Memorie van toelichting - Wijziging van bepalingen van de Mediawet in verband met een herziening van de organisatiestructuur van de landelijke publieke omroep - Main contents
Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 25216 - Herziening van de organisatiestructuur van de landelijke publieke omroep i.
Contents
Officiële titel | Wijziging van bepalingen van de Mediawet in verband met een herziening van de organisatiestructuur van de landelijke publieke omroep; Memorie van toelichting |
---|---|
Document date | 03-02-1997 |
Publication date | 12-03-2009 |
Nummer | KST19531 |
Reference | 25216, nr. 3 |
From | Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen |
Original document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1996–1997
25 216
Wijziging van bepalingen van de Mediawet in verband met een herziening van de organisatiestructuur van de landelijke publieke omroep
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen deel
§ 1. Inleiding
Het regeringsbeleid op het mediaterrein en in het bijzonder het gebied van de omroep is mede gebaseerd op volgende passage uit het regeerakkoord: «Het omroepbeleid moet voorwaarden scheppen voor een sterke, herkenbare publieke omroep, maar ook ruimte bieden aan vormen van commerciële omroep. De tijdsduur van de voorziene concessie voor de publieke omroeporganisaties wordt beperkt tot vijf jaar. In de komende kabinetsperiode wordt bezien of taak en functie van de publieke omroep in een veranderend medialandschap veranderingen in zijn organisatie, financieringsstructuur en omvang na die vijfjarige periode noodzakelijk maken.»
Na zijn aantreden in augustus 1994 werd het kabinet spoedig geconfronteerd met de ontwikkelingen op de Nederlandse omroepmarkt. De televisiemarkt kwam in versnelde beweging door het besluit van de omroepvereniging Veronica om per 1 september 1995 het publieke bestel te verlaten. Uiteindelijk kwam er een samenwerkingsverband tot stand met Radio et Télévision Luxembourg (RTL) en de firma Endemol in de Holland Media Groep (HMG). In september 1995 startten ook de commerciële televisiestations SBS6, TV10 en The Music Factory (TMF). Deze en dergelijke commerciële initiatieven gingen soms gepaard met onverwachte en verrassende wendingen op de mediamarkt. Zo is in augustus 1996 een Nederlands commercieel sportkanaal, Sport 7, van start gegaan nadat de KNVB zijn rechten op het nationale voetbal aan deze zender had verkocht.
Inmiddels is er reeds een einde gekomen aan deze zender. De positie van het publieke omroepbestel, in het bijzonder de vraag hoe de publieke omroep als geheel slagvaardig kan opereren, vroeg eerder en vraagt thans mede door deze ontwikkelingen om intensieve aandacht.
Eind 1994 kondigde de regering aan om na overleg met de publieke omroep een plan van aanpak aan de Tweede Kamer voor te zullen leggen, waarin zou worden aangegeven welke maatregelen met betrekking tot de organisatie, de financiering en de omvang van de publieke omroep getroffen dienden te worden.
Met de brief aan de Tweede Kamer over de media-ontwikkelingen van 16 mei 1995 (kamerstukken II 1994/95, 23 968, nr. 7) is de gedane toezegging gestand gedaan. In deze brief zet de regering uiteen als haar belangrijkste opdracht te zien het scheppen van waarborgen voor wat zij van wezenlijk belang acht op de mediamarkt. Als toekomstbeeld wordt een publieke omroep geschetst die streeft naar een zich onderscheidend en pluriform aanbod voor een breed geschakeerd publiek, waaronder kleine publieksgroepen, die waar mogelijk als eenheid opereert; een slagvaardig en creatief bedrijf dat tegelijkertijd de verscheidenheid in ere houdt. De bedrijfsvoering van de omroep als geheel zal daartoe aanzienlijk moeten worden versterkt. In de brief kondigt de regering een beleid over twee sporen aan: maatregelen op de korte termijn die waar nodig door nieuwe wetgeving zullen worden ondersteund en maatregelen op de middellange termijn waarvoor wetgeving in de komende jaren zal worden voorbereid. Tevens wordt een onafhankelijk onderzoek voorgesteld van verschillende opties voor de vormgeving van het publieke bestel na afloop van de concessieperiode in het jaar 2000. De taakopdracht en samenstelling van de daartoe ingestelde onafhankelijke commissie publieke omroep (commissie-Ververs) zijn bij brief van 17 oktober 1995 aan de Tweede Kamer meegedeeld (kamerstukken II 1995/96, 23 968, nr. 11).
Over de brieven van 16 mei 1995 en 17 oktober 1995 is met de Tweede Kamer gesproken in een algemeen overleg op 26 oktober 1995 (kamerstukken II 1995/96, 23 968, nr. 15). Daarin bleek de meerderheid van de kamer de ontwikkelde hoofdlijnen van beleid voor de korte termijn te ondersteunen. De regering kondigde aan in het voorjaar van 1996 een wetsvoorstel in te dienen voor wijziging van de organisatie van de landelijke publieke omroep. Met het oog op de gewenste consistentie tussen het beleid voor de korte en lange termijn is besloten deze voorstellen in het kader van het advies van de commissie-Ververs verder te behandelen. Op 26 juni 1996 heeft deze commissie haar advies uitgebracht.
De commissie vraagt aandacht voor drie elementen die in structuur en organisatie van de publieke omroep tot hun recht moeten komen: eenheid in functioneren, maatschappelijke participatie in programmering en professionaliteit in uitvoering. In dat kader acht de commissie-Ververs een verdere professionalisering van het publieke omroepbedrijf dringend gewenst en doet zij voorstellen voor een betere financiële uitgangspositie van de publieke omroep. Naar de mening van de regering onderstrepen de hoofdlijnen van de analyse van deze commissie de uitgangspunten van het kabinetsbeleid zoals verwoord in de brief van 16 mei 1995.
In het regeringsstandpunt over het rapport van de commissie-Ververs (kamerstukken II 1996/97, 23 968, nr. 24) wordt het perspectief voor het benodigde vernieuwingsproces van de publieke omroep uiteengezet. Goede, betrouwbare en veelzijdige, begrijpelijk en aantrekkelijk gepresenteerde informatie over onze veelvormige en ingewikkelde samenleving is van zodanig belang voor alle mensen en voor het functioneren van de samenleving zelf dat niemand ervan verstoken mag blijven. De overheid heeft er daarom voor te zorgen dat er juist in de omroep een open gebied blijft, voor iedereen toegankelijk, waar de kwaliteit en veelzijdigheid van het product is gegarandeerd, zeker wanneer andere betalingswijzen van informatie via rechtstreekse bijdragen van de afnemers gemeengoed zouden worden. In het regeringsstandpunt wordt de publieke taak van zo’n omroep geschetst. Deze dient in de eerste plaats voor nieuws achtergrondinformatie te zorgen. Voorts liggen er specifieke taken op het terrein van educatie en cultuur. Bij de wijze waarop de publieke omroep deze taken dient te vervullen, speelt een aantal criteria een rol. Uitgegaan dient te worden van een consistente en constante kwaliteit. Dat houdt ook in dat de publieke omroep vernieuwend is, onafhankelijk opereert en rekening houdt met de pluriformiteit van opvattingen en inzichten in onze samenleving. Noodzakelijk is tevens een aantrekkelijke presentatie voor een breed publiek. Dat betekent onder meer dat de publieke omroep ook ruimte moet bieden aan ongecompliceerde verstrooiing en ontspanning ter omlijsting van de ernst die zij uit moet stralen.
Om zijn taak goed te kunnen vervullen in de voortdurend in beweging zijnde mediamarkt, heeft de landelijke publieke omroep een sterke, sobere, slagvaardige en professionele organisatie nodig. In het regeringsstandpunt wordt geconstateerd dat deze organisatie niet simpelweg centralistisch kan zijn. Belangrijk is de eis van pluriformiteit die organisatorische uitwerking moet krijgen, zowel op het vlak van de productie van programma’s als bij het bestuurlijk toezicht. In de Nederlandse situatie hebben de omroepverenigingen in dit opzicht een unieke rol gespeeld als particuliere organisaties die elk voor een deel gestalte geven aan de publieke omroeptaak en zich tegelijk geheel zelfstandig verantwoordelijk achten voor een eigen, identiteitsgebonden opdracht. Het volledig uitspelen van deze dubbelrol gaat echter te zeer ten koste van de ontwikkeling van een herkenbaar karakter en een adequate taakvervulling van de publieke omroep als zodanig. Omroepverenigingen zullen zich dienen te voegen in het geheel van de publieke omroep waarbij zij zich kunnen blijven toeleggen op de productie van geprofileerde programma’s en samen met anderen een rol kunnen spelen in het bestuurlijk toezicht op de organisatie namens het publiek. Daarbij zal de manier waarop die publieksvertegenwoordiging vorm moet krijgen, nader worden toegespitst. In dat geval zullen zij hun historische taak binnen de publieke omroep ook onder de veranderde omstandigheden op zinvolle wijze kunnen voortzetten.
De reorganisatie van de publieke omroep kan geen uitstel lijden. Zowel de financiële situatie als de dringende behoefte aan meer slagvaardigheid in de publieke taakvervulling vragen op korte termijn om doortastend optreden. De regering leest in het rapport van de commissie-Ververs een bevestiging van de noodzaak daartoe. Ook het NOS-bestuur heeft in zijn brieven van 13 maart, 7 juli en 19 september 1995 het belang onderschreven van versterking van de organisatiestructuur van de publieke omroep.
Het onderhavige voorstel voor een reorganisatiewet voorziet in een duidelijk onderscheid tussen de professionele uitvoering van de programmering en het toezicht door de zendgemachtigden, zowel op de afzonderlijke netten als voor de publieke omroep als geheel. Ter verzekering van de structurele financiering van de omroeporganisatie zijn eveneens ingrijpende maatregelen noodzakelijk. Naast de efficiëntieverbetering bij alle organisaties en activiteiten die worden gefinancierd uit de omroepbegroting, wordt een verhoging van het lidmaatschapsgeld voorgesteld, alsmede een bijdrage aan de programmering vanuit het lidmaatschapsgeld. Dat wordt in dit wetsvoorstel mogelijk gemaakt, te effectueren in 1998.
