Commissie-De Koning (1991-1993)
Deze in 1991 door de Tweede Kamer ingestelde commissie adviseerde over staatkundige vernieuwing. De commissie ging in op het kiesstelsel voor de Tweede Kamer, de positie en verkiezing van de minister-president, de kabinetsformatie, de termijn van verkiezingen, het kiesstelsel voor de Eerste Kamer en een terugzendrecht voor de Eerste Kamer.
De commissie moest als (tweede) externe commissie antwoord geven op een aantal door de vraagpuntencommissie-staatkundige vernieuwing (commissie-Deetman) geformuleerde vragen.
In april 1993 bracht de commissie verslag uit. Slechts op het punt van de vergroting van de invloed van voorkeurstemmen leidde dit tot concreet resultaat. In oktober 1993 volgde nog een afzonderlijk advies over het correctief referendum.
Contents
Na de verkiezingen van 1989 ontstond (nieuwe) bezorgdheid over het functioneren van het staatsbestel en het parlementaire stelsel. De belangstelling voor verkiezingen nam af, de afstand tussen kiezers en gekozenen werd als (te) groot beschouwd, het ledental van politieke partijen nam af en ook het functioneren van de Eerste Kamer1 riep vragen op.
Een uit Tweede Kamerleden bestaande commissie onder leiding van Tweede Kamervoorzitter Deetman2 inventariseerde deze problemen en stelde een aantal vraagpunten op. De commissie heette dan ook vraagpuntencommissie of commissie-Deetman.
Aan de hand van die vraagpunten onderzocht een commissie van zes leden onder leiding van oud-minister De Koning3 welke voorstellen er konden worden gedaan om het staatsbestel beter te laten functioneren.
Behalve voorzitter De Koning (CDA) maakten de volgende personen deel uit van de commissie:
naam |
functie(s) |
politieke kleur |
---|---|---|
oud-Tweede Kamerlid |
GroenLinks |
|
ambtenaar Binnenlandse Zaken |
D66 |
|
lid Raad van State |
VVD |
|
lid Eerste Kamer |
PvdA |
|
hoofdredacteur 'Nederlands Dagblad' |
GPV |
De commissie onderzocht voorstellen om de band tussen kiezer en gekozenen te vergroten door een ander kiesstelsel. Zij richtte zich daarbij vooral op het Duitse kiesstelsel, op invoering van een districtenstelsel7 en op vergroting van het effect van de voorkeurstem8.
Het Duitse kiesstelsel9 is een combinatie van evenredige vertegenwoordiging en een meerderheidsstelsel met kiesdistricten. Kiezers hebben twee stemmen. Via het districtenstelsel kan een persoonskeuze worden gemaakt. De helft van de leden wordt via de districten gekozen en de andere helft via de landelijke lijsten. De eerste stem wordt uitgebracht op de districtskandidaat en de tweede op de partij.
Als bezwaar voerde de commissie aan dat het Duitse stelsel tamelijk ingewikkeld is, en dat de persoonlijke band veel minder groot is, dan zou mogen worden verondersteld. Het blijkt dat kiezers zich toch vooral door de partijkeuze laten leiden. Er bleken bovendien mogelijkheden tot manipulatie te bestaan.
Al met al wees de commissie invoering van het Duitse stelsel af.
Tegen invoering van alleen een districtenstelsel pleitte dat dit erg nadelig zal zijn voor kleine partijen. De nadelen van een districtenstelsel, zo betoogde de commissie, zouden die van het bestaande stelsel ver overtreffen. Zij achtte het beter denkbaar dat partijen zelf zouden overgaan tot regionale kandidaatstelling.
De commissie sprak zich uit voor vergroting van het effect van de voorkeurstem door de drempel voor het via zo'n stem behalen van een zetel te verlagen van 50 procent naar 25 procent.
De commissie sprak zich uit voor versterking van de coördinerende rol van de minister-president10 en van dien rol in de Europese politiek.
De gekozen minister-president werd in meerderheid afgewezen. Alleen de leden Ernsting11 en De Graaf4 waren hier voorstander van.
