Parlementair onderzoek onderwijsvernieuwingen
In april 2007 stelde de Tweede Kamer een onderzoekscommissie in die onderzoek deed naar onderwijsvernieuwingen sinds begin jaren negentig. Op 13 februari 2008 verscheen het eindrapport. De commissie verweet de verantwoordelijke bewindslieden een tunnelvisie. Politiek en belangenorganisaties drukten vernieuwingen door, zonder te luisteren naar docenten, ouders en leerlingen. Volgens de commissie zou de overheid voortaan moeten gaan over het 'wat' in het onderwijs, en het onderwijs zelf over het 'hoe'. Het kabinet liet op 30 mei 2008 weten de conclusies van de commissie te delen en de adviezen over te nemen.
De Tweede Kamer besloot het onderzoek in te stellen op initiatief van het PvdA-Kamerlid Mariëtte Hamer1. Aanleiding waren klachten van scholieren en studenten over de afnemende kwaliteit van het onderwijs. Doel daarvan zou vooral moeten zijn het trekken van lessen voor de toekomst.
Op 17 april 2007 werd de onderzoekscommissie ingesteld met als voorzitter Jeroen Dijsselbloem2. Aanvankelijk zou het onderzoek de vernieuwingen in het vmbo buiten beschouwing laten. Maar in juli 2007 besloot de commissie deze vernieuwingen toch bij het onderzoek te betrekken.
Onder andere de Algemene Rekenkamer en het Sociaal en Cultureel Planbureau hebben deelstudies verricht. De commissie heeft ook werkbezoeken aan scholen gebracht en regionale bijeenkomsten georganiseerd. In het najaar van 2007 hield de commissie openbare hoorzittingen.
Contents
In januari 2007 luidden scholieren en studenten de noodklok over 'het nieuwe leren'. Zij stelden dat de kwaliteit van het onderwijs achteruit is gegaan, onder meer door een te grote nadruk op zelfstudie en door lesuitval.
Het PvdA-Kamerlid Mariëtte Hamer stelde daarom voor een parlementair onderzoek te houden naar de wijze waarop de onderwijsvernieuwingen zijn ingevoerd. Beleidsmakers verwachtten in het verleden steeds dat onderwijsvernieuwingen op een breed draagvlak bij docenten, ouders en scholieren mochten rekenen, maar na enige tijd bleek dat steeds toch niet het geval.
Uit het onderzoek zouden lessen voor de toekomst moeten worden getrokken. De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) uit de Tweede Kamer adviseerde positief over het instellen van dit onderzoek. Zij stelde een onderzoeksopzet op en een begroting.
Het presidium3 van de Tweede Kamer4 stelde op 11 april 2007 aan de Kamer voor om in te stemmen met het advies van de commissie OCW en om een tijdelijke onderzoekscommissie in te stellen. De Tweede Kamer stemde op 17 april unaniem in met het voorstel van het presidium. Op 26 april werd de commissie ingesteld, waarvan de PvdA'er Dijsselbloem voorzitter werd.
Als doelen van het onderzoek werden geformuleerd
-
-een bijdrage leveren aan verbetering van het sturingsproces van de overheid op de kwaliteitsverbetering in het onderwijs
-
-verbetering van dit sturingsproces is mede gericht op de lopende en toekomstige onderwijsvernieuwingen
-
-onderzoeken welke lessen kunnen worden getrokken voor de wijze waarop de overheid het beste kan sturen op de kwaliteitsverbetering
-
-onderzoeken welke rol het onderwijsveld bij vernieuwingen kan spelen
Concrete onderzoeksvragen waren
-
-wat hield de invoering van de basisvorming en de tweede fase in
-
-wat is het 'nieuwe leren'
-
-wat was de invloed van schaalvergroting, ontwikkeling bovenschools management, invoering van de lumpsum-financiering op de vernieuwingen
-
-welke sturingsprincipes zijn bij de invoering van de vernieuwing gehanteerd, wat was de rol van de onderwijsinspectie
-
-zijn de beschikbare middelen op de goede plekken terecht gekomen
-
-kan er een toetsingskader worden opgesteld voor toekomstige vernieuwingen
-
-kunnen er lessen uit vernieuwingen in andere landen worden getrokken
De commissie analyseerde in haar rapport 'Tijd voor onderwijs' drie ingrijpende onderwijsvernieuwingen die in de jaren negentig van de twintigste eeuw werden doorgevoerd:
-
-basisvorming;
-
-tweede fase;
-
-vmbo.