Het voorstel om het lidmaatschapsgeld te verhogen, heeft ook een andere belangrijke, meer principiële reden. Terecht wijst de commissieVervers erop dat de huidige wijze waarop de betrokkenheid van leden van omroepverenigingen tot uitdrukking komt, namelijk via de koppeling tussen abonnement en lidmaatschap, niet langer voldoet. De legitimatie van het functioneren van de omroepverenigingen dient volgens de commissie overtuigender te zijn. De betrokkenheid van leden via het lidmaatschap kan alleen een element van legitimatie zijn, indien deze tot uitdrukking komt in een daadwerkelijke financiële betrokkenheid bij het aanbieden van programma’s. Deze dient niet enkel te berusten op het hebben van een abonnement op een programmablad. Om die reden bepleit de commissie een ontkoppeling van lidmaatschap en abonnement en beveelt zij aan het lidmaatschapsgeld ten minste f 25,– per jaar te doen bedragen. De regering onderschrijft deze redenering. Op deze wijze zal de legitimering van de omroepverenigingen binnen het publieke bestel belangrijk aan kracht winnen. Invoering van deze maatregelen gedurende de lopende concessietermijn acht de regering een zeer geschikt moment, omdat de verleende concessies als het ware ledentalongevoelig zijn. Mochten de maatregelen een neerwaarts effect hebben op de ledentallen, dan heeft dit geen direct gevolg voor de status van de omroepverenigingen en de daaraan verbonden hoeveelheid zendtijd en financiële middelen. Bij het opstellen van de hierna te noemen concessiewet kan rekening worden gehouden met het effect van deze maatregelen. Tevens zullen zij inzicht opleveren voor de beantwoording van de vraag of daarnaast nog dynamischer vormen van legitimering gewenst en noodzakelijk zijn, zoals de commissie adviseerde.
Naar het oordeel van de regering dragen deze op korte termijn te verwezenlijken maatregelen bij aan de op langere termijn in het regeringsstandpunt verwoorde wenselijk geachte ontwikkeling van de publieke omroep. De voorliggende organisatiewetgeving blijft binnen de huidige concessievoorwaarden. Voor de nieuwe concessieperiode na het jaar 2000 – na deze kabinetsperiode dus – zal een concessiewet gereed dienen te zijn. In deze concessiewet zal het opereren van de publieke omroep als eenheid nog scherper gestalte krijgen. Daarin zal aan het principe van één concessie voor de gehele publieke omroep vorm worden gegeven, waarbij doelstelling en taak van de publieke omroep worden vastgelegd als mandaat en maatgevend kader voor alle instanties die binnen de omroep werkzaam zijn. Alsdan zal zo nodig ook de wijze waarop het publiek zijn stem kan laten gelden, worden geregeld. De organisatieontwikkeling die bij de publieke omroep zelf zal plaatsvinden, zal overigens ook mede richting geven aan de precieze inhoud en vormgeving van de voor de langere termijn beoogde concessiewet.
Bij de voorbereiding van het onderhavige wetsvoorstel zijn uiteraard de standpunten van het NOS-bestuur over het rapport van de commissieVervers betrokken. In de brieven van 26 juni en 24 september 1996 heeft dat bestuur – unaniem – veel waardering uitgesproken voor het werk van de commissie en wordt de noodzaak onderschreven dat de publieke omroep meer dan ooit duidelijk herkenbaar en als eenheid zal moeten opereren. Vervolgens doet het NOS-bestuur een groot aantal voorstellen voor vernieuwing van de structuur en organisatie, die stroken met de intentie van het voorliggende wetsvoorstel. Tijdens de algemene beschouwingen over de rijksbegroting voor het jaar 1997 heeft de Tweede Kamer de motie-Bolkestein aanvaard, die de regering vraagt zich in te zetten voor een versterkte centrale directie voor de publieke omroep (kamerstukken II 1996/97, 25 000, nr. 15). Ook deze uitspraak van de Kamer ondersteunt het wetsvoorstel.
In het wetsvoorstel zijn voorstellen tot aanpassing van de organisatie uitgewerkt, voor zover deze met inachtneming van de in 1995 aan de omroepverenigingen verleende individuele concessies op korte termijn gerealiseerd kunnen worden. De aan die concessies verbonden rechten vormen de natuurlijke begrenzing van de reikwijdte van de voorgestelde organisatorische aanpassingen. Het wetsvoorstel voorziet in een – zoals door alle betrokken partijen gewenst – duidelijk onderscheid tussen de professionele uitvoering van de programmering en het toezicht door de zendgemachtigden, zowel op de afzonderlijke netten als voor de publieke omroep als geheel. De maatregelen hebben dus allereerst betrekking op de bestuurlijke organisatie van de publieke omroep met inbegrip van het wettelijk vastleggen van de organisatorische voorwaarden voor een adequate horizontale en verticale programmacoördinatie. Tevens wordt het wettelijk kader aangevuld voor de versterking van de financiële bedrijfsvoering en financiële basis van de publieke omroep. De regering streeft ernaar dat de voorgestelde organisatorische en financiële maatregelen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk met ingang van september 1997 (de aanvang van het radio- en televisieseizoen 1997–1998), respectievelijk – voor wat betreft de verhoging van de lidmaatschapsbijdrage – met ingang van 1 januari 1998, effectief zijn.
§ 2. Professionalisering van de organisatie
Voorgestelde organisatiestructuur
Aan de ontwikkeling van de bestuurlijke organisatie van de publieke omroep is enige jaren geleden een belangrijke impuls gegeven met de totstandkoming van de wet ter versterking van de landelijke publieke omroep van 28 april 1994 (Stb. 385). Deze wet heeft met name de mogelijkheden vergroot om tot samenwerking per programmanet te komen. Nu wordt het proces van deze samenwerking verder verbreed, zodat op en tussen alle televisie- en radionetten de samenwerking kan worden geïntensiveerd.
De regering ziet de wettelijke regeling van duidelijke bevoegdheden voor de professionele omroeporganisatie als geheel als een essentieel onderdeel van de modernisering van de organisatiestructuur. In directe relatie daarmee is ook een professionele leiding van het omroepbedrijf vereist. Een strakkere coördinatie van de publieke omroep stelt eisen aan de organisatie als geheel, in het bijzonder op het punt van de verdeling van de taken en de bijbehorende bevoegdheden. In algemene zin ligt een duidelijk onderscheid tussen bestuurlijke, toezichthoudende taken en bevoegdheden enerzijds en de «professionele» – leidinggevende en operationele – taken en bevoegdheden anderzijds ten grondslag aan de voorstellen.
Het bestuur van de publieke omroep wordt opgedragen aan een nieuw te creëren raad van bestuur die het huidige dagelijks bestuur van de NOS vervangt en die zal zijn samengesteld uit drie onafhankelijke, door de minister te benoemen leden. Deze raad ontwikkelt de hoofdlijnen van het beleid en draagt zorg voor de coördinatie van de programmering van de publieke omroep als geheel. Daartoe worden aan dit orgaan bevoegdheden toegekend op het terrein van de strategiebepaling, de beleidsontwikkeling, de horizontale en verticale programmacoördinatie en de financiering. Het huidige algemeen bestuur van de NOS wordt omgevormd tot een toezichthoudend orgaan (raad van toezicht).
Cruciaal is de relatie van de raad van bestuur tot de programmanetten en uiteraard de afzonderlijke omroeporganisaties. De organisatie op de televisie- respectievelijk radionetten wordt aangepast in die zin dat ook hier het onderscheid tussen professionele uitvoering en bestuurlijk toezicht wordt vormgegeven. Dit leidt op de televisienetten tot het onderscheiden van enerzijds de uitvoerende bevoegdheden van een netcoördinator (in dienst van de raad van bestuur) met ondersteuning van een netredactie en anderzijds de toezichthoudende taken van een netbestuur. De netcoördinatoren zijn verantwoordelijk voor de totstandkoming van de programmering op het net en beschikken daartoe over adequate bevoegdheden. Zij worden bijgestaan door een netredactie, die in de praktijk zal bestaan uit de programmadirecteuren televisie van de netbespelers (het professionele kader). Het netbestuur, waarin de omroepvoorzitters zijn vertegenwoordigd, heeft duidelijke bevoegdheden voor het vaststellen van de programmatische uitgangspunten en het meerjarenplan van het net. De benoeming van de netcoördinator behoeft de instemming van het netbestuur.
De huidige organisatorische vormgeving van de radio wordt gecontinueerd en tevens versterkt.
De omroepinstellingen, zowel de omroepverenigingen als de niet-ledengebonden zendgemachtigden, zijn de organisaties die de programma’s maken die op de radio- en televisienetten worden uitgezonden. Daarmee geven zij invulling aan hun statutaire doelstelling en de op grond van de Mediawet verkregen rechten op zendtijd en middelen. De omroeporganisaties houden invloed op de feitelijke programmering door vertegenwoordiging in de netredactie (het professionele kader) en het netbestuur (de bestuurders). In de raad van toezicht zien zij toe op de beleidsontwikkeling van de publieke omroep als geheel. De verantwoordelijkheid voor vorm en inhoud van de programma-onderdelen blijft volledig bij de individuele zendgemachtigden.
