Benoemingsprocedure bewindslieden - Main contents
Aan de benoeming van een minister i (en staatssecretaris i) gaat een hele procedure vooraf: tijdens de kabinetsformatie i wordt er gezocht naar kandidaten, vervolgens moeten zij gescreend worden en tot slot voeren zij een gesprek met de formateur i, waarin wordt bekeken of er 'enig beletsel is in het heden of verleden van de kandidaat om de functie te aanvaarden'.
Bij de screening wordt van kandidaat-bewindslieden onderzocht of ze een strafblad hebben, bekend zijn bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en of er risico's zijn in de sfeer van hun belastinggedrag.
In het gesprek met de beoogde minister-president i komen ook de nevenfuncties, financiële en zakelijke belangen en de gezondheid van de kandidaat aan de orde. Blijkt er een beletsel te zijn, dan bekijken de formateur en de kandidaat of en zo ja hoe het beletsel kan worden weggenomen. Na afloop van het gesprek moet de kandidaat in een brief aan de formateur bevestigen wat er is besproken. Deze benoemingsprocedure is vastgelegd in een brief van de minister-president d.d. 20 december 2002. Tot slot worden de ministers per Koninklijk Besluit i benoemd.
Contents
De zoektocht naar kandidaten begint bij de kabinetsformatie, waarbij een coalitie van partijen in de Tweede Kamer i heeft verklaard samen te willen werken in een kabinet i. Zodra daar overeenstemming over is bereikt en een regeerakkoord i is gesloten, gaat een formateur, meestal de toekomstige minister-president, ministers zoeken. De partijen die de coalitie vormen, dragen kandidaat-bewindslieden voor.
Vaak hebben beoogde ministers of staatssecretarissen dus reeds een politieke of bestuurlijke functie. Zij kunnen bijvoorbeeld al actief zijn als Tweede Kamerlid i. Op het moment van benoeming tot minister of staatssecretaris moet de politicus dan wel zijn of haar Kamerzetel opgeven, omdat die functies (behalve voor demissionaire bewindslieden tijdens de formatieperiode) volgens de Grondwet onverenigbaar zijn (zie artikel 57 i).
Het komt geregeld voor dat niet-politici in aanmerking komen voor de ministersposten. Meestal zijn zij dan wel lid van een politieke partij, en beschikken zij door hun carrière of achtergrond over zoveel deskundigheid dat zij 'ministeriabel' geacht worden. Gedacht kan daarbij worden aan hoogleraren.
Op verzoek van de formateur vindt er, voorafgaand aan het gesprek tussen de formateur en de kandidaat-bewindspersoon, een screening van de kandidaat plaats. De formateur laat drie feitenonderzoeken verrichten:
Strafblad
Het onderzoek naar de zogeheten 'justitiële antecedenten' houdt in dat in het justitieel documentatieregister wordt opgezocht of er afgeronde zaken zijn die tot een strafrechtelijke veroordeling van de kandidaat hebben geleid.
AIVD
De AIVD gaat na of er in de AIVD-dossiers gegevens over de kandidaat beschikbaar zijn die zijn verzameld op grond van artikel 6 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (WIV 2002). Dit wetsartikel geeft de AIVD de taak om onderzoek te doen naar organisaties en personen waarvan het ernstige vermoeden bestaat dat ze een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde, de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
De AIVD stelt geen verdergaand nieuw onderzoek naar de kandidaat in, tenzij een ernstig vermoeden bestaat dat de in artikel 6 WIV 2002 genoemde belangen worden bedreigd.
Fiscaal gedrag
De Belastingdienst bekijkt het fiscale dossier van de kandidaat en geeft een algemeen oordeel over zijn of haar fiscale gedrag. Ook meldt de Belastingdienst eventuele fiscaal 'risicovolle aspecten'. Concrete cijfers blijven ook voor de formateur geheim.
Uitkomst
Het resultaat van de onderzoeken komt in het gesprek aan de orde. In de onderzoeken wordt dus niet gecontroleerd of de betrokkene de waarheid heeft verteld over zijn opleiding of loopbaan. VVD-staatssecretaris Charles Schwietert i moest om deze reden in 1982 na drie dagen aftreden.
Nadat deze screening is afgerond, gaat de formateur met de kandidaat in gesprek over de resultaten van de onderzoeken en worden de overige beletsels uitvoerig besproken.