Overwegingen van de meerderheid waren, dat een gekozen minister-president nergens ter wereld voorkwam (alleen Israël ging daartoe in 1996 over). Een minister-president ontleent, zo stelde de meerderheid, zijn legitimatie aan het vertrouwen van de Kamermeerderheid en niet aan een kiezersuitspraak.
Door de minister-president rechtstreeks te kiezen, zou feitelijk het parlementaire stelsel worden afgeschaft, omdat een vertrouwensrelatie tussen minister-president en Kamermeerderheid niet langer doorslaggevend is. De positie van de minister-president ten opzichte van het parlement zou daardoor versterkt worden, en dat werd niet wenselijk geacht.
De minderheid meende dat rechtstreekse verkiezing van de premier zou leiden tot versterking van het dualisme. Zij dacht aan het gelijktijdig met de Tweede Kamer12 kiezen van de minister-president, waarbij degene die de (relatieve of absolute) meerderheid haalt, gekozen zou zijn. Eventueel zou verkiezing in twee rondes plaatsvinden, waarbij in de tweede ronde de twee kandidaten met de meeste stemmen in de eerste ronde tegenover elkaar zouden komen te staan.
Door de minister-president te kiezen, zou deze een mandaat van de kiezers krijgen om een coalitie samen te stellen en een regeringsprogramma te ontwerpen.
De commissie hield zich ook bezig met de vraag of de kabinetsformateur moest worden gekozen en op welke wijze de procedure voor kabinetsformatie13 kon worden verbeterd.
Er werd aanbevolen af te zien van rechtstreekse verkiezing van de formateur. Wel zou de Tweede Kamer wettelijk het recht moeten krijgen de kabinetsformateur (die beoogd minister-president zou zijn) voor te dragen. Er zou geen informateur meer moeten worden aangewezen.
De formateur diende voortaan tussentijds rapportage uit te brengen aan de Tweede Kamer over zijn werkzaamheden.
Het regeerakkoord14 moest volgens de commissie beperkt blijven tot hoofdzaken van beleid waarover de beoogde coalitiepartijen van mening verschilden. Hierdoor zou het dualisme bevorderd worden, omdat Tweede (en Eerste) Kamer meer vrijheid zouden krijgen ten opzichte van het kabinet15.
De commissie sprak zich uit voor handhaving van het getrapte kiesstelsel voor de Eerste Kamer. Alleen als er door bestuurlijke vernieuwing andere regio's zouden ontstaan, werd het zinvol geacht hierover een discussie te organiseren.
Ook een stelsel waarbij alle parlementsleden tegelijkertijd worden gekozen, en het parlement zich pas nadien in twee delen splitst (het zgn. Bataafs-Noorse stelsel) werd afgewezen.
De nadelen van deze twee alternatieven werden groter geacht dan de bezwaren die aan het huidige kiesstelsel kleven.
De commissie sprak zich uit voor het verlenen van een terugzendrecht aan de Eerste Kamer. Bij bezwaren tegen een wetsvoorstel zou de Eerste Kamer dan eenmalig naar de Tweede Kamer kunnen terugsturen. Na nieuwe behandeling in de Tweede Kamer zou de Eerste Kamer het uiteindelijke oordeel over het wetsvoorstel moeten vellen.
Er werden aan correctieve referenda16 voor- en nadelen gezien. Voordeel was de directe mogelijkheid van burgers om mee te beslissen over wezenlijke zaken. De mogelijkheid van een referendum kon verder bijdragen aan grotere zorgvuldigheid bij de wetgeving.
Als nadelen werden gezien de strijdigheid met het vertegenwoordigende stelsel, de complexiteit van sommige vraagstukken, de langere duur van het proces van wetgeving en de vermenging van het oordeel met zaken die buiten het eigenlijke onderwerp lagen.
Een meerderheid verklaarde zich niettemin voor het bieden van de mogelijkheid van het correctief referendum. Zij benadrukten dat het initiatief voor een referendum bij kiezers moest liggen.
De minderheid meende dat een correctief referendum juist niet zou bijdragen aan groter vertrouwen van de kiezers in de gekozenen. Zij vreesden de invloed van andere motieven bij de stemming over het concreet voorliggende voorstel.
