Brief ministers - De zaak-Bouterse - Main contents
Deze brief is onder nr. 1 toegevoegd aan dossier 25467 - Zaak-Bouterse.
Contents
Officiële titel | De zaak-Bouterse; Brief ministers |
---|---|
Document date | 22-08-1997 |
Publication date | 12-03-2009 |
Nummer | KST22892 |
Reference | 25467, nr. 1 |
From | Buitenlandse Zaken (BUZA) Justitie (JUS) |
Original document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1996–1997
25 467
De zaak-Bouterse
Nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
1 Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.
’s-Gravenhage, 22 augustus 1997
Op 21 augustus jl. verzocht u ons de Tweede Kamer der Staten-Generaal te informeren over de besprekingen die de Minister van Buitenlandse Zaken op 20 augustus jl. in Rio de Janeiro met de Surinaamse president Wijdenbosch heeft gevoerd. Onderstaand informeren wij u over de aanleiding en de uitkomsten van dit gesprek en over enige andere actuele ontwikkelingen met betrekking tot de kwestie-Bouterse.
Medio juni jl. heeft het Openbaar Ministerie via Interpol een internationaal verzoek tot voorlopige aanhouding ter fine van uitlevering van de heer Desi Delano Bouterse doen uitgaan. Het is niet gebruikelijk dergelijke signaleringsverzoeken publiekelijk bekend te maken.
Op 6 augustus jl. verscheen in de pers een bericht waaruit de signalering van de heer Bouterse bleek. Daarop heeft de Surinaamse regering op 8 augustus jl. door middel van een diplomatieke nota aan de Nederlandse regering verzocht de signalering ongedaan te maken. Op 18 augustus is het antwoord van Nederland op deze nota voorbereid. Dit antwoord is op 21 augustus jl. door de Tijdelijk Zaakgelastigde van de Nederlandse ambassade in Paramaribo aan de Surinaamse Minister van Buitenlandse Zaken overhandigd. Te uwer informatie zijn zowel de nota van de Surinaamse regering als het Nederlandse antwoord hierbij gevoegd.1
In haar antwoordnota heeft de Nederlandse regering het belang onderstreept van de handhaving en bevordering van de rechtsstaat, een beginsel dat door beide regeringen als één van de grondslagen voor hun betrekkingen is aanvaard in het Raamverdrag inzake Vriendschap en Nauwere Samenwerking. Bij het formuleren van het antwoord heeft de regering zich laten leiden door het uitgangspunt dat de rechtsgang in een rechtsstaat ongehinderd door politieke inmenging haar loop moet hebben. In de nota wordt verwoord dat de Nederlandse regering dus niet in de positie is gehoor te geven aan het Surinaamse verzoek om de genoemde signalering in te trekken. De bilaterale relatie tussen beide landen moet los worden gezien van de zaak-Bouterse.
1 Een verzoek tot voorlopige aanhouding en uitlevering kan gedaan worden op grond van een bilateraal uitleveringsverdrag, een multilateraal uitleveringsverdrag, alsmede op grond van een multilateraal verdrag dat een basis kan bieden voor uitlevering. Tussen Nederland en Brazilië is geen specifiek uitleveringsverdrag van kracht. Beide landen zijn echter partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (het zogenaamde (drugs)Verdrag van Wenen). Artikel 6 van dit Verdrag ziet op uitlevering ter zake van drugsdelicten. Het artikel bepaalt dat, indien een staat slechts tot uitlevering overgaat op grond van een verdrag, dit Verdrag beschouwd kan worden als wettelijke basis. Op grond van dit verdrag is aanhouding en uitlevering dus mogelijk. In tegenstelling tot de uitleveringsverdragen welke uitgaan van een verplichting tot uitlevering, tenzij een van de in het verdrag vermelde weigerings-gronden van toepassing zijn, bevat voormeld VN Verdrag geen verplichting. Bij de beslissing al dan niet tot (voorlopige) aanhouding en uitlevering over te gaan kunnen bij toepassing van dit Verdrag dus zowel juridische- als politieke overwegingen een rol spelen. Met name de laatste zullen dan belangrijk zijn.