Om de schijn van belangenverstrengeling te vermijden en volledige inzet in zijn functie te garanderen, moet de aanstaande bewindspersoon alle betaalde en onbetaalde functies, nevenfuncties en andere nevenactiviteiten voor de beëdiging neerleggen. Hierover spreekt de formateur met de kandidaat. Voor voortzetting van een bepaalde functie is uitdrukkelijke toestemming van de formateur nodig.
Ook bestuursfuncties in verenigingen, parttime hoogleraarschappen, redactiefuncties en lidmaatschappen van comités van aanbeveling vallen onder het nevenfunctieverbod. Bewindslieden mogen nog wel gewoon lid van een vereniging zijn.
Na de beëdiging mag een bewindspersoon slechts bij hoge uitzondering en na schriftelijke toestemming van de minister-president een nevenfunctie aanvaarden. Ook voor het voeren van besprekingen voor een nieuwe baan is toestemming van de premier nodig.
Roel in 't Veld i trad in 1993 na tien dagen af als staatssecretaris in verband met een betaalde bijbaan die hij als hoogleraar had gehad. In dit geval ging het dus niet om een bijbaan als staatssecretaris.
De formateur en de kandidaat bespreken ook of de kandidaat-bewindspersoon zeggenschapsrechten heeft inzake relevante financiële of zakelijke belangen. Boven bepaalde grenzen wordt het bezit van aandelen of risicodragende participaties in ondernemingen beschouwd als mogelijke belangenverstrengeling, evenals het bezit van commercieel geëxploiteerde roerende en onroerende goederen.
Ook aandelenopties die tijdens de ambtsperiode kunnen worden uitgeoefend, nulurencontracten en terugkeeropties bij een werkgever en financiële en zakelijke belangen van een partner (in geval van een huwelijk in gemeenschap van goederen) gelden als 'risico van (schijnbare) belangenverstrengeling'. Voor bewindslieden op het ministerie van Financiën i wordt het bezit van aandelen in openbare beleggingsfondsen gezien als risico.
Als sprake is van een risico van (schijnbare) belangenverstrengeling, moet de kandidaat-bewindspersoon maatregelen treffen om dit risico weg te nemen. Te denken valt aan verkoop van de eigendom of het afstand doen van optierechten, terugkeerrechten en nulurencontracten.
Zeggenschap en beheer over eigendom worden soms op afstand geplaatst, zodat er tijdens de ambtsperiode geen invloed kan worden uitgeoefend. Dat kan bijvoorbeeld door de eigendom onder te brengen in een beheersstichting met onafhankelijke derden (dus geen familieleden) in het bestuur.
Als een minister of staatssecretaris eenmaal in functie is, mag deze geen nieuw financieel of zakelijk belang creëren dat in strijd is met de richtlijnen.
De formateur vraagt de kandidaat-bewindspersoon of deze zich opgewassen voelt tegen de zware fysieke eisen die een ministerschap of staatssecretariaat met zich meebrengt. Vervolgens vraagt de formateur of de kandidaat het nodig vindt een medisch onderzoek te ondergaan alvorens de benoeming te accepteren.
Aan het eind van het gesprek vraagt de formateur aan de kandidaat of er verder nog feiten uit zijn of haar verleden van belang zijn die een negatieve invloed zouden kunnen hebben op het functioneren als bewindspersoon of die het kabinet in een lastig parket zouden kunnen brengen.
De formateur maakt de kandidaat-bewindspersoon erop attent dat:
-
-ook oud-bewindspersonen het ambtsgeheim niet mogen schenden
-
-oud-bewindslieden niet de schijn mogen wekken tijdens hun periode als bewindspersoon onzuiver te hebben gehandeld
-
-oud-bewindslieden niet de schijn mogen wekken verkeerd om te gaan met de tijdens de ambtsperiode opgedane kennis
In 2012 trad staatssecretaris Co Verdaas i na enkele weken af, nadat hij in opspraak was gekomen vanwege onregelmatigheden bij declaratie van reiskosten in de tijd dat hij Gedeputeerde van Gelderland was.