De commissie onderscheidde drie onderzoeksfases: analyse en bronnenonderzoek, raadpleging van het veld en hoorzittingen.
Deelonderzoeken
De drie onderwijsvernieuwingen werden geanalyseerd op basis van achtergrondstudies van:
-
-de Algemene Rekenkamer (onderzoek naar de financiële middelen die voor de onderwijsvernieuwingen zijn vrijgemaakt);
-
-het Sociaal en Cultureel Planbureau12 (beleidsanalyse naar de vernieuwingen in het voortgezet onderwijs)
-
-twee hoogleraren onderwijsrecht (analyse van de parlementaire betrokkenheid bij beleid en wetgeving van de onderwijsvernieuwingen in het voortgezet onderwijs);
-
-het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (onderzoek naar de staat van het onderwijs in Nederland; deze studie richt zich op de vraag of het mogelijk is inzicht te krijgen in de kwaliteit van het onderwijs op basis van beschikbare gegevens uit langlopend onderzoek en internationaal vergelijkende studies);
-
-het Onderzoekscentrum Leren in Interactie.
-
-Het Centraal Planbureau leverde een essay.
Gesprekken en werkbezoeken
Daarnaast voerde de commissie gesprekken met beleidsmakers, verantwoordelijke politici, onderwijsorganisaties en betrokkenen (ouders, leerlingen, docenten, schoolleiders) in openbare hoorzittingen, regionale bijeenkomsten en werkbezoeken.
Tijdens werkbezoeken aan geselecteerde scholen sprak de commissie rechtstreeks met het veld over de vormgeving van het onderwijs op de desbetreffende school. Voor de selectie van de bezochte scholen maakte de commissie gebruik gemaakt van de Onderwijsinspectie. Deze had een evenwichtige indeling naar schooltype (breed, smal, categoraal), regio (stad, platteland), denominatie en typering (traditioneel, vernieuwend) gemaakt.
Docenten, ouders, leerlingen en schoolleiders van niet bezochte scholen en andere belanghebbenden konden op regionale bijeenkomsten in Meppel, Eindhoven en Utrecht met de commissie vertellen over hun ervaringen. Daarnaast was ook een webenquête beschikbaar.
In november en december 2007 werden deskundigen op het gebied van het onderwijs, betrokkenen uit het onderwijsveld, en (oud-)bewindslieden en (oud-)Tweede Kamerleden in het openbaar gehoord.
De commissie trok in haar rapport conclusies over de manier waarop de onderwijsvernieuwingen sinds begin jaren negentig van de twintigste eeuw tot stand waren gekomen en verklaarde waarom de onderwijsvernieuwingen omstreden raakten.
De belangrijkste politieke conclusies waren:
-
-verantwoordelijke bewindslieden vertoonden een tunnelvisie;
-
-politiek draagvlak werd belangrijker geacht dan draagvlak in het onderwijs. Regeerakkoorden forceerden een doorbraak, maar versterkten het gesloten beleidsproces. Overeenstemming met het onderwijsveld werd bereikt met de beroepsvertegenwoordigers van belangenorganisaties. Zij leken daarbij dichter bij de politiek te staan, dan bij hun eigen achterban;
-
-er is door de onderwijspolder onvoldoende geluisterd naar docenten, ouders en leerlingen.
Verder concludeerde de commissie:
-
-in het beleid zijn grote risico's genomen met kwetsbare leerlingen voor wie het onderwijs te (lang) theoretisch was en voor wie er geen aparte leerroutes mochten komen;
-
-mogelijkheden tot overstappen en doorstroming werden als inefficiënte leerwegen gezien en afgeremd. De bedragen die de overheid voor de onderwijsvernieuwingen beschikbaar stelde, werden bepaald door de beperkte begrotingsruimte en niet door nut en noodzaak, zoals benodigde middelen voor de scholing van docenten;
-
-didactische vernieuwingen als TVS (Toepassing-Vaardigheid-Samenhang, onderdeel van de basisvorming) en het studiehuis werden door scholen deels ten onrechte- als verplicht ervaren;
-
-de effecten van de onderwijsvernieuwingen op de onderwijsresultaten lopen uiteen;
-
-aan de relatief goede positie van Nederland in internationale ranglijsten mag niet teveel waarde worden toegekend;
-
-wetenschappelijke onderbouwing voor het nieuwe leren ontbreekt grotendeels;
-
-in de wijze waarop het nieuwe leren wordt ingevoerd worden grote risico's genomen.