In december 1993 debatteerde de Tweede Kamer over het rapport van de commissie. Moties van Jurgens17 (PvdA) en Wolffensperger18 (D66) over onder meer het afschaffen van de Kamerontbinding bij Grondwetsherziening, het door de Tweede Kamer aanwijzen van de kabinetsformateur, het aan de Eerste Kamer verlenen van een terugzendrecht (waarbij die Kamer haar vetorecht zou verliezen) en een motie-Van Mierlo/Wöltgens (D66/PvdA) over invoering van een districtenstelsel werden alle verworpen.
De Kamer nam wel moties aan over verlaging van de drempel voor verkiezing met voorkeurstemmen (motie-Willems, GroenLinks) en over het geven van inlichtingen aan de Tweede Kamer door informateurs (motie-Mateman/Jurgens, CDA/PvdA).
In 1997 kwam een wijziging van de Kieswet tot stand, waardoor de drempel voor het behalen van een zetel met voorkeurstemmen werd verlaagd. Voortaan heeft een kandidaat nog maar 25% van de kiesdeler nodig, om via voorkeurstemmen gekozen te worden.
Bij de kabinetsformatie van 1994 werd een tussentijdse rapportage door de (in)formateur(s) ingevoerd. Er kwam echter geen recht van aanbeveling en ook het voorstel om geen informateur meer te benoemen, werd niet gevolgd. De regeerakkoorden bleven eveneens gedetailleerd.
Het kabinet-Kok I19 diende wel een voorstel in tot invoering van een correctief referendum. Dat werd evenwel in 1999 in de tweede lezing door de Eerste Kamer verworpen.
De effecten van de voorstellen van de commissie-De Koning zijn dus miniem geweest. Over staatkundige vernieuwing bleek te veel verdeeldheid te bestaan, terwijl vaak werd geconcludeerd dat voorgestelde veranderingen weliswaar sommige bezwaren tegen huidige procedures zouden wegnemen, maar tegelijkertijd nieuwe bezwaren zouden opleveren.
Meer over
- 1.De Eerste Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging en heeft met name een rol op wetgevend gebied. Over een wetsvoorstel moet, als de Tweede Kamer het heeft aangenomen, ook door de Eerste Kamer worden gestemd. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel nog tegenhouden.
- 2.Vooraanstaande in Den Haag geboren politicus van CHU-huize. Begon zijn loopbaan bij een protestants-christelijke onderwijsorganisatie. Werd, na vier jaar de CDA-onderwijswoordvoerder in de Tweede Kamer te zijn geweest, staatssecretaris van voortgezet onderwijs. Minister van Onderwijs en Wetenschappen in de kabinetten-Lubbers. Had daar de lastige taak omvangrijke bezuinigingen door te voeren en kwam zwaar onder vuur te liggen van studenten en leerkrachten. Bracht de Wet op de studiefinanciering tot stand, waarvan de uitvoering aanvankelijk veel problemen kende. Werd na dit ministerschap 'beloond' met het voorzitterschap van de Tweede Kamer. Van 1996 tot 2008 burgemeester van Den Haag. Krachtige, pragmatische bestuurder en taai onderhandelaar, die uitstekend zijn stad wist te promoten. Was daarna zeven jaar staatsraad.
- 3.Pragmatisch ingestelde CDA-politicus met een grote politiek-bestuurlijke staat van dienst. Maakte carrière in de Christelijke landbouworganisatie en werd Kamerlid voor de ARP. In 1977 minister voor Ontwikkelingssamenwerking in het kabinet-Van Agt I en daarna van Landbouw en Visserij in het kabinet-Van Agt II. Onder Lubbers als minister van Sociale Zaken de tweede man van het CDA. Zeer ingesteld op het zoeken naar compromissen en het 'haalbare'. Trad in de ministerraad vaak op als bemiddelaar. Voerde met zakelijke nuchterheid een stringent bezuinigingsbeleid in de sociale zekerheid. Hanteerde als stelregel: als het niet gaat zoals het moet, dan moet het maar zoals het gaat. Als minister voor Antilliaanse zaken was hij nauw betrokken bij de 'status aparte' van Aruba.
