De Grondwet van 1815 - Main contents
De Grondwet van 1815 was de herziene versie van de Grondwet van 1814 i. Na de herwinning van de onafhankelijk en de terugkeer van erfstadhouder Willem in 1813 werd een Grondwet ontworpen. Die kwam op 29 maart 1814 tot stand. Toen in augustus 1814 Noord- en Zuid-Nederland werden verenigd en Willem in maart 1815 de titel koning had aangenomen, moest de Grondwet worden herzien.
De meest in het oog lopende verandering was de tweetaligheid van de Grondwet. Uiteraard werden ook inhoudelijke aanpassingen aangebracht vanwege de vereniging van Noord- en Zuid-Nederland. De belangrijkste daarvan was dat de Staten-Generaal i werd gesplitst in twee Kamers.
Contents
Op 1 augustus 1814 aanvaardde Willem I i, die sinds 2 december 1813 soeverein vorst van de (Noordelijke) Nederlanden was, ook de soevereiniteit over de voormalige Oostenrijkse Nederlanden. Daardoor ontstond een personele unie van Noord- en Zuid-Nederland. De vereniging was op 21 juni 1814 na de nederlaag van Napoleon internationaal vastgelegd in de 'Acht artikelen van Londen'. De vorming van de nieuwe staat had tot doel een sterke noordelijke buur van Frankrijk in het leven te roepen. Willem had ook Rijnland aan het gebied willen toevoegen, maar dat had Pruisen afgewezen.
De 'Acht artikelen' regelde onder meer de godsdienst en de staatsschuld. De godsdienst zou vrij zijn en de staatsschuld (die in het Noorden veel groter was dan in het Zuiden) zou ten laste komen van de gezamenlijke schatkist.
Nadat Willem zich op 16 maart 1815 tot koning had uitgeroepen, stelde hij een Grondwetscommissie in, die de nieuwe situatie wettelijk moest vastleggen.
Net als in 1814 werd de Grondwetscommissie geleid door Gijsbert Karel van Hogendorp. Zij bestond uit elf noordelijke leden en elf zuidelijke. In juni werden nog een (Noord-)Brabants en een Luxemburgs lid benoemd.
De in april benoemde commissie kwam op 3 mei 1815 voor het eerst bijeen. Al snel kwam de zuidelijke wens op tafel om de Staten-Generaal te splitsen in twee Kamers. In één daarvan moest de adel zitting krijgen, omdat die in de zuidelijke Nederlanden altijd een eigen rol hadden gespeeld in het bestuur. De noordelijke leden waren niet enthousiast, maar wezen een tweede Kamer evenmin af. Vorst Willem had al min of meer de toezegging gedaan dat er een tweede Kamer zou komen.
Een subcommissie uit de Grondwetscommissie onder leiding van P.C.Gh. de Coninck ontwierp een voorstel. Uiteindelijk kwam zij met twee alternatieven: een Kamer van aanzienlijken die door de koning voor het leven zouden worden benoemd of een door de koning uit voordrachten te kiezen Kamer. Het eerste alternatief kreeg de voorkeur.
Zo kwam er een Kamer "ten einde alle overijling in de raadplegingen te voorkomen, [en om] (...) den troon te omringen door een bolwerk waartegen alle partijen afstuiten".
Als naam werd gekozen 'Eerste Kamer i' daar waar de namen Senaat of Groote Kamer werden afgewezen.
Door niet slechts de adel maar alle aanzienlijken toegang te verlenen tot de Eerste Kamer, konden ook (voormalige) Noord-Nederlandse regenten zitting krijgen in de nieuwe Kamer.
Samenstelling Grondwetscommissie:
Voorzitter
Leden
(noordelijk)
- Jhr.Mr. G.H. Alberda van Bloemersma
- Jhr. H.W. van Aylva
- Jhr.Mr. A.J.F.A. van der Duyn van Maasdam
- C.Th. Elout
- A.J.Ch. Lampsins
- jhr. W.C.H. van Lynden van Blitterswijck
- C.F. van Maanen
- J.H. Mollerus
- W. Queysen
- jhr. W.F. Röell
- W.R. baron van Tuyll van Serooskerken
- J. van der Dussen, sedert 10 juni 1815
(zuidelijk)
-
-Ch.G.Gh. graaf de Mérode-Westerloo
secretaris
De Tweede Kamer i zou, net als de Staten-Generaal uit 1814, worden gekozen door de Provinciale Staten i, die op hun beurt werden gekozen door vertegenwoordigers van steden, platteland en adel. Van de 110 leden kwamen er 55 uit het Noorden en 55 uit Zuiden, hoewel er daar meer inwoners waren.
De Tweede Kamer kreeg het recht van initiatief i en behield en het recht om over alle wetsvoorstellen te beslissen. De gewone begroting werden voor tien jaar vastgesteld. De Tweede Kamer zou in het openbaar vergaderen, de Eerste Kamer in het geheim. De vergaderingen zouden afwisselend in Den Haag en Brussel plaatsvinden.
De Eerste Kamer had niet het recht van initiatief, maar mocht alleen 'ja' of 'nee' zeggen tegen wetsvoorstellen. De leden (maximaal 60) van de Eerste Kamer werden voor het leven benoemd door de Koning uit de aanzienlijksten van het land.
In de Grondwet was niet langer sprake van een soevereine vorst, maar van een koning. Willem I had overigens al op 16 maart 1815 de titel koning aangenomen.
De bepaling dat de vorst tot de Hervormde Kerk moest behoren, werd geschrapt.
Het door de Grondwetscommissie opgestelde ontwerp werd ter goedkeuring voorgelegd aan de Staten-Generaal. Nadat deze het voorstel unaniem had aanvaard, werd de Staten-Generaal verdubbeld door verkiezing van nog eens 55 leden. Die dubbele Kamer nam op 18 augustus het ontwerp eveneens unaniem aan.
In de zuidelijke Nederlanden was nog geen parlement en daarom moest in ieder arrondissement een Notabelenvergadering over het ontwerp beslissen. Juist bij zuidelijke leden van de Grondwetscommissie bestond hiertegen bezwaar, want zij vreesden dat het ontwerp geen meerderheid zou krijgen. Van Hogendorp meende echter dat een stemming tot een grotere legitimering zou leiden. Besloten werd wel dat De Thiennes de presidenten van de Notabelenvergaderingen zou toespreken om hen van de zegeningen van de nieuwe Grondwet te overtuigen.
Van de 1604 leden van de Notabelenvergaderingen stemden er op 14 augustus slechts 527 vóór. Ook nadat de 126 notabelen die alleen vanwege de bepalingen over de godsdienst tegen hadden gestemd bij de voorstemmers waren gevoegd, was er nog geen meerderheid. Door de katholieke kerk was vanwege de voorgestelde vereniging met het protestantse Noorden actie gevoerd tegen aanneming van het ontwerp. Willem rekende hen voor het gemak bij de voorstemmers.
Willem verklaarde ondanks de verwerping in het Zuiden op 24 augustus 1815 dat het ontwerp was aangenomen. Hij kwam tot dat besluit vanwege de algemene steun die er in de noordelijke Staten-Generaal was en telde de thuisblijvers in het Zuiden bij de voorstemmers.
Onze Grondwet werd zodoende dankzij de 'Hollandse rekenkunde' aanvaard.
Meer over