De belangrijkste aanbeveling was dat de overheid gaat over het wat, en het onderwijs over het hoe:
-
-volgens de commissie zou de overheid over de onderwijsinhoud moeten gaan en daarop sturen in de vorm van het kerncurriculum, examens en toezicht;
-
-de scholen zouden moeten gaan over de inrichting van het onderwijs, het pedagogisch-didactisch klimaat;
-
-als extra waarborgen voor de kwaliteit van het onderwijsproces benadrukte de commissie het belang van onderwijstijd en de kwaliteit van docenten;
-
-overheid en onderwijs moeten de onderlinge verhouding verbeteren door erkenning van elkaars verantwoordelijkheden. De politiek moet zelfbeheersing tonen en focus aanbrengen in het beleid.
Andere aanbevelingen waren:
-
-in de toekomst moet door middel van het ontwikkelen van leerstandaarden en canonisering van onderwijsinhoud voor iedereen helder zijn wat de leerlingen aan het einde van hun schoolperiode moeten kennen en kunnen;
-
-invoering van een verplichte begin- en eindtoets in het basisonderwijs;
-
-in het voortgezet onderwijs moeten zowel het schoolexamen als het eindexamen met voldoende resultaat worden afgelegd;
-
-meer dwarsverbanden in gedifferentieerd stelsel en mogelijkheid tot stapelen;
-
-invoering van een Nationale Monitor van het onderwijs;
-
-invoering van een aparte reguliere arbeidsmarktgerichte leerweg met vakdiploma;
-
-invoering van een wettelijke norm voor onderwijstijd;
-
-invoering van onderwijsdoelen (vakinhoud en didactiek) en centrale examinering op lerarenopleidingen;
-
-de inspectie moet zich primair richten op controle van wettelijk vastgelegd deugdelijkheidseisen en de scholen in hoge mate vrij laten van aanvullende kwaliteitseisen;
-
-kritischer omgang door scholen met didactische vernieuwingen;
-
-inzichtelijk maken welk deel van het budget naar het primaire onderwijsproces gaat, en waar de overige middelen aan worden besteed (management, reserves e.d.).
Tweede Kamerstuk 31007, nr. 6 (737 kB)
Deelonderzoeken:
Deelonderzoek Sociaal en Cultureel Planbureau
Tweede Kamerstuk 31007, nr. 7 (1 MB)
A Deelonderzoek hoogleraren onderwijsrecht
B Chronologische overzichten van Kamerstukken
Tweede Kamerstuk 31007, nr. 8 (496 kB)
Deelonderzoek Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (Maastricht)
Deelonderzoek Onderzoekscentrum Leren in Interactie (Utrecht)
Essay Centraal Planbureau (Den Haag)
Tweede Kamerstuk 31007, nr. 9 (1,9 MB)
Openbare hoorzittingen 21-28 november 2007
Tweede Kamerstuk 31007, nr. 10 (1,1 MB)
Openbare hoorzittingen 29 november-7 december 2007
Regionale bijeenkomsten 1, 3 en 4 oktober 2007
Tweede Kamerstuk 31007, nr. 10 (1,3 MB)
Tweede Kamerstuk 31007, nr. 11 en 12 (1,5 MB)
Tweede Kamerstuk 31007, nr. 1 (26 kB)
Meer over
- 1.Uit het onderwijs afkomstige sociaaldemocrate, die ruim drie jaar (2008-2011) de PvdA-Tweede Kamerfractie leidde. Na lerares en directeur volwasseneneducatie te zijn geweest, onder meer hoofd van de afdeling strategisch beleid en beleidsverkenningen bij de directie Hoger Beroeps Onderwijs van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Werd in 1998 één van de onderwijswoordvoerders van de PvdA-fractie en gaf de aanzet tot het parlementaire onderzoek naar onderwijsvernieuwingen. Later hield zij zich bezig met arbeidsmarkt en ontslagbescherming. Was verder anderhalf jaar waarnemend partijvoorzitter en enige tijd fractiesecretaris. Was lid van het Kamerpresidium. Door haar dossierkennis sterk in onderhandelingen en debatten, maar geen bevlogen spreker. Was acht jaar (2014-2022) voorzitter van de Sociaal-Economische Raad. Is nu regeringscommissaris aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld.
