Cijfers kabinet-Lubbers I (1982-1986)
Het kabinet-Lubbers I1 stond bekend om zijn 'no nonsense' beleid. De nieuwe premier sloeg een andere koers in dan zijn voorganger Van Agt2. De ontsporing van de overheidsfinanciën werd tot 1985 succesvol gekeerd. Een aantrekkende wereldeconomie en loonmatiging na de ondertekening van het Akkoord van Wassenaar zorgden voor economisch herstel uit een diepe recessie.
Geleidelijk ging het beter met de werkgelegenheid. Het werkloosheidsprobleem werd echter voor een belangrijk deel weggedefinieerd. Werknemers belandden niet alleen massaal in werkloosheidsuitkeringen, maar ook in de VUT en de WAO. Afremming van het arbeidsaanbod en het bevorderen van een cultuur van minder werken zou de betaalbaarheid van de verzorgingsstaat op lange termijn ondermijnen.
Contents
Bij het aantreden van het kabinet-Lubbers I verkeerde de conjunctuur op een dieptepunt. Tijdens de regeerperiode van het kabinet begonnen zowel de wereldeconomie als de Nederlandse economie zich te herstellen. Een strakkere koppeling van de gulden aan de Duitse mark en het stringente monetaire beleid van de Bundesbank zorgden ervoor dat de inflatie daalde van 6% in 1982 naar 0,2% in 1986. Ook de loonmatiging zorgde voor een afnemende impuls voor de inflatie. Andersom zorgde de verminderde inflatie ervoor dat de looneisen beperkt konden blijven.
De beëdiging van het kabinet vond plaats op 4 november 1982. Binnen enkele weken was er een belangrijke meevaller. Op 24 november 1982 sloten de werkgevers- en werknemerscentrales in de Stichting van de Arbeid3 een historisch akkoord. Mede uit angst voor een loonmaatregel van het kabinet maakten de sociale partners in het Akkoord van Wassenaar afspraken over loonmatiging in ruil voor arbeidstijdverkorting.
Hoewel arbeidstijdverkorting later als een achterhaalde vorm van werkgelegenheidsbeleid werd beschouwd en het niet onwaarschijnlijk is dat uiteindelijk, onder druk van de hoge werkloosheid, sowieso loonmatiging zou optreden, versnelde het akkoord de creatie van een belangrijke voorwaarde voor economisch herstel.
De contractloonstijging in de marktsector van 7,6% in 1982 was in 1984 gedaald naar 1,2%. De gemiddelde contractloonstijging in de jaren 1982-1986 was 3,4%. Onder het kabinet-Biesheuvel4 was die nog 12,3%, ten tijde van het kabinet-Den Uyl5 11,1% en onder het kabinet-Van Agt I6, II7 en III8 bij elkaar 6,0%.
De werkloosheid bereikte in 1983 nog een piek van 9,0% (het hoogste niveau in de periode 1971-2017), maar toen zette de omslag in. Geholpen door een aantrekkende wereldeconomie was er in 1984 voor het eerst sinds 1980 weer een bescheiden groei van de werkgelegenheid. De economie groeide in 1984 met 3,0%. De werkloosheid bleef hoog, maar begon te dalen.
Het economisch herstel kon niet verhelpen dat grote aantallen mensen afhankelijk waren geworden van een uitkering. Tussen 1982 en 1986 steeg het aantal werkloosheids- en bijstandsuitkeringen met 161 duizend. De i/a-ratio bereikte in 1984 een piek van 76,3%, het hoogste niveau in de periode 1971-2017.
De werkloosheidscijfers waren geflatteerd omdat veel problemen op de arbeidsmarkt werden weggedefinieerd. Deze ontwikkeling was al een aantal jaren aan de gang, maar nam onder het kabinet-Lubbers I steeds vastere vorm aan. De verborgen werkloosheid was hoog.
Het kabinet bereidde een stelselherziening in de sociale zekerheid voor, maar die kwam pas onder het volgende kabinet tot stand.
Het Akkoord van Wassenaar dwong werknemers tot arbeidstijdverkorting. De groei van het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zette gestaag door. Voor zover oudere werknemers niet in de WW (of vervolguitkeringen daarop) of de WAO terecht kwamen, belandden ze in groten getale in de VUT.
Er was een soort stilzwijgende overeenstemming ontstaan tussen politiek en sociale partners waarin korter werken, vervroegd pensioen en 'je laten afkeuren' bij dreigende werkloosheid of in geval van een arbeidsconflict als vanzelfsprekend werden beschouwd. Werknemers gingen (langdurige) uitkeringen, arbeidstijdverkorting en de VUT zien als verworven rechten. Zo werd de groei van het arbeidsaanbod afgeremd. Op korte termijn hield dit de werkloosheidscijfers optisch binnen de perken. Het voorkwam sociale onrust.
Voor de lange termijn was het ongunstig. Er ontstond, ondanks bezuinigingen op de uitkeringen, een cultuur van minder werken. Deze maakte de verzorgingsstaat uiteindelijk duurder en minder betaalbaar. Potentiële en oudere werknemers werden massaal afgeschreven en buiten de arbeidsmarkt geplaatst. Op langere termijn leidde dat tot minder loonmatiging en hogere belastingen en premies, en dus tot hogere werkloosheid en minder economische groei. Bovendien zou het jaren kosten om de ontstane cultuur te doorbreken.
