Brief staatssecretaris met de notitie "Internationaal cultuurbeleid en de besteding van de HGIS-Cultuurmiddelen" - Internationaal cultuurbeleid en besteding van HGIS-Cultuurmiddelen - Main contents
Deze notitie is onder nr. 1 toegevoegd aan dossier 26682 - Internationaal cultuurbeleid en besteding van HGIS-Cultuurmiddelen.
Contents
Officiële titel | Internationaal cultuurbeleid en besteding van HGIS-Cultuurmiddelen; Brief staatssecretaris met de notitie "Internationaal cultuurbeleid en de besteding van de HGIS-Cultuurmiddelen" |
---|---|
Document date | 14-07-1999 |
Publication date | 12-03-2009 |
Nummer | KST36488 |
Reference | 26682, nr. 1 |
From | Buitenlandse Zaken Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen |
Original document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1998–1999
26 682
Internationaal cultuurbeleid en besteding van HGIS-Cultuurmiddelen
Nr. 1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN EN VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer/Den Haag, 14 juli 1999
Conform de afspraken met de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, doen wij u hierbij een notitie toekomen «Internationaal cultuurbeleid en de besteding van de HGIS-Cultuurmiddelen».
Deze notitie bevat een evaluatie van de uitvoering van het betreffende programma over de afgelopen periode en de beleidsvoornemens ten aanzien van de besteding van de HGIS-Cultuurmiddelen in de context van ons gezamenlijk internationaal cultuurbeleid.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, F. van der Ploeg
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, D. A. Benschop
Internationaal Cultuurbeleid en de besteding van de HGIS-Cultuurmiddelen
Inhoudsopgave
Inleiding 3
Internationaal Cultuurbeleid 3
Internationale culturele oriëntatie 3
Typen beleid 4
Nationaal beleid 4
Gemeenschappelijk beleid 5
Individueel beleid 5
Evaluatie projectondersteuning 6
Meerjarige afspraken met fondsen 8
Regionale prioriteiten 9
Gemeenschappelijk cultureel erfgoed 10
Versterking diplomatieke posten 11
Bijlagen1
Overzicht goedgekeurde projecten 1997–1999 Matrix besteding middelen
1 Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.
Internationaal Cultuurbeleid en de besteding van de HGIS-Cultuurmiddelen
Inleiding
Met deze notitie willen wij de Kamer informeren over de ervaring die de afgelopen twee jaar is opgedaan met de inzet van de
HGIS-Cultuurmiddelen ten behoeve van internationale culturele projecten, en de beleidsvoornemens ten aanzien van de besteding van deze middelen in de toekomst. In de bijlage wordt een volledig overzicht gegeven van de besteding van de HGIS-Cultuurmiddelen middelen tot nu toe.
Deze notitie moet gezien worden als opmaat voor de komende Cultuurnota waarin een – door ons beiden op te stellen – bijdrage zal worden opgenomen over het internationale cultuurbeleid van de overheid. In dit verband verwijzen wij ook naar het vooradvies Cultuurnota van de Raad voor Cultuur waarin met nadruk aandacht wordt gevraagd voor internationalisering.
De besteding van de HGIS-Cultuurmiddelen en de specifieke accenten voor de komende periode kunnen immers niet los gezien worden van de bredere context van het internationale cultuurbeleid. Dit alleen al vanwege de impuls die uitgaat van het beschikbare budget: in principe kan tot het jaar 2003 uit het totaal van de HGIS-middelen een bedrag van jaarlijks f 16 miljoen wordt vrijgemaakt voor de versterking van het internationale cultuurbeleid.
Bij de besteding van deze middelen zal de komende jaren specifieke aandacht worden besteed aan: projecten die bijdragen aan de versterking van de culturele diversiteit in Nederland; publieksgerichte activiteiten die bij voorkeur ook jongeren aanspreken; culturele ontwikkelingen in Nederland waar men in het buitenland met extra aandacht naar kijkt en aan de samenwerking met het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, onze buurlanden en de samenwerking met de landen in Midden- en Oost-Europa, met name de nieuwe toetreders tot de Europese Unie.
Internationaal Cultuurbeleid
Waarom heeft de Nederlandse overheid een internationaal cultuurbeleid en welke rol ziet de Nederlandse overheid voor zich zelf weggelegd op dit terrein?