- 4.Thom de Graaf (1957) is sinds 1 november 2018 vicepresident van de Raad van State. Daarvoor was hij van 7 juni 2011 tot 20 september 2018 Eerste Kamerlid voor D66. Van juni 2015 tot juni 2018 was hij tevens fractievoorzitter. In 2007-2012 was hij burgemeester van Nijmegen en van 1 februari 2012 tot 26 september 2018 was hij voorzitter van de Vereniging Hogescholen. De heer De Graaf werd op jonge leeftijd gemeenteraadslid in Leiden en was daarnaast topambtenaar op Binnenlandse Zaken. In 1994 werd hij Tweede Kamerlid. Hij was lid van de enquêtecommissie IRT. In 1997 volgde hij Wolffensperger op als fractievoorzitter en hij leidde de D66-fractie tijdens paars II en Balkenende I, maar stapte na de verkiezingsnederlaag van 2003 op. Keerde in het kabinet-Balkenende II terug als vicepremier en minister voor Bestuurlijke vernieuwing. Zag in 2005 zijn voorstel voor de gekozen burgemeester stranden in de Senaat en trad toen af.
- 5.Erudiet PvdA-Eerste Kamerlid met veel gevoel voor (verfijnde) humor. Hoogleraar wijsbegeerte in Nijmegen en later in Utrecht en Leiden. Promoveerde cum laude en publiceerde vele boeken en artikelen. Als wijsgerig classicus verlevendigde hij zijn redevoeringen als senator vaak met fraaie beeldspraken, opmerkelijke vergelijkingen en aan de klassieke oudheid of de Middeleeuwen ontleende gebeurtenissen. Werd als katholiek lid van de PvdA ná het Mandement van 1954. Was onder meer onderwijs- en defensiewoordvoerder en eerste ondervoorzitter van de Senaat. Nam geregeld een ander standpunt in dan de meerderheid van zijn fractie.
- 6.Journalist die al van jongsaf politiek actief was in het GPV. Huwde met de dochter van GPV-voorman Jongeling. Volgde aanvankelijk een predikantsopleiding, maar werd in 1963 redacteur van het Gereformeerd Gezinsblad. Vanaf 1974 was hij hoofdredacteur van het Nederlands Dagblad. Actief in de gemeenteraad van Amersfoort en in diverse aan het GPV gelieerde organisaties. Maakte deel uit van de (Staats)commissies-Biesheuvel, -Thomassen en -De Koning (een externe commissie van de Tweeede Kamer). Lid van de Eerste Kamer voor de ChristenUnie in de periode 1999-2003 en daarna nog korte tijd in 2007. Promoveerde in 2011.
- 7.Bij een districtenstelsel wordt het land in twee of meer districten verdeeld, waarin afgevaardigden worden gekozen. Het aantal districten kan variëren en het is denkbaar dat per district meerdere afgevaardigden worden gekozen.
- 8.Voorkeurstemmen zijn stemmen die niet op de nummer 1 van de kandidatenlijst (de lijsttrekker) worden uitgebracht, maar op een andere kandidaat van dezelfde lijst. Dit komt vaak voor. Zo zijn er bijvoorbeeld altijd veel kiezers die op de (hoogstgeplaatste) vrouwelijke kandidaat stemmen. Ook bekendheid van een kandidaat in een bepaalde regio speelt soms een rol.
- 9.Het tweestemmenstelsel is een kiesstelsel op basis van evenredige vertegenwoordiging, waarbij deels via een meerderheidsstelsel (districtenstelsel) wordt bepaald wie de zetels gaan bezetten. Het stelsel bestaat sinds 1953 in Duitsland, en daarom wordt ook wel gesproken van het Duitse kiesstelsel.
- 10.De minister-president, ook wel premier genoemd, is voorzitter van de ministerraad. In die functie coördineert de premier het regeringsbeleid. De minister-president is ook de minister van Algemene Zaken. De huidige minister-president is Dick Schoof.
- 11.Intelligente zoon van een gereformeerde tuinder, die aan de Vrije Universiteit politieke wetenschappen studeerde en eind jaren zestig gegrepen werd door het verzet tegen de autoritaire toestanden aan de universiteiten en één der leiders werd van de studentenvakbeweging. Zat voor de Kabouterpartij in de raad van Amsterdam en speelde in de jaren tachtig een vooraanstaande rol in de CPN. Was enkele jaren een welbespraakt en strijdbaar lid van de Tweede Kamer. Creatief en geestig man met veel gezag in de welzijnswereld.