Het kabinet voerde flinke bezuinigingen door om de overheidsfinanciën te saneren. Daarbij werd onder meer gekort op uitkeringen en ambtenarensalarissen. Ook sectoren als volksgezondheid, onderwijs en welzijn moesten inleveren. In 1984 daalde het percentage bruto collectieve uitgaven voor het eerst sinds 1973.
De snelle groei van het EMU-tekort (van 0,7% BBP in 1977 naar 5,9% in 1982) werd, ondanks het stijgende aantal uitkeringen, vrijwel meteen tot stilstand gebracht. Het EMU-tekort daalde naar 3,4% in 1985, om in (het verkiezingsjaar) 1986 weer te stijgen naar 4,4%. Hoewel de toenemende verslechtering van de overheidsfinanciën in de jaren 1982-1985 succesvol werd gekeerd, zorgden de aanhoudend hoge tekorten voor een snel oplopende staatsschuld.
De EMU-schuld steeg van 1982-1986 met 16,5%-punt. Alleen het kabinet-Balkenende IV9 moest later, als gevolg van de kredietcrisis, een schuldstijging in dezelfde orde van grootte noteren. De hoge staatsschuld zadelde de overheid op met toenemende aflossings- en rente-uitgaven.
Mutatie (%), tenzij anders vermeld |
1982 |
1983 |
1984 |
1985 |
1986 |
Gem. |
Verschil 1986-1982 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
BBP (niveau, mrd €) |
186,3 |
192,7 |
203,2 |
210,0 |
217,1 |
201,9 |
30,8 |
BBP |
-1,3 |
2,0 |
3,0 |
2,7 |
2,8 |
1,8 |
4,1 |
Arbeidsproductiviteit bedrijven (per uur) (%) |
0,6 |
4,6 |
3,1 |
2,5 |
1,3 |
2,4 |
0,7 |
Relevante wereldhandel |
1,6 |
2,1 |
6,8 |
2,3 |
4,2 |
3,4 |
2,6 |
Wereldhandelsvolume |
-0,8 |
1,3 |
8,8 |
3,0 |
3,3 |
3,1 |
4,1 |
Wereldeconomie |
0,7 |
2,7 |
4,6 |
3,8 |
3,6 |
3,1 |
2,9 |
% BBP |
1982 |
1983 |
1984 |
1985 |
1986 |
Gem. |
Verschil 1986-1982 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
EMU-saldo |
-5,9 |
-5,2 |
-5,0 |
-3,4 |
-4,4 |
-4,8 |
1,5 |
EMU-schuld |
53,0 |
59,1 |
62,6 |
68,0 |
69,5 |
62,4 |
16,5 |
Bruto collectieve uitgaven |
59,8 |
60,4 |
59,2 |
58,7 |
58,6 |
59,3 |
-1,2 |
Collectieve lasten |
41,3 |
42,1 |
40,4 |
40,7 |
41,0 |
41,1 |
-0,3 |
%, tenzij anders vermeld |
1982 |
1983 |
1984 |
1985 |
1986 |
Gem. |
Verschil 1986-1982 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Inflatie (hicp) (%) |
n.b. |
n.b. |
n.b. |
n.b. |
n.b. |
n.b. |
n.b. |
Inflatie (CPI) (%) |
6,0 |
2,8 |
3,3 |
2,3 |
0,2 |
2,9 |
-5,8 |
Arbeidsinkomensquote |
77,5 |
76,2 |
72,6 |
72,9 |
74,7 |
74,8 |
-2,8 |
Olieprijs (USD/vat) |
32,6 |
29,1 |
28,1 |
27,1 |
13,7 |
26,1 |
-18,9 |
Contractloonmutatie marktsector |
7,6 |
3,3 |
1,2 |
3,0 |
2,1 |
3,4 |
-5,5 |
Dzd, tenzij anders vermeld |
1982 |
1983 |
1984 |
1985 |
1986 |
Gem. |
Verschil 1986-1982 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Werkloosheid (%) |
7,4 |
9,0 |
8,8 |
8,2 |
7,5 |
8,2 |
0,1 |
Werkloosheid (personen) |
459 |
564 |
556 |
519 |
484 |
516,4 |
25,0 |
Groei werkgelegenheid (uren) (%) |
-2,0 |
-2,2 |
0,4 |
0,5 |
1,7 |
-0,3 |
3,7 |
Werkloosheidsuitkeringen (uitkeringsjaren) |
352 |
369 |
314 |
266 |
231 |
306,4 |
-121,0 |
Bijstand (WWB/IOAW/IOAZ) (personen) |
301 |
402 |
515 |
572 |
583 |
474,6 |
282,0 |
Werkloosheids- + bijstandsuitkeringen |
653 |
771 |
829 |
838 |
814 |
781,0 |
161,0 |
Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (uitkeringsjaren) |
651 |
666 |
685 |
703 |
718 |
684,3 |
67,3 |
Uitkeringen ziekte (uitkeringsjaren) |
259 |
247 |
249 |
244 |
262 |
252,2 |
2,8 |
% |
1982 |
1983 |
1984 |
1985 |
1986 |
Gem. |
Verschil 1986-1982 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
i/a-ratio |
70,5 |
74,5 |
76,3 |
76,2 |
75,7 |
74,7 |
5,2 |
Bruto participatiegraad 20-64 jaar |
57,0 |
57,3 |
56,8 |
56,8 |
57,7 |
57,1 |
0,7 |
Bruto participatiegraad 15-74 |
59,5 |
59,7 |
59,2 |
59,0 |
59,1 |
59,3 |
-0,4 |
Netto participatiegraad 15-74 |
55,1 |
54,3 |
54,0 |
54,2 |
54,7 |
54,5 |
-0,4 |
Meer over
-
-
- 1.Dit kabinet van CDA en VVD kwam tot stand na de verkiezingen van 1982. CDA-lijsttrekker Dries van Agt, premier van het voorgaande kabinet-Van Agt III besloot zich niet opnieuw kandidaat te stellen voor het premierschap. Premier namens het CDA werd daarom Ruud Lubbers.
