeh en werd jarenlang door vele Nederlanders als een held beschouwd. Gezien het feit dat bij de pacificatie circa 70.000 inlanders omkwamen, werd hij later symbool voor een verderfelijk koloniaal bewind. Werd in Amsterdam geëerd met een groot monument. Vrolijk man, optimist, echter met een gebrek aan mensenkennis en kennis van de Indische samenleving. Gold als enigszins roekeloos en trad bruusk op. De enige niet-koninklijke Nederlander die een staatsbegrafenis kreeg.
- 15.Bij de verkiezingen van 1905 verhinderde een gelegenheidscombinatie van liberalen en sociaaldemocraten terugkeer van het kabinet onder leiding van Abraham Kuyper. Hoewel de partijen die het kabinet-Kuyper steunden de meeste stemmen kregen (30.000 stemmen meer dan de oppositie), leidde de werking van het kiesstelsel tot een nederlaag voor het kabinet. Liberalen en sociaal-democraten kregen in de Tweede Kamer vier zetels meer dan de christelijke partijen.