Een vitaal onderdeel van de procesgang is het meerjarenplan van de landelijke publieke omroep. Het meerjarenplan voor de landelijke omroep als geheel wordt vastgesteld door de raad van bestuur, dat hierbij rekening houdt met de door de netbesturen vastgestelde meerjarenplannen voor de afzonderlijke televisienetten. De raad van bestuur heeft ter zake van de vaststelling van het meerjarenplan voor de landelijke publieke omroep als geheel een eigen verantwoordelijkheid en is derhalve vrij om af te wijken van de netmeerjarenplannen. Een dergelijke afwijking zal uiteraard wel gemotiveerd moeten worden. Het besluit van de raad van bestuur tot vaststelling van het meerjarenplan behoeft de instemming van de raad van toezicht.
Financieel instrumentarium
De regering is van mening dat meer eenheid in de organisatie van de publieke omroep voor een betere afweging van prioriteiten kan zorgen, en dat de daarvan af te leiden slagvaardigheid de publieke omroep een betere financiële uitgangspositie kan geven. De in te stellen raad van bestuur zal daar op korte termijn in belangrijke mate aan moeten bijdragen. Om zijn coördinerende positie optimaal gestalte te geven, dient dit bestuur de beschikking te krijgen over adequate financiële sturingsinstrumenten. De verdeling van de financiële bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna te noemen: de minister), het Commissariaat voor de Media en de zendgemachtigden is hierbij opnieuw aan de orde.
Ter ondersteuning van zijn coördinerende taak krijgt de raad van bestuur de beschikking over de volgende financiële instrumenten:
– De financiële relatie tussen het Commissariaat voor de Media en de individuele zendgemachtigden wordt, met uitzondering van de rekening en verantwoording, vervangen door een relatie tussen de raad van bestuur en de individuele zendgemachtigden.
– De raad van bestuur wordt bevoegd tot het vaststellen van het meerjarenplan voor de landelijke publieke omroep en zal daarbij kunnen beschikken over sanctiemiddelen indien onvoldoende wordt meegewerkt aan de totstandkoming van het meerjarenplan.
– De raad van bestuur krijgt jaarlijks de beschikking over een afzonderlijk budget ter versterking van de programmering van de binnenlandse landelijke omroep als geheel.
– De raad van bestuur krijgt de beschikking over een deel van de huidige algemene omroepreserve teneinde in de komende jaren fluctuaties in de inkomensstromen te kunnen opvangen, investeringen te kunnen plannen en impulsen aan de programmaversterking te kunnen geven.
In de huidige financieringssystematiek vervult het meerjarenplan een belangrijke rol. Dit meerjarenplan wordt, voorzien van de opmerkingen van het Commissariaat voor de Media, aan de minister aangeboden. Op grond van het meerjarenplan beslist de minister welke budgetten er aan de diverse omroep-categorieën voor radio en TV (omroepverenigingen, kleine zendgemachtigden, et cetera) beschikbaar worden gesteld. Dit leidt uiteindelijk tot het beschikbaar stellen van budgetten aan de individuele zendgemachtigden die het programma verzorgen. Deze basis voor de financiering van de binnenlandse publieke omroep wordt gehandhaafd. De procedure wordt echter gewijzigd. De individuele zendgemachtigden zullen, behoudens de rekening en verantwoording achteraf, geen rechtstreekse financiële relatie meer met het Commissariaat voor de Media onderhouden. De bevoorschotting van de zendgemachtigden zal onder verantwoordelijkheid van de raad van bestuur geschieden. De individuele verantwoording over de besteding van de middelen zal echter, evenals onder de huidige wet, aan het Commissariaat worden afgelegd. Het Commissariaat toetst of de verkregen middelen zijn aangewend voor het doel waarvoor zij zijn bestemd.
Ten behoeve van de totstandkoming van het meerjarenplan worden aan de raad van bestuur enkele sanctiemogelijkheden toegekend. In het wetsvoorstel is geregeld dat, indien een netbestuur zijn meerjarenplan voor het televisienet niet tijdig aan de raad van bestuur doet toekomen, de raad van bestuur de bevoegdheid heeft de budgetten van de netbespelers vast te stellen op 95% van de overeenkomstige bedragen die zijn vastgesteld voor het lopende kalenderjaar. Individuele zendgemachtigden kunnen van die korting worden uitgesloten indien de niet-indiening van het meerjarenplan hun in redelijkheid niet verweten kan worden. De raad van bestuur is bevoegd om financiële middelen die op deze wijze zouden vrijkomen te besteden via het hieronder te noemen budget voor programmaversterking. Daarnaast krijgt de minister de mogelijkheid de bevoorschotting van de zendgemachtigden te reduceren tot 80% van het lopende budget, indien het meerjarenplan voor de landelijke omroep niet tijdig bij de minister is ingediend of de minister zijn instemming aan het plan heeft onthouden.
De raad van bestuur krijgt de mogelijkheid aan de omroepinstellingen naast de reguliere exploitatiebudgetten additionele middelen ter beschikking te stellen voor de versterking van de programmering. Het ligt in de rede dat de netcoördinatoren daarbij een belangrijke initiërende rol zullen spelen. In het wetsvoorstel is opgenomen dat daarvoor in het meerjarenplan voor de landelijke omroep jaarlijks een bedrag kan worden gereserveerd van ten hoogste 5% van het totaal gevraagde bedrag voor de exploitatie van de landelijke publieke omroep. De jaarlijkse uitgaven uit dit budget dienen te steunen op het overeengekomen programmabeleid voor de publieke omroep als geheel. Het gereserveerde bedrag zal op basis van uitgewerkte programmatische voorstellen dienen te worden verdeeld over de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep. Per zendgemachtigde of per categorie van zendgemachtigden kunnen verschillende bedragen ter beschikking worden gesteld. Een vooraf vastgestelde, gelijke verdeling van het budget voor programmaversterking per zendgemachtigde of categorie van zendgemachtigden staat vanzelfsprekend op gespannen voet met de beoogde effecten van dit budget. Het budget dient jaarlijks tot besteding te komen. De raad van bestuur kan met deze middelen niet zelf programma’s produceren of opdrachten voor programmaproductie uitbesteden aan externe producenten. De programmaverzorging is en blijft de taak van de zendgemachtigden aan wie de bedoelde financiële middelen ter beschikking worden gesteld. Naar de mening van de regering zou de raad van bestuur te zeer een eigen programmatisch belang kunnen krijgen, hetgeen de verhoudingen tussen dit bestuur en de zendgemachtigden nadelig zou beïnvloeden.
§ 3. Verbetering van de programma-coördinatie
Coördinatie van netten en programma’s
Bij een groeiend aantal kanalen neemt de aandacht van het publiek voor ieder net afzonderlijk af. Dit wordt versterkt door de mogelijkheid door middel van een afstandsbediening frequent van kanaal te wisselen. Ook de commissie-Ververs wijst op deze ontwikkeling. Dit vergt een herkenbare programmering per kanaal, waarbij ieder net zoveel mogelijk een eigen publiek bedient in samenhang met een afstemming van de programmering en programma’s op de drie publieke televisienetten gezamenlijk. De publieke omroep moet daarom in het kader van zijn publieke functie de drie netten afzonderlijk en in onderlinge samenhang op zodanige wijze programmeren dat een zo groot mogelijk deel van het publiek wordt bereikt.
In het wetsvoorstel worden de organisatorische voorwaarden geschapen voor de ontwikkeling en totstandkoming van een duidelijk herkenbaar profiel van de televisieprogrammanetten. Voor de radio is deze situatie reeds wettelijk geregeld, omdat de radio zich eerder heeft ontwikkeld tot een medium dat zich het best met duidelijk herkenbare programmanetten aan het luisterend publiek kan presenteren. In overeenstemming met de huidige concessies worden de netbesturen belast met het vaststellen van de programmatische uitgangspunten van de televisieprogrammanetten (het «netprofiel»). De netcoördinator is, bijgestaan door de netredactie, belast met de verdere invulling en uitwerking hiervan. Tevens wordt een ruimere mogelijkheid gecreëerd om in het kader van de coördinatie tussen de verschillende programmanetten programma-onderdelen op een ander net in te delen. Deze mogelijkheid kan bijdragen aan meer flexibiliteit per net en tussen de netten, gericht op een herkenbare en sterke profilering van de afzonderlijke netten, onder handhaving van het huidige wettelijke uitgangspunt van vaste netbespelers. Het initiatief hiertoe kan zowel afkomstig zijn van één van de netbespelers als van de raad van bestuur. De raad van bestuur zal deze bevoegdheid alleen kunnen uitoefenen, indien noch de omroepvereniging die het desbetreffende programma-onderdeel verzorgt, noch het netbestuur van het «ontvangende» net hiertegen bezwaar heeft.
In de huidige wet is reeds vastgelegd dat het coördinatiereglement een regeling dient te bevatten inzake de coördinatie op en tussen de televisienetten, gericht op een evenwichtig programma-aanbod voor publieksgroepen van verschillende omvang en samenstelling, gespreid over de verschillende televisienetten. In het wetsvoorstel wordt een uitgebreidere invulling gegeven aan het door de raad van bestuur vast te stellen coördinatiereglement. Deze uitbreiding biedt betere waarborgen voor een adequate verticale en horizontale programmacoördinatie, maar laat de raad van bestuur voldoende ruimte voor de wijze waarop daaraan invulling wordt gegeven.
Het coördinatiereglement zal een regeling dienen te bevatten ter voorkoming van overlap van gelijksoortige programma-onderdelen, een regeling ter bevordering van gelijkschakeling van het tijdstip van aanvang van nieuwe programma-onderdelen op de verschillende netten en een regeling met betrekking tot het verwijzen naar programma-onderdelen op andere netten. Dergelijke maatregelen kunnen de presentatie van de publieke omroep als herkenbare eenheid sterk verbeteren.