- 2.CDA-voorman, jurist en premier van KVP-huize. Stond als hoogleraar strafrecht bekend als vernieuwingsgezind en bracht als minister van Justitie belangrijke wetten tot stand. Vicepremier in het kabinet-Den Uyl. Kwam in de kabinetten-Biesheuvel en -Den Uyl diverse malen in politieke problemen, onder meer door discussies over de vrijlating van de Drie van Breda, de abortuskwestie en de affaire-Menten. Werd in 1977 de eerste leider van het CDA en was daarna vijf jaar premier. Was toen de politieke tegenvoeter van PvdA-leider Den Uyl; even populair bij zijn achterban als verguisd door zijn tegenstanders. Stapte na de verkiezingen van 1982 op als politiek leider. Nadien Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant en EG-ambassadeur. Relativeerde de politiek en zichzelf, maar was tactisch sterk. Formuleerde zorgvuldig en viel op door zijn kleurrijke en soms archaïsche taalgebruik.
- 3.De Stichting van de Arbeid (STAR) is een overlegorgaan voor de sociale partners.
- 4.De hoge inflatie ten tijde van het kabinet-Biesheuvel leidde in 1972 tot een kabinetscrisis. De DS'70-bewindslieden wilden de inflatie bestrijden en minder bezuinigen. Ze stapten daarom uit het kabinet. Verder ging het op het eerste gezicht goed met de economie, maar de stijging van de prijzen, lonen en collectieve lasten tastte de arbeidsmarkt aan. De economie vertoonde al tekenen van ontsporing voordat de oliecrisis van 1973, kort na de regeerperiode van het kabinet, een zware wereldwijde economische dreun uitdeelde.
- 5.Het kabinet-Den Uyl kreeg te maken met de (tot dan toe) grootste economische schok sinds de Tweede Wereldoorlog, in de vorm van de eerste oliecrisis in 1973. In combinatie met een loon-prijsspiraal en een uitdijende verzorgingsstaat gaf de oliecrisis de Nederlandse economie en de overheidsfinanciën een flinke zet op een lange glijbaan naar beneden.
- 6.Het kabinet-Van Agt I slaagde er niet in de economische naweeën van zowel de oliecrisis van 1973 als van het beleid van het kabinet-Den Uyl het hoofd te bieden. In 1979 kwam daar een tweede oliecrisis bovenop. Vooral nadat minister Andriessen (Financiën) in 1980 bakzeil had gehaald met zijn verdere bezuinigingsplannen, ontspoorde het beleid en werd het kabinet één van de slechts presenteerde kabinetten in de periode 1971-2007.
- 7.De economie verkeerde in een crisis tijdens de regeerperiode van het kabinet-Van Agt II. Er heerste een recessie en de werkloosheid explodeerde. Gezien de extreem ongunstige economische omstandigheden en de korte zittingsduur is het moeilijk het kabinet-Van Agt II te beoordelen. Aan de andere kant kan gezegd worden dat de snelle val van het kabinet voor een belangrijk deel werd veroorzaakt door het gebrek aan draagvlak bij met name de PvdA om noodzakelijke economische hervormingen door te voeren.
- 8.In 1982 zat Nederland in de diepste recessie sinds de jaren '50. Ondanks de explosief toenemende werkloosheid stegen de contractlonen met 7,6%. Het EMU-tekort liep op naar 5,9% BBP. Het kabinet-Van Agt III was een overgangskabinet, maar besloot nog wel tot extra bezuinigingen (onder meer in de welzijnssector) van bijna f 13 miljard.
- 9.Dit kabinet werd gevormd na de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2006. Het was tot 23 februari 2010 een coalitie van CDA, PvdA en ChristenUnie en daarna van CDA en CU. Het trad op 22 februari 2007 aan als opvolger van het kabinet-Balkenende III. Motto van het kabinet was 'Samen werken, samen leven'.