Lange tijd werd het vanuit de optiek van buitenlands beleid als min of meer vanzelfsprekend beschouwd dat het internationale cultuurbeleid binnen het buitenlands beleid een afgeleide rol speelde ten opzichte van politieke en economische belangen. De laatste jaren wordt het internationale cultuurbeleid meer gezien als een op zich zelf staande, waardevolle, pijler van het overheidsbeleid. Het inzicht is gegroeid dat het internationale cultuurbeleid en het buitenlandbeleid elkaar nodig hebben en elkaar kunnen versterken. Geleidelijk aan is dan ook dor BZ en OCenW een gezamenlijke aanpak ontwikkeld. Een aanpak die met de beschikbaarheid van HGIS-Cultuurmiddelen een belangrijke financiële en inhoudelijke impuls heeft gekregen.
De motieven voor overheidsbeleid op het terrein van het internationale cultuurbeleid kunnen als volgt worden samengevat.
Internationale culturele oriëntatie
De aandacht voor internationaal cultuurbeleid is de laatste jaren sterk toegenomen, zowel bij het publiek, de pers en de politiek, als in het culturele veld zelf. Daar is een aantal redenen voor, waarvan wij er hier vier belangrijke willen noemen. Ten eerste hebben culturele uitingen serieuze successen behaald in het buitenland. Onder meer Nederlandse architectuur, vormgeving en literatuur hebben internationaal een gezicht gekregen. Ten tweede heeft de Europese eenwording een regionaliserend psychologisch effect gehad op de samenleving: er ontstaat meer en meer aandacht voor wat men beschouwt als karakteristiek en als eigen in cultureel opzicht – hoe ook te omschrijven of te definiëren – en men wenst dat ook aan anderen zichtbaar te maken. Ten derde is de samenstelling van de Nederlandse bevolking de afgelopen dertig jaar sterk gewijzigd en hebben de culturele relaties met een aantal landen, in het bijzonder die rond de Middellandse Zee, een andere betekenis gekregen. En ten vierde is door de rigoureuze politieke verandering in Midden- en Oost-Europa de culturele kaart van ons continent sterk gewijzigd en heeft culturele uitwisseling tussen Nederland en de landen van het voormalige Oostblok een grotere betekenis gekregen.
Typen beleid: Nationaal beleid,Gemeenschappelijk beleid enIndividueel beleid
Achter de in de inleiding genoemde redenen voor de vergrote aandacht voor internationaal cultuurbeleid schuilen verschillende typen cultuurbeleid. Het succes van bij voorbeeld architect Rem Koolhaas of schrijver Harry Mulisch heeft te maken met de toegang die zij zich – met of zonder overheidssteun – hebben weten te verschaffen binnen de professionele «kunstmarkt» op basis van artistiek/inhoudelijke kwaliteit. Dat is een ander succes dan de succesvolle Nederlands-Marokkaanse coproductie door jeugdtheatergroep Het Waterhuis, dat immers vooral functioneert binnen Nederlands-Marokkaanse samenwerking. En dat is weer een ander succes dan dat van de Nederlandse manifestatie ter viering van de Nederlands-Japanse betrekkingen in 2000; hier zijn het niet alleen artistiek/ inhoudelijke, maar vooral politieke overwegingen die het succes bepalen. Voor de helderheid van de discussie en de daarop te baseren beleidsoverwegingen is het dus noodzakelijk typen beleid, met elk een eigen doelstelling, te onderscheiden.
Nationaal beleid
De Nederlandse overheid hecht er aan haar relaties met een aantal landen steeds opnieuw te onderstrepen en cultuur is een van de middelen om die relatie zichtbaar te maken. De relaties met de directe Europese buren,
Duitsland en de Deelstaat Vlaanderen, maar ook met de andere landen van de Europese Unie staan in dat beleid centraal.
Naast statelijke uitwisseling met deze landen, wordt er soms in historische feiten een reden gevonden om de – goede – relaties met andere landen te benadrukken: de feestelijkheden rond het Tricentennial in Australië en de komende manifestatie met betrekking tot het 400-jarig bestaan van de
Nederlandse relaties met Japan, zijn daar voorbeelden van.
Ook grote internationale manifestaties, zoals wereldtentoonstellingen en
Olympische Spelen, bieden soms aanknopingspunten voor Nederlandse culturele aanwezigheid.
Het doel van dit type culturele uitwisseling is voor een belangrijk deel gelegen in politieke en economische belangen van Nederland.
Steun voor dit beleid wordt in brede lagen van de samenleving gevonden mede op grond van de hierboven genoemde wens om wat men kenmerkend acht voor zichzelf te tonen.