De inhoud van het gesprek tussen de formateur en de kandidaat-bewindspersoon is vertrouwelijk en wordt dus niet openbaar gemaakt. Wel meldt de minister-president aan het begin van een kabinetsperiode in een brief aan de Tweede Kamer:
-
-welke regelingen bewindslieden hebben getroffen om onverenigbare financiële en zakelijke belangen uit de weg te ruimen
-
-welke nevenfuncties i behouden blijven
In 2005 ontstond er, naar aanleiding van de zakelijke belangen van minister Veerman i, commotie over nevenfuncties van bewindslieden. Nadat bekend was geworden dat minister Veerman nog steeds directeur van enkele Franse bedrijven was, bleken ook andere bewindslieden zonder toestemming van premier Balkenende i nevenfuncties aan te houden. Overigens hadden de meeste nevenfuncties weinig om het lijf en mocht minister Remkes i ambassadeur van het Jenevergenootschap blijven.
In de brief van de minister-president staat niet welke financiële en zakelijke belangen zijn afgestoten. Ook is de (kandidaat-)bewindspersoon zelf verantwoordelijk voor de oplossing van het risico van financiële en zakelijke belangenverstrengeling. Wel neemt de minister-president de verantwoordelijkheid voor het verloop van de gesprekken over van de formateur. De Kamer kan hem dus aanspreken op de benoemingsprocedure.
Ministers en staatssecretarissen worden per Koninklijk Besluit benoemd. Dat vloeit voort uit artikel 43 i van de Grondwet. Bij de benoeming van de ministers wordt het Koninklijk Besluit medeondertekend door de minister-president (artikel 47 Grondwet i); het Koninklijke Besluit waarbij de minister-president wordt benoemd, wordt door hemzelf medeondertekend (artikel 48 i Grondwet). Zittende ministers gaan over in het nieuwe kabinet; feitelijk wordt besloten het door hen gevraagde ontslag niet te verlenen (of zij komen terug op hun verzoek hun portefeuilles ter beschikking te stellen). Indien bewindslieden een andere functie krijgen, moet dit wel per Koninklijk Besluit worden geregeld. Staatssecretarissen moeten altijd opnieuw worden benoemd en beëdigd.
Bij het aantreden van het kabinet leggen de ministers en staatssecretarissen ten overstaan van de Koning een ambtseed i af, waarbij zij trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van hun ambt zweren of beloven (artikel 49 i Grondwet). Ook zweren of verklaren zij geen gift beloofd of gegeven te hebben om benoemd te worden en dit ook niet zullen doen tijdens het uitoefenen van hun ambt (Wet beëdiging ministers en leden Staten-Generaal). Als regel worden alle nieuwe ministers en staatssecretarissen op dezelfde dag door de koning(in) beëdigd, maar dat hoeft niet. Soms vindt de beëdiging van één of meer staatssecretarissen later plaats.
Schending van de eed of belofte is een ambtsmisdrijf, waarvoor strafrechtelijke vervolging i mogelijk is. De regering of de Tweede Kamer moet daarvoor bij de Hoge Raad om verzoeken. Een dergelijke vervolging is nog nooit voorgekomen.
In 1956 vond de beëdiging van minister Struycken i, die voordien Gouverneur van de Antillen was, later plaats dan van de overige nieuwe ministers. De plechtigheid vond toen plaats op Sicilië, waar koningin Juliana vakantie hield.
Toen de nieuwe staatssecretarissen mevrouw De Waal i (Onderwijs) en de heer Van den Berge i (Financiën) op 1 februari 1953 werden beëdigd, droeg de koningin laarzen, omdat zij op het punt stond naar de door de watersnood getroffen gebieden af te reizen.
Zeer onregelmatig was wat in 1922 gebeurde. De twee nieuwe ministers, Van Swaaij i en Westerveld i, werden pas drie dagen na hun aantreden beëdigd, omdat de koningin in Zweden en Noorwegen op staatsbezoek was. Zij waren als niet-beëdigde bewindslieden aanwezig bij de opening van de Staten-Generaal i (die ditmaal niet door de koningin geschiedde) en dienden ook als minister-in-spe de begroting mede in.
Tot 1971 werd geen bordesfoto gemaakt van het gehele kabinet (met de koningin). Wel werden de beëdigde ministers op het bordes gefotografeerd.
In 1973 werden op één na alle nieuwe ministers en staatssecretarissen tegelijk beëdigd. Er bestaat daardoor een (unieke) foto van het volledige kabinet-Den Uyl i op het bordes. In 1977 en 1982 werden de nieuwe staatssecretarissen pas later beëdigd. Vanaf 1986 was de beëdiging van nieuwe ministers en staatssecretaris op dezelfde dag. Dat vindt dan aansluitend aan elkaar plaats.
Meer over