Voorts dient dit reglement een regeling te bevatten met betrekking tot de bevoegdheid van de raad van bestuur om in het kader van de horizontale of verticale programmacoördinatie de beoogde uitzenddag of het beoogde uitzendtijdstip van een programma-onderdeel te wijzigen, bijvoorbeeld indien op twee verschillende netten een actualiteitenpro- gramma geprogrammeerd staat. De verwachting is gewettigd dat dit (uiterste) middel zelden zal worden toegepast, omdat de voorgestelde professionalisering de geschetste situatie juist beoogt te voorkomen. Niettemin acht de regering deze bevoegdheid van de raad van bestuur gewenst om in onvoorziene situaties te kunnen ingrijpen. Uiteraard zal de raad van bestuur het uitzendtijdstip niet mogen wijzigen omdat hij bijvoorbeeld de kwaliteit van het programma-onderdeel onvoldoende vindt of de inhoud hem onwelgevallig is. De programmatische verantwoordelijkheid blijft geheel berusten bij de omroepinstelling die het programma-onderdeel verzorgt.
Positie van de NOS-programmering
In het geheel van de modernisering van de publieke omroeporganisatie moeten ook gezamenlijkheidsprogramma’s van de NOS-radio en -televisie opnieuw worden gepositioneerd. Het wordt niet wenselijk geacht dat de raad van bestuur eigen programmatische belangen heeft. Hierdoor zou zijn onafhankelijke positie en daarmee het draagvlak van zijn coördinerende functie aangetast worden. Er dient derhalve voor de NOS-programmering zowel een principiële als praktische oplossing gevonden te worden. Aangezien de NOS-programmering een programmering voor de gehele publieke omroep betreft die bij uitstek geschikt is om door de gezamenlijkheid verzorgd te worden, zal de verzorging van dit programma-aanbod onder de formele verantwoordelijkheid van de raad van toezicht worden gebracht. In deze raad van toezicht zijn alle zendgemachtigden direct of indirect vertegenwoordigd, zodat dit orgaan bestuurlijk de meest geschikte plek vormt voor de verzorging van de gezamenlijkheidsprogramma’s.
De bestuurlijke leiding over de verzorging van het NOS-programma wordt opgedragen aan een commissie die de raad van toezicht uit zijn midden benoemt (de programmacommissie). Deze commissie zal bestaan uit de voorzitter van de raad van toezicht en twee andere leden van de raad van toezicht, van wie er ten minste één wordt benoemd uit de kring van de onafhankelijke leden (het derde lid van de programmacommissie kan desgewenst worden benoemd uit de door de omroepen aangewezen leden van de raad van toezicht).
De programmadirecteur voor het NOS-gezamenlijkheidsprogramma dient een positie te hebben die zoveel mogelijk gelijk is aan die van een programmadirecteur van een omroepvereniging. De programmadirecteur van de NOS is geen bestuurder in statutaire zin; hij is rechtstreeks verantwoording verschuldigd aan de programmacommissie. De programmadirecteur is in dienst van de NOS en behoeft geen wettelijke regeling.
§ 4. Nadere beschrijving van de organen van de landelijke publieke omroep
Hieronder wordt ingegaan op de taken, samenstelling en onderlinge relaties van de verschillende organen die binnen de landelijke publieke omroep zullen worden onderscheiden en wel:
– deraad van bestuur;
– deraad van toezicht;
– deprogrammacommissie;
– de netbesturenvoor televisie;
– de netredactiesvoor televisie en radio;
– dezendgemachtigden.
Daarnaast kent het wetsvoorstel nog de figuur van netcoördinator. De netcoördinator is geen zelfstandig orgaan, maar is in dienst van de NOS en ressorteert rechtstreeks onder de raad van bestuur.
De onderstaande beschrijving kan een statisch beeld oproepen van het in feite dynamische proces waarin de programmering van de publieke omroep gestalte zal moeten krijgen. In de praktijk hebben de verschillende organen alle mede tot taak de pluriformiteit en kwaliteit van het publieke omroepbestel te realiseren. De horizontale en verticale programmacoördinatie dient ertoe te leiden dat de drie televisienetten en vijf radionetten zich in hun programmatische aanbod ontplooien tot herkenbare, geprofileerde netten. In het geschetste beeld vormen de leden van de raad van bestuur – tezamen met de onder hen ressorterende netcoördinatoren – de professionele dagelijkse leiding van de publieke omroep als geheel. Te beginnen bij hen, zal het de opdracht van de nieuwe organisatie zijn om de afstand tussen de zendgemachtigden en hun samenwerkingsorgaan, de NOS, zodanig te verkleinen dat met recht gesproken kan worden van de samenwerkende publieke omroepen. Het instrument van het (door de raad van bestuur vast te stellen) meerjarenplan voor de landelijke publieke omroep, voortbouwend op de meerjarenplannen van de afzonderlijke televisie- en radionetten en afgestemd op een visie op de publieke omroep als geheel, zal hieraan een belangrijke bijdrage kunnen leveren.
Aan een goede werkwijze zullen eveneens overlegorganen tussen raad van bestuur en televisie- en radionetten, zoals er nu coördinatiecommissies voor televisie en radio zijn, kunnen bijdragen. Dergelijke overlegorganen behoeven evenwel geen wettelijke regeling.
Raad van bestuur
De raad van bestuur bestaat uit drie onafhankelijke leden en beschikt over zelfstandige bevoegdheden. Het lidmaatschap van de raad van bestuur is incompatibel met het bestuurslidmaatschap van of dienstbetrekking bij een andere omroeporganisatie. De leden van de raad van bestuur worden benoemd door de minister op voordracht van de raad van toezicht.
Ten behoeve van de verantwoordelijkheid die hij heeft als dagelijkse leiding van de landelijke publieke omroep wordt de raad van bestuur een aantal belangrijke bevoegdheden toegekend, die aanzienlijk ruimer zijn dan de bevoegdheden van het huidige dagelijks bestuur van de NOS. Zo is de raad van bestuur belast met de vaststelling van het meerjarenplan van de landelijke publieke omroep als geheel. Ook is hij belast met de bekostiging van de instellingen die zendtijd voor landelijke omroep hebben verkregen. Daarbij krijgt hij tevens de beschikking over een afzonderlijk budget ter versterking van de programmering en over een deel van de huidige algemene omroepreserve. Zoals ook het geval was bij het huidige dagelijks bestuur van de NOS, is de raad van bestuur belast met het indelen van de zendtijd en het vaststellen van het coördinatiereglement. De horizontale coördinatie tussen de drie televisienetten is opgedragen aan de raad van bestuur. Ook de verticale coördinatie op de programmanetten geschiedt onder verantwoordelijkheid van de raad van bestuur. Ten behoeve van de uitoefening van deze taak benoemt de raad van bestuur voor ieder net een netcoördinator.
De raad van bestuur kan regelingen vaststellen voor het gezamenlijk financieel en sociaal beleid, het gezamenlijk marketing- en PR-beleid, de nationale en internationale vertegenwoordiging, de gezamenlijke productiefunctie en het acquisitie- en rechtenbeleid. Het proces waarin de programmering op de drie televisie- en vijf radionetten tot stand komt, zal binnen deze kaders dienen plaats te vinden.
Voor de uitoefening van bovengenoemde taken moet de raad van bestuur met de nodige slagvaardigheid kunnen opereren. Daartoe is in dit wetsvoorstel vastgelegd dat het coördinatiereglement en eventuele andere door de raad van bestuur vastgestelde reglementen bindend zijn voor alle landelijke zendgemachtigden, evenals de besluiten van de raad van bestuur inzake zendtijdindeling, bekostiging, horizontale coördinatie en verticale coördinatie. De besluiten inzake verticale coördinatie zullen in de praktijk overigens worden genomen door de netcoördinatoren namens de raad van bestuur.
De naleving van de bindende besluiten wordt gewaarborgd door financiële sanctiebevoegdheden.
Resumerend, heeft de raad van bestuur krachtens het wetsvoorstel de volgende taken en bevoegdheden:
– de dagelijkse leiding over het NOS-apparaat, met uitzondering van de programmadienst;
– het vaststellen van een coördinatiereglement;
– het indelen van de zendtijd voor landelijke omroep;
– de coördinatie op de afzonderlijke programmanetten (verticale coördinatie);
– de coördinatie tussen de programmanetten (horizontale coördinatie);
– het bewaken van de wettelijke netprofielen voor radio;
– de benoeming van de netcoördinatoren;
– het vaststellen van de meerjarenplannen voor de radioprogrammanetten;
– het vaststellen van het meerjarenplan voor de landelijke publieke omroep als geheel;
– de verdeling van de door de minister ter beschikking gestelde gelden over de instellingen die zendtijd voor landelijke omroep hebben verkregen;
– het doen van uitkeringen uit het fonds voor programmaversterking;
– het beheer over de door de minister ter beschikking gestelde reserve ten behoeve van de opvang van normale bedrijfsrisico’s en het doen van investeringen voor de landelijke omroep als geheel;
– het opleggen van financiële sancties in de vorm van een tijdelijke uitsluiting van uitkeringen uit het fonds voor programmaversterking of een korting van 5% op het budget, in de in de wet omschreven gevallen;
– het vaststellen van nadere regelingen ter uitvoering van de wettelijke taken van de NOS;
– het vaststellen van het jaarverslag van de NOS;
– het toetsen van overeenkomsten van publieke omroepinstellingen met commerciële of buitenlandse omroepinstellingen;
– het toetsen van sponsorovereenkomsten van publieke omroepinstellingen.
Daarnaast is de raad van bestuur bevoegd tot doen van voorstellen aan de raad van toezicht inzake statutenwijziging en de vaststelling van algemene uitgangspunten voor landelijke televisie-omroep.
Raad van toezicht en programmacommissie
De raad van toezicht is in de eerste plaats belast met het toezicht op het beleid van de raad van bestuur en op de algemene gang van zaken binnen de NOS. Daarnaast is de raad van toezicht bevoegd tot het vaststellen van algemene uitgangspunten voor landelijke televisie-omroep (op voorstel van de raad van bestuur), het vaststellen van de jaarrekening van de NOS en het wijzigen van de statuten (op voorstel van de raad van bestuur). Hij kan bovendien aan de minister personen voordragen voor benoeming tot lid van de raad van bestuur.