- 12.De Tweede Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
- 13.Na elke Tweede Kamerverkiezing, of soms na de val van een kabinet, begint het proces van de formatie van een nieuw kabinet. Doel van de kabinetsformatie is een kabinet te vormen dat enerzijds kan rekenen op steun van de meerderheid van de Tweede Kamer en anderzijds tot een gezamenlijk beleid kan komen. De Grondwet is vrij bescheiden wat betreft de kabinetsformatie. Slechts de artikelen 43 en 48 van de Grondwet spreken over de vorming van een kabinet: ministers en staatssecretarissen worden bij koninklijk besluit benoemd.
- 14.Regeringsprogramma's en regeerakkoorden hebben gemeen dat schriftelijk het voorgenomen beleid van een toekomstig kabinet wordt vastgelegd. Een regeringsprogramma kan ter goedkeuring voorgelegd worden aan de coalitiefracties, maar dit is niet strikt noodzakelijk.
- 15.Met het begrip kabinet worden alle ministers en staatssecretarissen bedoeld. Een kabinet wordt genoemd naar de minister-president, bijvoorbeeld het kabinet-Drees of het kabinet-Kok. In het spraakgebruik worden de begrippen regering en kabinet vaak door elkaar gebruikt. Strikt genomen, is er echter een verschil tussen beide. Met de term 'regering' duiden we het staatshoofd (koning of koningin) samen met de ministers aan.
- 16.Een referendum is een volksstemming over een bepaalde politieke kwestie. Over referenda wordt in Nederland al decennialang gediscussieerd. Voorstanders vinden deze volksstemmingen een goede manier om burgers meer invloed te geven. Tegenstanders zeggen dat in een representatieve democratie volksvertegenwoordigers zijn gekozen om zorgvuldige belangenafwegingen te maken.
- 17.Erudiete telg uit katholieke Unileverfamilie. Aanvankelijk actief op de linkervleugel van de KVP in Amsterdam en in 1968 medeoprichter van de PPR, voor welke partij hij in 1972-1975 Tweede Kamerlid was. Vanaf 1975 tien jaar voorzitter van de NOS en vervolgens hoogleraar staatsrecht en parlementsrecht. Stapte later over naar de PvdA en werd ook voor die partij Tweede Kamerlid en vervolgens een vooraanstaand lid (en ondervoorzitter) van de Eerste Kamer. Hoffelijke politicus die betrokken was bij uiteenlopende culturele en maatschappelijke activiteiten. Gezaghebbend woordvoerder staatsrecht, mediarecht en Europese samenwerking en als lid van de parlementaire vergadering van de Raad van Europa actief verdediger van burgerlijke vrijheden. Bediende zich in debatten graag van Latijnse zegswijzen.
- 18.Amsterdamse D66-politicus die na onder meer fotograaf, journalist en docent te zijn geweest, wethouder van Amsterdam werd. Stapte in 1986 over naar de Tweede Kamer en werd daar een gerespecteerd, spreekvaardig lid, onder meer op justitiegebied. Volgde Van Mierlo op als fractievoorzitter toen die lid werd van het paarse kabinet. Had in die functie soms de moeilijke taak kritisch te zijn over het beleid van enkele D66-bewindslieden en tegelijkertijd het kabinetsbeleid te steunen. Verliet nog voor het einde van de kabinetsperiode de Haagse politiek om omroepbestuurder te worden. Zoon van de vermoorde verzetsstrijder Gerrit Jan van der Veen.
- 19.Aan dit eerste 'paarse' kabinet namen PvdA, VVD en D66 deel. Het werd op 22 augustus 1994 gevormd na de Tweede Kamerverkiezingen van 1994. De kleur paars refereerde aan de vermenging van het rood van de PvdA en het blauw van de VVD. PvdA-leider Wim Kok, minister van financiën en vicepremier in het voorgaande kabinet-Lubbers III, werd premier.
- 20.Een grondwetscommissie houdt zich bezig met mogelijke Grondwetsherzieningen. Vaak is een grondwetscommissie een staatscommissie: een niet-permanent adviesorgaan dat bij Koninklijk Besluit wordt ingesteld door de regering.