- 2.Vooraanstaande PvdA-politicus, die in 2000 Tweede Kamerlid werd en in 2012 verrassend minister van Financiën. Wageningse ingenieur en voor hij Kamerlid werd plaatsvervangend hoofd van het stafbureau algemene leiding van het ministerie van LNV. In de Kamer spoedig een gewaardeeerd woordvoerder integratiebeleid en in 2007-2008 voorzitter van de onderzoekscommissie onderwijsvernieuwingen. Later woordvoerder asiel en vicefractievoorzitter. Pragmatisch en degelijk. Noemde zichzelf 'niet het meest opgewonden type'. Slaagde er in het oplopende overheidstekort onder het kabinet-Rutte II om te buigen naar een overschot. Kreeg ook in de EU gezag en zag zich in januari 2013 gekozen worden tot voorzitter van de eurogroep. Speelde daardoor een centrale rol bij het bedwingen van de financiële problemen van Griekenland en bij het voorkomen van een bankencrisis op Cyprus. Sinds 13 september 2022 is hij burgemeester van Eindhoven.
- 3.Het Presidium is het dagelijkse bestuur van de Tweede Kamer. Het bestaat uit de Kamervoorzitter en de ondervoorzitters, die de Voorzitter kunnen vervangen. Het Presidium telt als regel tussen de zeven en negen leden, afkomstig uit de grotere fracties.
- 4.Nederland heeft een parlementair stelsel met twee Kamers, die echter in hoge mate een zelfde positie hebben. Zo stemmen ze over alle wetsvoorstellen en begrotingen. Wel heeft de Tweede Kamer meer rechten dan de Eerste Kamer. Zij beschikt over het recht van initiatief en het recht van amendement.
- 5.Nauwgezet, uit het onderwijs afkomstig CDA-Tweede Kamerlid. Hij was dat in de periode 2002-2012 met een onderbreking in 2010. Woordvoerder volkshuisvestingsbeleid en Koninkrijksrelaties, lid van de parlementaire onderzoekscommissies onderwijsvernieuwingen en huurprijzen. In de periode 2009-2012 voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Werd, na leraar te zijn geweest, in 1990 wethouder in Lelystad en bleef dat twaalf jaar. Na zijn Kamerlidmaatschap burgemeester van Weesp. Dat was hij van april 2014 tot de samenvoeging van Weesp met Amsterdam in 2022.
- 6.Gedurende ruim tien jaar een extrovert en debatvaardig Tweede Kamerlid van D66. Had een achtergrond als acteur bij diverse toneelgezelschappen en was voorzitter van de Jonge Democraten. Verder was hij financieel bestuurslid van de Nationale Jeugdraad. In de Tweede Kamer hield hij zich onder meer bezig met het onderwijsbeleid, drugsbeleid, natuurbehoud, dierenwelzijn, binnenlands bestuur, cultuur en media. Hij was voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en lid van de onderzoekscommissie onderwijsvernieuwingen en van het Kamerpresidium. Was betrokken bij vele parlementaire initiatieven, zoals die om de Tweede Kamer het voortouw te geven in de kabinetsformatie en om tot invoering van een correctief dan wel raadgevend referendum te komen.
- 7.Martin Bosma (1964) is sinds 14 december 2023 voorzitter van de Tweede Kamer en sinds 30 november 2006 lid van de Tweede Kamerfractie van de PVV. Hij was in de periode 2004-2006 medewerker van de fractie Groep-Wilders en daarvoor werkzaam in de journalistiek en onder meer mededirecteur van een mediabedrijf. De heer Bosma hield zich als Kamerlid vooral bezig met binnenlandse zaken, hoger en wetenschappelijk onderwijs, media en cultuur. Hij was fractiesecretaris en (tweede) ondervoorzitter van de Kamer. Eerder was hij lid van de onderzoekscommissie onderwijsvernieuwingen.