In het kader van de algemene toezichthoudende taak behoeft een aantal beslissingen van de raad van bestuur de instemming van de raad van toezicht, waaronder de vaststelling van het coördinatiereglement, de vaststelling van het meerjarenplan voor de landelijke publieke omroep en de vaststelling van het jaarverslag van de NOS.
De raad van toezicht van de NOS zal dezelfde omvang (15 leden) en samenstelling hebben als het huidige algemeen bestuur van de NOS. Ook de wijze van benoeming zal gelijk zijn aan die van het huidige algemeen bestuur van de NOS.
Hiervoor is reeds aangegeven dat de verzorging van het radio- en televisieprogramma van de NOS formeel aan de raad van toezicht zal worden opgedragen. Met de dagelijkse leiding over de uitvoering van deze taak wordt de programmacommissie belast, die bestaat de uit de voorzitter en twee andere leden van de raad van toezicht (waaronder ten minste één door de minister benoemd lid). De raad van toezicht zal de hoofdlijnen van het programmabeleid van de NOS bepalen.
In het kader van de verzorging van het NOS-programma, kan de verhouding tussen de raad van toezicht en de programmacommissie worden vergeleken met die tussen een algemeen bestuur en een dagelijks bestuur van een stichting.
Netcoördinatoren
De drie netcoördinatoren televisie en de vijf netcoördinatoren radio hebben geen zelfstandige bestuurlijke taken en bevoegdheden. Zij zijn in dienst van de NOS en zijn hiërarchisch rechtstreeks onder de raad van bestuur geplaatst en aan de raad van bestuur verantwoording verschuldigd. De netcoördinatoren nemen hun besluiten niet op eigen gezag, maar namens en onder verantwoordelijkheid van de raad van bestuur. Bestuursrechtelijk is hier sprake van de figuur van mandaat.
De taken en bevoegdheden van de netcoördinator zijn dus afgeleiden van die van de raad van bestuur. Hij heeft in dat kader tot taak zorg te dragen voor de onderlinge afstemming van de programma’s en programma-onderdelen op het televisie- respectievelijk radioprogrammanet. De netcoördinator radio is tevens belast met het namens de raad van bestuur bewaken van het wettelijk vastgelegde netprofiel.
Naast de bevoegdheden die de netcoördinator heeft op het terrein van de programmacoördinatie, heeft hij een aantal taken ter ondersteuning van het programmanet als geheel. Zo heeft hij in algemene zin tot taak de samenwerking te bevorderen tussen de instellingen die op het desbetreffende programmanet programma’s verzorgen, en doet hij aan de raad bestuur een voorstel voor de zendtijdindeling op het net. De netcoördinator televisie is voorts belast met het ten behoeve van het netbestuur opstellen van een netprofiel en het meerjarenplan voor het televisieprogrammanet. Het netprofiel en het netmeerjarenplan wordt door het netbestuur vastgesteld, dat uiteraard niet gebonden is aan de voorstellen van de netcoördinator. De netcoördinator televisie heeft tevens een rol op het gebied van het ontwikkelen van gezamenlijke projecten van de netbespelers.
De netcoördinator radio stelt een netmeerjarenplan op, dat als basis dient voor vaststelling van het netmeerjarenplan door het netbestuur.
De netcoördinatoren televisie zullen een cruciale functie vervullen in het verenigen van enerzijds de eisen die de programmatische organisaties «van onderop» stellen in het kader van de gewenste handhaving van de pluriformiteit en anderzijds de eisen die «van bovenaf» voortvloeien uit de besluitvorming die vereist is voor een als geheel opererende publieke omroep. De netcoördinatoren zullen daarbij te maken krijgen met een spanningsrelatie tussen de eisen die de netbespelers direct of indirect (via het netbestuur en de netredactie) zullen stellen en de eisen die voortvloeien uit de belangen van het net als geheel.
Bij de coördinatie van de programmering van het net, zal de netcoördinator in een wisselwerking met de netbespelers een goede samenhang moeten aanbrengen tussen de eisen die een kwalitatief hoogwaardig programmaschema stelt en de voornemens van de afzonderlijke omroepen om bepaalde programma’s in productie te nemen of aan te kopen. Essentieel daarbij is dat de netcoördinator in een vroegtijdig stadium betrokken wordt bij voornemens tot productie en ontwikkeling van programma’s door de omroepverenigingen. Het moet voorkomen worden dat onevenwichtigheden ontstaan tussen de investeringen door de netbespelers in de aankoop of productie van programma’s en de inpassing van deze programma’s in het uitzendschema. Voor deze taak heeft de netcoördinator een goed draagvlak op het net nodig. Eenzelfde argumentatie geldt voor de netcoördinatoren op de radionetten, en nog in meerdere mate, omdat per radionet vrijwel het gehele spectrum van zendgemachtigden een programmaverzorgende taak heeft.
De effectiviteit van de functie van netcoördinator zal vanzelfsprekend ook in belangrijke mate afhangen van zijn kennis, vaardigheden en karaktereigenschappen om deze taak adequaat te kunnen vervullen.
Netbesturen televisie
De netbesturen voor televisie worden in hun huidige samenstelling (de voorzitters van de vaste netbespelers) gehandhaafd. Hun taak zal zich echter beperken tot het vaststellen en bewaken van het netprofiel en vaststellen van het televisieprogrammanet-meerjarenplan. Bovendien behoeft de benoeming van een netcoördinator televisie door de raad van bestuur de instemming van het desbetreffende netbestuur, tenzij het netbestuur een voordracht heeft gedaan en deze voordracht door de raad van bestuur gevolgd is.
Speciale aandacht verdient de positie van de NOS-programmering op de televisie in relatie tot de netbesturen televisie. De NOS-programmering kan immers een prominente omvang op een televisienet hebben. Het is van belang dat in dat geval ook de NOS in het netbestuur vertegenwoordigd is. Daarom wordt voorgesteld dat de NOS, indien zij meer dan 400 uur per jaar op een televisienet uitzendt, een plaats in het netbestuur krijgt. De NOS zal in dat geval vertegenwoordigd worden door een lid van de programmacommissie.
Netredacties
Per radionet zijn op dit moment netredacties gevormd waarin in principe alle instellingen die op dat net uitzendingen verzorgen, vertegenwoordigd zijn. Voorgesteld wordt de situatie op de televisie- en radioprogrammanetten zoveel mogelijk gelijk te schakelen. De positie van de netredacties radio kan daarbij vrijwel gelijk blijven. Bij televisie worden netredacties geïntroduceerd, waarin de professionele vertegenwoordigers (de programmadirecteuren televisie) van alle vaste netbespelers vertegenwoordigd zijn. De taak van deze netredacties zal een meer inhoudelijk ondersteunend en adviserend karakter krijgen, in het bijzonder met betrekking tot het beleid van de netcoördinator en de algemene gang van zaken op het desbetreffende programmanet.
Zendgemachtigden
Zoals hiervoor reeds is benadrukt, zijn en blijven de zendgemachtigden de organisaties die de programma’s maken die op de radio- en televisienetten worden uitgezonden. Zij zijn belast met de invulling van de programmering van de radio- en televisienetten door het hiervoor produceren van programma’s.
De zendgemachtigden zullen verder langs verschillende wegen invloed kunnen uitoefenen op programmatisch en financieel gebied, zowel op het niveau van het eigen televisienet en de radionetten als op het niveau van de publieke omroep als geheel. Dit geldt niet alleen voor de omroepverenigingen, maar ook voor de niet-ledengebonden zendgemachtigden. Allereerst kunnen de zendgemachtigden, rekening houdend met de eigen identiteit en doelstellingen, voorstellen doen met betrekking tot de programmatische uitgangspunten van het televisieprogrammanet (het «netprofiel»), en invloed uitoefenen op de vaststelling hiervan door het netbestuur waarin zij zitting hebben. De omroepverenigingen en de NPS hebben – als vaste netbespelers – inzake de vaststelling van het netprofiel zelfs een vetorecht. Daarnaast zijn de zendgemachtigden door middel van hun vertegenwoordigers in de netbesturen betrokken bij het vaststellen van de meerjarenplannen voor de televisieprogrammanetten.
De vertegenwoordigers van de omroepverenigingen en niet-ledengebonden zendgemachtigden in de televisienetredacties zullen veelal betrokken worden bij de dagelijkse besluiten van de netcoördinatoren, waarmee de vastgestelde programmatische uitgangspunten verder worden ingevuld en uitgewerkt. De netcoördinatoren zullen deze besluitvorming immers veelal voorbereiden op basis van voorstellen van en in overleg met de omroepverenigingen.
Voor wat betreft de publieke omroep als geheel kunnen de zendgemachtigden door middel van hun vertegenwoordiger in de raad van toezicht van de NOS toezicht uitoefenen op het beleid van de raad van bestuur en door middel van het instemmingsrecht van de raad van toezicht invloed uitoefenen op belangrijke beslissingen van de raad van bestuur zoals de vaststelling van het coördinatiereglement en het meerjarenplan.
§ 5. Financiële aspecten
De commissie-Ververs heeft gewezen op de ernstige financiële problemen waarmee de publieke omroep in de nabije toekomst geconfronteerd zou kunnen worden, niet alleen vanwege teruglopende reclame-inkomsten, maar ook door stijgende programmakosten. De commissie meent dat oplossingen gevonden moeten worden in een efficiëntieverhoging bij alle omroeporganisaties en in een verhoging van de (minimum-)contributie voor het lidmaatschap van omroepverenigingen.