Signalering via Interpol is in beginsel voldoende om voorlopige aanhouding ter fine van uitlevering te bewerkstelligen. Het is echter aan de nationale autoriteiten om uit te maken of zij daadwerkelijk overgaan tot nationale signalering. Ook dan blijft aanhouding afhankelijk van de omstandigheid dat de gezochte persoon bij aantreffen in het land van signalering daadwerkelijk wordt nagetrokken in het opsporingsregister. Brazilië verlangt daarenboven een langs diplomatieke weg aangeleverd verzoek tot voorlopige aanhouding, ook indien een opgeëiste persoon is aangehouden op grond van een Interpolsignalering.
2 In verband hiermee is van belang te weten dat de te volgen procedure ten aanzien van een verzoek tot aanhouding ter fine van uitlevering in de relatie met Brazilië de volgende is: het Openbaar Ministerie vraagt de minister van Justitie de voorlopige aanhouding ter fine van uitlevering aan Brazilië te vragen. Vervolgens dient de minister van Justitie de minister van Buitenlandse Zaken te verzoeken aan H.M. ambassadeur te Brasilia op te dragen bij nota de Braziliaanse autoriteiten te verzoeken om de voorlopige aanhouding ter fine van uitlevering. Daarna, als de betreffende persoon is aangehouden, dienen de bescheiden die op de zaak betrekking hebben binnen 90 dagen te worden overgelegd.
Op 20 augustus jl. heeft de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens een ontmoeting in Rio de Janeiro langdurig van gedachten gewisseld met de Surinaamse president. Het doel van deze ontmoeting was de spanningen in de Nederlands-Surinaamse relatie te verminderen, die waren ontstaan na het bekend worden van de signalering van de heer Bouterse en de daaropvolgende Surinaamse nota, en mogelijke schade aan de betrekkingen te voorkomen. Deze betrekkingen hebben een speciaal karakter, onder andere tot uitdrukking komend in het Raamverdrag en in het feit dat een groot aantal personen van Surinaamse herkomst in Nederland verblijft. Tijdens de besprekingen heeft de Minister van Buitenlandse Zaken uitvoerig de inhoud van de Nederlandse antwoordnota toegelicht. Hierbij werd zowel met betrekking tot het verzoek om intrekking van de signalering van de heer Bouterse als voor wat betreft vragen over de bewegingsvrijheid van de verdachte, verwezen naar het Openbaar Ministerie. De Surinaamse president toonde hiervoor begrip. Hij zegde toe de medewerking van de Surinaamse regering aan de rechtshulp in de zaak-Bouterse te hervatten.
Tevens kwamen diverse onderdelen van de bilaterale samenwerking in het gesprek aan de orde. In dit verband dient te worden vermeld dat van Nederlandse zijde zorg werd uitgesproken over recente ontwikkelingen in Suriname. Van Surinaamse zijde werd met verwijzing naar het informeel bezoek van president Wijdenbosch aan Nederland de wens geuit tot nauwere samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven. De Minister van Buitenlandse Zaken nam goede nota van de Surinaamse belangstelling voor een meer zakelijke samenwerking onder aantekening dat investeringen van het bedrijfsleven een gezond financieringsbeleid van de overheid veronderstellen, gericht op monetaire en macro-economische stabiliteit.
Samenvattend hebben de besprekingen in Rio voldaan aan de voor de reis geformuleerde doelstellingen.
In een artikel in de pers van 21 augustus jl. wordt gesteld dat de minister van Buitenlandse Zaken de arrestatie van de heer Bouterse in Brazilië heeft geblokkeerd, nadat dit land in het voorjaar definitief zou hebben toegezegd desgevraagd betrokkene aan te houden en uit te leveren. Beide beweringen stroken niet met de werkelijke gang van zaken en het is goed hier aandacht te vragen voor de feitelijke ontwikkelingen.