- 8.Jonge, spraakmakende GroenLinks-politicus die vanuit de collegebanken in de Tweede Kamerbankjes terechtkwam. Was behalve student cultuur en media in Amsterdam actief in buurtverenigingen en als organisator van demonstraties. In de Kamer woordvoerder onderwijs, justitie, jeugd en integratie en pleitbezorger van het kinderpardon. Tevens was hij fractiesecretaris en lid van de onderzoekscommissie onderwijsvernieuwingen. Ging in 2012, na ruim vijf Kamerlid te zijn geweest, zonder succes de strijd aan om het lijsttrekkerschap van zijn partij en keerde daarna niet terug in het parlement.
- 9.Op Curaçao geboren afgevaardigde van de ChristenUnie die in de Tweede Kamer zes jaar met veel overgave uiteenlopende dossiers behandelde. Zij was woordvoerster economische zaken, sociale zaken en werkgelegenheid, integratie, volkshuisvesting en Koninkrijksrelaties. Vooral op dat laatstgenoemde terrein speelde zij als delegatielid vaak een actieve rol. Daarnaast was zij lid van de onderzoekscommissie onderwijsvernieuwingen. Voor zij Kamerlid werd, was mevrouw Ortega directeur van een adviesbureau op het gebied van organisatie en personeelsbeleid en daarvoor als ambtenaar adviseur van de gemeente Rotterdam.
- 10.SP-Kamerlid uit Tilburg, dat voor zij in de Tweede Kamer kwam, werkte als verpleegster, fabrieksarbeider en lerares in het vmbo. Was voorzitter van de SP-afdeling Tilburg en lid van het partijbestuur. In de Kamer woordvoerster beroepsonderwijs (vmbo en mbo) en ondervoorzitter van de onderzoekscommissie onderwijsvernieuwingen. Nam in januari 2009 tamelijk onverwacht afscheid vanwege 'persoonlijke redenen'. Keerde later terug naar het onderwijs en werd yoga-docente.
- 11.In de Stellingwerven geboren VVD-politicus die het tot staatssecretaris, fractievoorzitter en minister van Buitenlandse Zaken bracht, maar zijn politieke loopbaan abrupt moest afbreken. Voor hij in 2006 Tweede Kamerlid werd onder meer werkzaam bij Shell, directeur van een projectmanagmentsbureau en fractievoorzitter van de VVD in de gemeenteraad van Utrecht. Als Kamerlid hield hij zich bezig met de zorg en hoger onderwijs en was hij lid van de onderzoekscommissie onderwijsvernieuwingen. Voerde als staatssecretaris in het kabinet-Rutte I, ondanks veel protest, krachtdadig forse bezuinigingen in de cultuursector door. Tijdens Rutte II was hij als fractievoorzitter een belangrijke steunpilaar voor dat kabinet. Buitenlandse Zaken in Rutte III was als 'beloning' daarvoor te beschouwen, maar ontmaskering van een door hemzelf opgeklopt verhaal over de Russiche dreiging, dat hij in 2016 op het VVD-congres had verteld, ondermijnde zijn gezag en dwong hem tot vertrek.
- 12.Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) is een wetenschappelijk instituut op sociaal en cultureel gebied dat zelfstandig onderzoek doet. Op basis van dit onderzoek brengt het, gevraagd en ongevraagd, rapporten uit aan de regering, de Eerste en Tweede Kamer, ministeries en andere maatschappelijke en overheidsorganisaties. De rapporten worden gepubliceerd in boekvorm en zijn gratis beschikbaar op internet. Specifieker bestaan de werkzaamheden met name uit drie soorten zaken:
- 13.Tweede en Eerste Kamer kunnen zelfstandig onderzoek instellen naar beleid en projecten en dat onderzoek door Kamerleden laten uitvoeren. Er kunnen daarbij meerdere instrumenten worden gebruikt. Het zwaarste middel is onderzoek op basis van de Wet op de parlementaire enquête (Wpe). Tussen 2016 en 2023 kende de Tweede Kamer ook de mogelijkheid voor het houden van een parlementaire ondervraging. In juli 2023 is de parlementaire ondervraging vervangen door de beknopte parlementaire enquête.
- 14.De Tweede Kamer kan zelfstandig een onderzoek instellen naar beleid en projecten en dat onderzoek door Kamerleden laten uitvoeren. Dit heet het recht van parlementair onderzoek. Onderzoeken worden gedaan door middel van een hoorzitting, een rondetafelgesprek of een parlementaire enquête. Ook de Eerste Kamer heeft het onderzoeksrecht, maar maakt daar beduidend minder vaak gebruik van.