De regering is voornemens een grondig onderzoek te verrichten naar efficiëntieverhogende maatregelen. Tevens zal een verhoging van de lidmaatschapsbijdrage van de omroepverenigingen van f 15,- per jaar met ingang van 1998 worden ingevoerd. Uitgaande van een verhoging van de minimumcontributie voor het lidmaatschap van f 10,– naar f 25,– bedraagt de geschatte opbrengst van deze maatregel in 1998 maximaal circa 60 miljoen gulden (gebaseerd op circa 4 miljoen leden maal f 15,–). Maximaal, omdat enige uitval van leden niet is uit te sluiten. De regering rekent daarom vooralsnog op een netto opbrengst van f 50 miljoen per jaar vanaf 1998.
Met de voorgestelde regeling wordt beoogd ieder lid van een omroepverenigingen door middel van de jaarlijkse contributie ten minste f 15,– aan de eigen programmering te doen bijdragen. De vaststelling van de prijs van het programmablad wordt aan de omroepverenigingen zelf gelaten. Het is toegestaan om dat deel van de netto-opbrengst van het blad, dat reeds thans aan de programmering wordt besteed, met de verhoging van de contributie te verrekenen in de prijs van het blad. De regering gaat er van uit dat die omroepverenigingen die thans reeds hun inkomsten uit vermogen aan de programma’s besteden, dat op dezelfde wijze zullen blijven doen, en dat de verhoging van het lidmaatschapsgeld en andere inspanningen zullen leiden tot de noodzakelijke extra opbrengst.
Uitgaande van een andere, zowel door de regering als de commissieVervers gewenste benadering van de relatie tussen het lidmaatschap van een omroepvereniging en een abonnement op een programmablad, wordt in het wetsvoorstel geregeld dat uitsluitend degenen die de minimumledenbijdragen hebben voldaan, voortaan meetellen als lid. De wettelijke koppeling tussen abonnement en lidmaatschap komt daarom te vervallen. Dit betekent overigens niet dat deze relatie niet op vrijwillige basis gelegd kan worden. Het staat omroepverenigingen vrij zelf de verstrekking van het programmablad te koppelen aan een lidmaatschap, derhalve het blad alleen aan leden te verstrekken tegen een abonnementstarief, dat gelijk aan of hoger dan het huidige tarief kan zijn. Zo nodig kunnen de prijzen voor losse verkoop naar rato verhoogd worden. De regering gaat ervan uit dat de omroepverenigingen op dezelfde wijze als dat bij andere grote ledenorganisaties in Nederland het geval is, een nauwe koppeling zullen nastreven tussen lidmaatschap en abonnement op een programmablad. Daarmee blijft het blad een belangrijke rol spelen bij het leggen van een hechte relatie tussen de omroepverenigingen en hun leden.
De regering gaat er eveneens van uit dat op die wijze geen groot ledenverlies zal plaatsvinden. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat de huidige minimumbedragen niet zijn geïndexeerd en daardoor geen enkele afspiegeling meer vormen van de marktprijzen. Ook om die reden wordt het risico dat de abonnees van de omroepbladen van de publieke omroepen overstappen naar programmabladen van commerciële omroepen niet bijzonder groot geacht. Voorzover wel ledenverlies optreedt, heeft dit, zoals gezegd, binnen het concessiestelsel geen invloed op de huidige status van omroepverenigingen. Wel zullen de effecten van de ontkoppeling een graadmeter kunnen vormen voor het draagvlak van omroepverenigingen in de samenleving. Zo wordt tegelijkertijd een praktisch instrument geïntroduceerd voor de beoordeling van dat maatschappelijk draagvlak. De regering is zich bewust dat dit in het licht van de omroephistorie een ingrijpende beleidswijziging is. Daartegenover staat echter dat door de invoering van de vrijwillige koppeling en de ruimere beschikbaarheid van programmagegevens de aantijging dat het Nederlandse publieke omroepbestel een omroepbladenbestel zou zijn, definitief wordt weerlegd.
In de afgelopen jaren is op grond van de rapportage «Naar Vermogen» van de commissie-Van der Zwan intensief gediscussieerd over de omvang en de functie van de algemene omroepreserve. De regering is van mening dat er thans reden is de algemene omroepreserve wettelijk te regelen. In de eerste plaats dient een reserve te worden aangehouden om de rekening-courantverhouding van het Commissariaat met de zendgemachtigden te financieren, waarvoor 100 miljoen gulden benodigd is. Dit bedrag is vooral bestemd voor de rekening-courantverhouding met de STER, die door de verkoop van reclamezendtijd een debiteurenportefeuille in beheer heeft. Verder dient de reserve om calamiteiten, zoals incidentele sterk teruglopende reclame-inkomsten, te kunnen opvangen. Hiervoor wordt een reserve van 100 miljoen gulden – in relatie tot de omzet van de STER ter grootte van ruim 300 miljoen gulden – voldoende geacht. Het «gebonden» deel van de omroepreserve zal derhalve circa 200 miljoen gulden bedragen. Deze algemene omroepreserve krijgt in het wetsvoorstel een wettelijke grondslag (artikel 170b).
Het restant van de huidige omroepreserve zal op grond van het voorgestelde artikel 106a aan de raad van bestuur ter beschikking worden gesteld ten behoeve van de opvang van normale bedrijfsrisico’s, zoals reguliere reclame-inkomsten, en het doen van investeringen voor de binnenlandse landelijke omroep als geheel. Hierbij kan worden gedacht aan de aankoop van rechten en het geven van incidentele impulsen aan de programmaversterking. De raad van bestuur zal in het meerjarenplan jaarlijks dienen aan te geven of en hoe hij de middelen denkt te besteden. Langs deze weg kan de raad van toezicht de plannen goedkeuren, het Commissariaat commentaar geven en de minister zijn recht van uiteindelijke goedkeuring van die bestedingen uitoefenen.
Het kan uiteraard niet worden uitgesloten dat toekomstige ontwikkelingen het nodig maken de hoogte van de algemene omroepreserve, bedoeld in artikel 170b, naar boven of naar beneden bij te stellen. In het eerste geval zal de minister uit de omroepmiddelen een dotatie doen ten behoeve van de algemene omroepreserve; in het laatste geval kan de minister het vrijvallende deel ter beschikking stellen aan de raad van bestuur (met toepassing van artikel 106a) en aan de Wereldomroep.
Artikelsgewijze toelichting
In het algemeen deel is reeds uitgebreid ingegaan op de belangrijkste onderdelen van het wetsvoorstel. De meeste bepalingen zijn daarmee voldoende toegelicht. Tevens bevat het wetsvoorstel een groot aantal technische en redactionele aanpassingen, die geen nadere toelichting behoeven. Het artikelsgewijze deel kan daarmee beperkt blijven tot die onderdelen die nog enige nadere uitleg of verduidelijking behoeven.
Artikel I
B
De verhoging van de minimumcontributie voor het lidmaatschap van een omroepvereniging leidt tot een gewijzigde regeling op het punt van de bepaling wie als lid van een omroepvereniging wordt aangemerkt. Verwezen zij naar de in onderdeel Q opgenomen wijziging van artikel 64 en de toelichting daarbij. De regeling van artikel 14, tweede lid, inzake de verklaring dat men niet als lid wenst te worden meegeteld (de zogenaamde «negatieve wilsverklaring») komt daarmee te vervallen.
D
Met tussenvoeging van de formulering «op en tussen de verschillende programmanetten» in onderdeel a van het tweede lid van artikel 16 wordt de verantwoordelijkheid van de NOS voor zowel de verticale coördinatie (per programmanet) als de horizontale coördinatie (over de netten heen) expliciet en helder vastgelegd. In onderdeel l wordt de NOS-taak ten aanzien van de bekostiging van zendgemachtigden toegevoegd. Uit artikel 19a, eerste lid, onderdelen c en d, en artikel 102 volgt dat de raad van bestuur van de NOS met deze taken is belast.
F, G en H
De artikelen 18 tot en met 24 regelen de organisatorische structuur van de NOS en de verdeling van taken en bevoegdheden tussen de organen van de NOS. Een uitgebreide beschrijving daarvan is in paragraaf 4 van het algemeen deel opgenomen. Bij enkele artikelen volgt hierna een korte nadere toelichting.
Artikel 18b
Via het formuleren van algemene uitgangspunten voor landelijke televisie-omroep (derde lid, onderdeel a) kan de raad van toezicht een algemene visie geven op de wijze waarop met name in programmatische zin invulling kan worden gegeven aan de taak van publieke landelijke televisie-omroep. Deze algemene uitgangspunten kunnen als richtsnoer dienen voor onder meer de door de raad van bestuur te ontwikkelen hoofdlijnen van beleid en de programmatische ontwikkeling van de programmanetten. De netbesturen zullen bij het vaststellen van de programmatische uitgangspunten voor de verschillende televisieprogrammanetten rekening dienen te houden met de door de raad van toezicht geformuleerde algemene programmatische uitgangspunten. Daarmee is tevens aangegeven dat die algemene uitgangspunten niet bindend zijn. Het verlenen van een bindend karakter zou immers de algemene programmatische uitgangspunten tot buitenwettelijke programmavoorschriften maken. Dit zou in het huidige stelsel van de Mediawet op gespannen voet komen te staan met het uitgangspunt dat iedere zendgemachtigde zelf vorm en inhoud van zijn programma bepaalt, en daarbij slechts gebonden is aan wettelijke beperkingen zoals de in de artikelen 50 tot en met 51d van de Mediawet opgenomen programmavoorschriften voor landelijke publieke omroep.
Het vierde lid noemt een aantal besluiten en beslissingen van de raad van bestuur die de instemming van de raad van toezicht behoeven. Omdat de raad van toezicht niet als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is aan te merken, is er geen sprake van «goedkeuring» in de zin van artikel 10:25 van de Awb. Om die reden wordt de term «instemming» gebruikt.