Op 17 juni jl. werd om de internationale signalering van de heer Bouterse door tussenkomst van Interpol verzocht, ook in Brazilië1. In het algemeen kan niet op voorhand met zekerheid worden gesteld dat de autoriteiten in voorkomend geval ook inderdaad tot arrestatie en uitlevering zullen overgaan. Dat geldt ook voor Brazilië. In de sondering die vooraf ging aan de signalering hebben de Braziliaanse autoriteiten laten weten dat zij in principe bereid waren mee te werken. Of dit tot concrete medewerking aan aanhouding en uitlevering zou leiden, werd in het midden gelaten. De facto waren aanhouding en uitlevering dus zeer onzeker. In de weken die daarop volgden is dit beeld ongewijzigd gebleven.
Op 18 juli jl. kwamen er aanwijzingen dat de heer Bouterse in Brazilië zou verblijven. Dit was aanleiding voor het Openbaar Ministerie om de minister van Justitie te verzoeken in een brief aan de minister van Buitenlandse Zaken te vragen ervoor te zorgen dat H.M. ambassadeur in Brasilia onverwijld bij nota de Braziliaanse autoriteiten zou verzoeken om voorlopige aanhouding van de heer Bouterse ter fine van uitlevering2.
Naar aanleiding van deze brief heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Justitie, waarin de situatie in Brazilië zoals hierboven beschreven, werd besproken. Uit informatie die de minister van Buitenlandse Zaken naar voren bracht, werd geconcludeerd dat er gerede twijfel bestond of een verzoek tot voorlopige aanhouding ter fine van uitlevering van de heer Bouterse ook op dat moment daadwerkelijk het beoogde resultaat zou hebben. Omdat gevreesd werd dat het tegengestelde zou worden bereikt van wat werd beoogd, werd een dergelijk verzoek onder deze omstandigheden onverstandig geacht.
De inschatting was dat door een weigering de kansen op het veiligstellen van de rechtsgang in de toekomst aanzienlijk kleiner zouden worden. Weigering zou de verhouding met Brazilië, die zo van belang is in deze zaak, aanzienlijk belasten.
De beide ministers hebben op grond van deze overwegingen geconcludeerd dat het in het belang van de rechtsgang was om niet op dat moment tot actie over te gaan.
Uit het bovenstaande moge blijken dat er geen sprake van is dat door de minister van Buitenlandse Zaken een door de minister van Justitie voorgestelde actie zou zijn geblokkeerd.
Integendeel, van beide ministers hebben de afwegingen gestaan in dienst van de bevordering van de rechtsgang binnen de gegevens van de situatie in Brazilië op dat moment.
De Minister-President werd de volgende dag door de minister van Buitenlandse Zaken geïnformeerd. Afgesproken werd om direct na de vakantie met de meestbetrokken ministers te overleggen over de situatie in Suriname. Intussen heeft dat overleg plaatsgevonden.
Het strafrechtelijk onderzoek tegen de heer Bouterse heeft vertraging opgelopen doordat de Surinaamse regering in eerste instantie geen termen aanwezig achtte om uitvoering te geven aan een rechtshulpverzoek van de rechter-commissaris van juni 1997. Hierin werd de heer Bouterse opgeroepen om te worden gehoord op de vordering gerechtelijk vooronderzoek en werd hem verzocht zich te doen bijstaan door een advocaat.
Recente ontwikkelingen maken het mogelijk het strafrechtelijk onderzoek weer voort te zetten. Zo heeft de heer A. Moszkowicz zich inmiddels als raadsman van de heer Bouterse gesteld. Hij heeft het Openbaar Ministerie bericht dat zijn cliënt onder voorwaarden bereid is aan een verhoor door de rechter-commissaris mee te werken. Het Openbaar Ministerie is met de raadsman in overleg om te bezien of, en zo ja, onder welke voorwaarden en waar een dergelijk verhoor zou kunnen plaatsvinden. Aangezien het daarbij de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek betreft staat de minister van Justitie in beginsel buiten dit overleg.
U ontvangt van de minister van Justitie nog een aparte notitie over een aantal procedurele aspecten van een internationale strafzaak als de onderhavige.
De Minister van Buitenlandse Zaken, H. A. F. M. O. van Mierlo
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager
The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.