De instemmingsbevoegdheid van de raad van toezicht ten aanzien van beslissingen tot het aangaan of verbreken van duurzame samenwerking, indien deze samenwerking of verbreking van ingrijpende betekenis is, is afgeleid van de overeenkomstige bepaling die geldt voor de raad van commissarissen van een structuurvennootschap (artikelen 2:164 en 2:274 BW). Zij moet dienovereenkomstig worden uitgelegd. Gedacht kan worden aan zogenaamde «strategische allianties».
Artikel 18d
De NOS heeft op grond van artikel 51d tot taak het verzorgen van het zogenaamde «bij-uitstek» programma. De verantwoordelijkheid voor dit programma wordt in artikel 18b in algemene zin gelegd bij de raad van toezicht. De programmacommissie heeft de dagelijkse leiding over de verzorging van het NOS-programma. In die zin treden de raad van toezicht en de programmacommissie met betrekking tot het NOS-programma in civielrechtelijke en statutaire zin op als bestuurder van de NOS, waarbij de raad van toezicht vergelijkbaar is met een algemeen bestuur en de programmacommissie met een dagelijks bestuur. Deze hoedanigheid van de raad van toezicht en de programmacommissie beperkt zich uitdrukkelijk tot de programmatische taak van de NOS. In alle andere aangelegenheden treedt de raad van bestuur op als bestuurder van de NOS.
Artikel 19
Tot het profiel van de te benoemen personen behoren het aantoonbaar beschikken over kwaliteiten op het terrein van bestuur en management in complexe organisaties alsmede kennis van en affiniteit met het audiovisuele werkveld als geheel en het omroepbedrijf in het bijzonder.
Met het derde lid wordt beoogd de onafhankelijkheid van leden van de raad van bestuur, wier rechtspositie overigens door de raad van toezicht wordt geregeld, te waarborgen.
Artikel 19a
In paragraaf 4 van het algemeen deel van deze memorie is aangegeven dat in het onderhavige wetsvoorstel aan de raad van bestuur van de NOS een pakket taken en bevoegdheden is toebedeeld, dat aanzienlijk ruimer is dan dat van het huidige dagelijks bestuur van de NOS. Concreet betreft die verruiming de volgende taken en bevoegdheden:
-
a.het doen van voorstellen voor de door de raad van toezicht vast te stellen algemene programmatische uitgangspunten voor televisie;
-
b.het vaststellen van het jaarverslag, de radioprogrammanetmeerjarenplannen, het meerjarenplan voor de publieke omroep als geheel, het coördinatiereglement en andere reglementen ter uitvoering van de wettelijke taken van de NOS;
-
c.de coördinatie op de programmanetten;
-
d.het benoemen van de netcoördinatoren;
-
e.de bekostiging van de landelijke zendgemachtigden;
Artikel 21
Op grond van dit artikel zijn de besluiten van de raad van bestuur, genomen in het kader van zijn taken ten aanzien van zendtijdindeling, bekostiging, coördinatie en het vaststellen van nadere regelingen bindend voor de instellingen die zendtijd voor landelijke omroep hebben verkregen. De uitvoering van de coördinatietaak op de programmanetten is bij wijze van wettelijk mandaat aan de netcoördinator opgedragen (artikelen 40c, 40d, 40g en 40h). De besluiten die de netcoördinator uit dien hoofde neemt worden rechtens beschouwd als besluiten van de raad van bestuur, en zijn derhalve ook bindend.
De raad van bestuur dient zelf op de naleving van zijn besluiten toe te zien. Instellingen die herhaaldelijk inbreuk hebben gemaakt op deze bindende besluiten, kunnen door de raad van bestuur voor een periode van ten hoogste één jaar worden uitgesloten van bijdragen in het kader van programmaversterking (artikel 101, vijfde lid). Ook kan in dat geval een instelling voor ten hoogste vijf procent worden gekort op haar programmabudget (artikel 103a, derde lid).
I
In dit onderdeel worden de artikelen 40 tot en met 40b van de Mediawet inzake de beschikbaarheid van en organisatie op de televisie- en radioprogrammanetten vervangen door een reeks nieuwe artikelen. Daarbij is een onderverdeling in twee paragrafen gemaakt: een voor de televisieprogrammanetten en een voor de radioprogrammanetten. In de voorgestelde artikelen wordt het voor een goede en gecoördineerde gang van zaken op de netten gewenste organisatorische kader geregeld. In paragraaf 3 en 4 van het algemeen deel is daar reeds uitgebreid op ingegaan. Enkele onderdelen zullen hierna nog nader worden toegelicht.
Artikel 40a
Het netbestuur van een televisieprogrammanet is samengesteld uit de bestuurlijke vertegenwoordigers (de voorzitters) van de vaste bespelers van het net. Bij de omroepverenigingen wordt daarbij uitgegaan van de zendtijdindeling zoals die heeft plaatsgevonden op grond van artikel 41b, eerste lid, onderdeel b. Daarmee wordt voorkomen dat telkens wanneer met toepassing van artikel 41b, tweede lid, van de vaste zendtijdindeling zou worden afgeweken, ook de samenstelling van het netbestuur zou moeten worden gewijzigd.
Artikel 40b
Het uitgangspunt dat het in eerste instantie de omroepinstellingen zijn die gezamenlijk, met inachtneming van de wettelijke programmavoorschriften, de programmatische invulling geven aan de publieke televisie-omroep op de verschillende netten, wordt tot uitdrukking gebracht door de bepaling van het tweede lid, dat het netprofiel met instemming van alle in het netbestuur vertegenwoordigde omroepverenigingen (en de NPS) wordt vastgesteld. Daarmee wordt de samenwerking op de netten versterkt. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling hiermee een vetorecht te vestigen dat door de vaste netbespelers wordt aangegrepen als middel om samenwerking op het net te blokkeren. Uitgangspunt is dat alle inspanningen er op gericht zullen zijn om tot goede samenwerking te komen. Overigens zal obstructie van een omroepvereniging in het uiterste geval tot een financiële sanctie kunnen leiden: de raad van bestuur van de NOS kan met toepassing van artikel 103a, eerste en tweede lid, het budget met 5% korten.
Artikel 40c
Tot het profiel van de netcoördinatoren behoort een ruime ervaring met de programmerings- en productieproblematiek in het omroepbedrijf, gecombineerd met aantoonbare ervaring in de daarmee gepaard gaande aansturing op alle organisatieniveaus. Analytisch vermogen, strategisch inzicht en onderhandelingsvaardigheden zijn essentieel, naast karaktereigenschappen als integriteit en overtuigingskracht die het draagvlak bij de netbespelers in positieve zin kunnen beïnvloeden.
De netcoördinator is in dienst van de NOS en uit dien hoofde verantwoording verschuldigd aan en hiërarchisch ondergeschikt aan de raad van bestuur.
Artikel 40d
De netcoördinator neemt zijn besluiten in het kader van zijn coördinerende taak namens de raad van bestuur (mandaat). Een gevolg hiervan is dat de netcoördinatoren geen bestuursorganen zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (de raad van bestuur is uiteraard wel een bestuursorgaan). Uit de regeling van afdeling 10.1.1 van de Awb inzake mandaat vloeit voort dat een door de netcoördinator binnen de grenzen van zijn bevoegdheid genomen besluit geldt als een besluit van de raad van bestuur en dat de raad van bestuur de netcoördinator per geval of in het algemeen instructies kan geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. Voorts blijft de raad van bestuur bevoegd de gemandateerde bevoegdheid zelf uit te oefenen. Omdat het mandaat bij wet wordt verleend, is voor alle duidelijkheid bepaald dat de raad van bestuur voor de toepassing van afdeling 10.1.1 van de Awb als mandaatgever wordt aangemerkt. In afwijking van artikel 10:8 van de Awb kan de raad van bestuur het mandaat echter niet intrekken. Hij kan echter wel, zoals gezegd, de netcoördinator instructies geven of de gemandateerde bevoegdheid zelf uitoefenen. In het uiterste geval kan de raad van bestuur als werkgever disciplinaire maatregelen treffen (berisping, schorsing, ontslag).
In het vierde lid van artikel 40c is een aantal door de netcoördinator te verrichten feitelijke taken genoemd die niet leiden tot het nemen van bindende besluiten. Deze taken vallen dan ook buiten het wettelijke mandaat. Uiteraard is de netcoördinator uit hoofde van zijn hiërarchisch ondergeschikte positie ook voor het vervullen van deze taken uiteindelijk verantwoording verschuldigd aan de raad van bestuur.
Artikel 40e
In paragraaf 4 van het algemeen deel van deze memorie is bij de beschrijving van de taak van de netcoördinatoren aangegeven dat een goede afstemming en samenwerking met en tussen de bespelers van het net van groot belang is voor de coördinatie op het desbetreffende net. De netredactie kan in dat kader een belangrijke ondersteunende en advise- rende rol spelen. De netredacties voor de televisieprogrammanetten zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van alle vaste netbespelers (ook de kleine zendgemachtigden op een net benoemen elk een lid). De samenstelling van de netredacties voor de radioprogrammanetten is gelijk aan die van de reeds bestaande netredacties.
Gelet op de ondersteunende en adviserende taak van de netredacties ten aanzien van de programmering, zendtijdindeling, coördinatie en verdere samenwerking op de verschillende netten zullen in de redacties de voor de programmering van de omroepinstellingen verantwoordelijke programmadirecteuren of hoofden radio en/of televisie) zitting hebben.
Artikelen 40f tot en met 40h
Voor de radioprogrammanetten geldt waar mogelijk dezelfde structuur als voor de televisienetten. Artikel 40f, eerste en tweede lid, is gelijk aan het huidige artikel 40, tweede en derde lid. Het derde lid van artikel 40f komt overeen met het huidige artikel 40b, derde lid. De uitvoering van de taak van de raad van bestuur om te zorgen dat de programma-onderdelen voor radio passen binnen het wettelijk vastgelegde profiel wordt in artikel 40g, tweede lid, en artikel 40h bij wijze van wettelijk mandaat opgedragen aan de netcoördinator. De netcoördinator krijgt op dat punt een duidelijker positie dan de huidige voorzitter van de netredactie.
De regeling van de netredactie voor de radionetten in artikel 40h is gelijk aan de huidige regeling van artikel 40b, eerste en vijfde lid. De formulering van de wijze waarop de netredacties voor de radioprogrammanetten zijn samengesteld wijkt af van die van de televisieprogrammanetten. Dit verschil vloeit voort uit het feit dat bij radio de omroepinstellingen veelal op alle, en tenminste op drie radionetten programma’s verzorgen. Bij televisie zendt een omroepinstelling in beginsel uit op een vast net.
K
Het derde lid, onderdeel a, van artikel 41 verleent de raad van bestuur de bevoegdheid om in het belang van een goede coördinatie op en tussen de verschillende programmanetten de zendtijdindeling tussentijds herzien. Verwezen wordt naar de toelichting op de voorstellen inzake de coördinatie van de netten en programma’s in paragraaf 3 van het algemene deel van deze memorie.
L
Voorgesteld wordt de raad van bestuur in het kader van de coördinatie op en tussen de programmanetten de bevoegdheid te geven de zendtijd van de omroepverenigingen (en de NPS) in te delen op een ander televisienet dan het televisienet waarop zij krachtens de verleende concessie zijn ingedeeld. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien een programma-onderdeel van een omroepvereniging (of de NPS) beter past in de programmatische formule van een ander dan het eigen programmanet. Deze afwijking van vaste netindeling is slechts mogelijk, indien noch de desbetreffende omroepvereniging (respectievelijk NPS) noch de netredactie van het net waarop de afwijkende zendtijd zal worden ingedeeld, daartegen bezwaar heeft. Bovendien is het aantal uren voor de afwijkende zendtijdindeling gemaximeerd op 130 per instelling (20% van de minimaal verplichte «prime time» zendtijd).
P en Q
De in deze onderdelen opgenomen wijziging van de artikelen 57 en 64 vloeit voort uit de wenselijkheid om via verhoging van de minimumcontributie jaarlijks ten minster f 15,– per verenigingslid naar de programmering te sluizen. Dit heeft geleid tot een systematiek waarbij een duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de contributie die men betaalt als lid van een omroepvereniging, en het abonnement op het programmablad van de omroepvereniging. Artikel 64, eerste lid, onderdeel a, bepaalt de hoogte van de contributie op minimaal f 25,–. Ingevolge het derde lid van artikel 64 betreft dit bedrag de «kale» contributie die men voor het lidmaatschap betaalt, dus zonder het abonnement op het programmablad. Op grond van het voorgestelde artikel 57, vierde lid, dient de opbrengst van de contributies in beginsel geheel gebruikt te worden voor de programmering van de omroepvereniging. Een deel van de contributiegelden kan echter tot een bij algemene maatregel vast te stellen maximumbedrag per lid gebruikt worden voor verenigingsactiviteiten. Uitgaande van de geraamde opbrengsten en de minimumcontributie van f 25,– per lid zal het maximumbedrag dat kan worden aangewend voor verenigingsactiviteiten, bepaald worden op f 10,– per lid.
De regeling gaat ervan uit dat leden van de omroepverenigingen die tevens het programmablad wensen te ontvangen, daarvoor een apart abonnement kunnen nemen. In beginsel is het mogelijk dat ook niet-leden een abonnement op een programmablad van een omroepvereniging nemen. De nieuwe regeling laat echter de omroepverenigingen de ruimte om alleen leden de mogelijkheid tot het nemen van een abonnement te bieden.
In de nieuwe systematiek is het vaststellen van een minimumprijs voor het abonnement op een programmablad niet meer nodig. Ook op dit punt hebben de omroepverenigingen derhalve meer vrijheid van handelen.
R, S en T
In deze onderdelen wordt de meerjarenplan-cyclus van zowel de afzonderlijke radio- en televisieprogrammanetten, als van de landelijke omroep als geheel geregeld. In het algemene deel van deze memorie is daar reeds op ingegaan.
U
Het tweede lid van artikel 101 geeft de minister een sanctiemogelijkheid in de vorm van een korting van 20% op het programmabudget van de landelijke publieke omroep, indien de minister het meerjarenplan niet tijdig heeft ontvangen of zijn instemming aan het meerjarenplan voor landelijke omroep als geheel heeft onthouden.
Het derde lid bepaalt dat het budget dat de raad van bestuur kan reserveren ten behoeve van de versterking van de programmering en de coördinatie, maximaal 5% bedraagt van het programmabudget van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep. Het vierde lid waarborgt dat dit budget in zijn geheel ten goede komt aan de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep.
Het vijfde lid geeft de raad van bestuur de bevoegdheid een instelling voor een periode van ten hoogste één jaar uit te sluiten van bijdragen uit bovengenoemd budget, indien die instelling bij herhaling inbreuk heeft gemaakt op bindende besluiten van de raad van bestuur (waaronder de besluiten van de netcoördinatoren). De raad van bestuur ziet immers krachtens het voorgestelde artikel 21, tweede lid, toe op de naleving van deze besluiten.
X
Artikel 103a
Dit artikel voorziet in een sanctiemogelijkheid voor de raad van bestuur, indien het netbestuur van een televisieprogrammanet het meerjarenplan voor het televisieprogrammanet niet tijdig aan de raad van bestuur heeft doen toekomen. De sanctie behelst een korting van 5% op het jaarbudget voor het desbetreffende televisienet. Het tweede lid voorziet in de mogelijkheid om een netbespeler te ontzien van deze korting, indien hem in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt van het niet tijdig inzenden van het meerjarenplan.
Het derde lid van artikel 103a regelt een tweede financiële sanctiemogelijkheid indien een omroepinstelling bij herhaling de bindende besluiten van de raad van bestuur (dan wel de netcoördinator) niet naleeft.
Artikel 103b
De eventueel vrijvallende middelen als gevolg van sancties op grond van artikel 103a worden door de raad van bestuur aangewend ter versterking van de programmering en coördinatie. Artikel 101, vierde en vijfde lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing.
Y en Z
Het NOS-programma wordt verzorgd onder directe verantwoordelijkheid van de programmacommissie van de NOS. Het programmabudget voor de NOS wordt dan ook door de raad van bestuur aan de programmacommissie overgedragen. De budgetten voor de gemeenschappelijke diensten van de NOS en de vergoedingen ten behoeve van de Nozema houdt de raad van bestuur onder zich.
BB
Dit artikel geeft de minister de mogelijkheid om uit de algemene omroepreserve – dus buiten het jaarlijkse budget landelijke omroep – gelden ter beschikking te stellen aan de raad van bestuur voor doeleinden die door de minister worden vastgesteld. Het gaat hierbij vooralsnog om het niet-gebonden deel van de huidige algemene omroepreserve (zie paragraaf 5 van het algemene deel van de toelichting). Deze middelen dienen voor de opvang van normale bedrijfsrisico’s zoals tijdelijk teruglopende reclame-inkomsten, en om investeringen voor de landelijke publieke als geheel te bekostigen. De minister kan aan het ter beschikking stellen van gelden voorschriften verbinden. Daarnaast kan de raad van bestuur zelf, uiteraard binnen de door de minister aangegeven doeleinden en voorschriften, beleidslijnen bepalen op grond waarvan de gelden zullen kunnen worden ingezet.
II, KK en MM
De verplichting voor de individuele omroepinstellingen om jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen aan het Commissariaat voor de Media, wordt gehandhaafd, met dien verstande dat de raad van bestuur in de gelegenheid wordt gesteld zijn opmerkingen ter zake van de jaarrekeningen aan het Commissariaat te doen toekomen.
Indien een omroepinstelling te laat is met het indienen van de jaarrekening, kan onder de huidige wet het Commissariaat de bevoorschotting met 20% korten. Nu wordt voorgesteld de bekostiging van de landelijke omroep te laten geschieden door de raad van bestuur van de NOS, is het korten op de bevoorschotting door het Commissariaat niet langer mogelijk. Daarom wordt voorgesteld de korting te doen geschieden door de raad van bestuur, die daartoe op eerste verzoek van het Commissariaat moet overgaan.
Voor de mogelijkheid om een door het Commissariaat opgelegde bestuurlijke boete te compenseren met de aan een omroepinstelling verschuldigde vergoeding, wordt een soortgelijke regeling voorgesteld.
PP
De juridische status van de algemene omroepreserve is onder de huidige wetgeving niet geheel doorzichtig. Artikel 170b beoogt aan deze situatie een eind te maken. De algemene omroepreserve wordt wettelijk gedefinieerd als dat gedeelte van de STER-inkomsten en de omroepbijdragen, dat door de minister wordt gereserveerd ten behoeve van de landelijke publieke omroep en de Wereldomroep. De minister kan uit deze reserve uitkeringen doen aan de raad van bestuur en aan de Wereldomroep. Op de uitkeringen aan de raad van bestuur is artikel 106a van toepassing.
De beschikkingsbevoegdheid berust derhalve bij de minister, die ook de hoogte van de reserve bepaalt. Het beheer van de algemene omroepreserve blijft berusten bij het Commissariaat voor de Media, dat daarover jaarlijks aan de minister verantwoording moet afleggen.
Artikel IV
Het voorliggende wetsvoorstel brengt een aantal ingrijpende wijzigingen aan in de organisatie- en financieringsstructuur van de publieke omroep. Het wetsvoorstel voorziet in overgangsrecht. Het valt echter niet uit te sluiten dat bij de invoering onvoorziene kwesties zullen rijzen. Artikel IV biedt een grondslag om hierin bij algemene maatregel van bestuur te voorzien, en kan worden beschouwd als een vangnetbepaling.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, A. Nuis
The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.