Bij dit Nationale beleid wordt vaak samengewerkt met de Ministeries van
Algemene en Economische Zaken.
Gemeenschappelijk beleid
De door de immigratie vanaf de jaren zestig gewijzigde samenstelling van de Nederlandse bevolking heeft de aandacht van samenleving en politiek gericht op een aantal landen (en regio’s) waaruit deze nieuwe Nederlanders stammen, met name Marokko, Turkije en Suriname. De positieve ontwikkeling van de culturele diversiteit in ons eigen land enerzijds, maar ook goede politieke contacten met deze gebieden anderzijds zijn de doelstellingen voor dit beleid.
Onze historische banden – en de daarmee verbonden verantwoordelijkheden – met Indonesië, Zuid-Afrika en – opnieuw – Suriname zijn redenen om, wanneer dat politiek mogelijk is, te zoeken naar kansen voor culturele uitwisseling. De historische banden zijn soms zichtbaar in de materiële overblijfselen van de Nederlandse aanwezigheid.
De versterking van de cultuurparticipatie ter plekke en het wegnemen van drempels voor internationale contacten, vormen belangrijke motieven voor de samenwerking met de landen uit Midden- en Oost-Europa: economische steun dient samen te gaan met culturele uitwisseling, mede ter versterking van de democratische processen in deze landen.
Internationale oriëntatie is ook van belang voor de ontwikkeling van het gemeenschappelijke cultuurbeleid. Door kennis te maken met andere culturen en met andere visies op cultuurbeleid kan een vruchtbare uitwisseling ontstaan die nieuwe gezichtpunten oplevert. Zo staat het thema «Culturele diversiteit» nadrukkelijk op de agenda van het nationale en internationale cultuurdebat. Er zijn landen die al vele jaren beleidservaring hebben opgedaan op dat terrein. Nederland kan daar zijn voordeel mee doen. Aan de andere kant zijn er landen die duidelijk geïnteresseerd zijn in het Nederlandse cultuurbeleid en de Nederlandse subsidiesystematiek.
Tenslotte heeft internationale uitwisseling in dit kader ook een belangrijk ideëel aspect, waarbij het eigen belang niet voorop staat. Dan gaat het om het bevorderen van de dialoog tussen verschillende culturen en de overtuiging dat wij een gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor de culturele waarden en normen in de wereld. Een verantwoordelijkheid die de basis vormt van onze inspanningen in het kader van Unesco en de Raad van Europa en die bijvoorbeeld sterk gevoeld wordt ten aanzien van het behoud van het culturele erfgoed in de wereld.
Individueel beleid
Nederlandse instellingen en overheden hebben regelingen en middelen die specifiek bedoeld zijn om – uitsluitend op basis van artistiek/ inhoudelijke overwegingen – Nederlandse cultuuruitingen in het buitenland te tonen. De Mondriaan Stichting en het Fonds voor de Podiumkunsten bij voorbeeld hebben regelingen voor respectievelijk tentoonstellingen en voorstellingen in het buitenland. Verder zijn er middelen om kunstenaars naar het buitenland te laten reizen of te laten verblijven voor de ontwikkeling, dan wel de verspreiding van hun werk. Dit laatste zou men in tegenstelling tot het eerste, waar het gaat om het tonen van de producten in het buitenland, «kunstenaarsbeleid» kunnen noemen. Het is duidelijk dat binnen dit cultuur/ kunstenaarsbeleid artistieke kwaliteit het belangrijkste criterium is.
Het doel van dit beleid is het leggen van professionele relaties tussen de Nederlandse en buitenlandse cultuurwereld, zodat Nederlandse cultuuruitingen in een andere samenleving getoond worden en hopelijk een rol kunnen spelen in het (cultuur-) debat in die samenleving (zoals buitenlandse cultuuruitingen in onze samenleving een rol spelen).
De landen waarop dit beleid zich richt, zijn over het algemeen westerse landen met een vergelijkbare artistiek/inhoudelijke infrastructuur.
De hierboven genoemde typen van beleid – die zich overigens zelden in onversneden vorm aandienen – hebben ieder hun plaats in het internationale cultuurbeleid en moeten zo veel mogelijk in hun samenhang bezien worden. Dat levert naar onze overtuiging het beste resultaat op.
Evaluatie projectondersteuning
Met ingang van 1997 hebben de Departementen van BZ en OCenW een extra (HGIS Cultuur-)budget ter beschikking om een gerichte impuls te geven aan het Nederlandse internationale cultuurbeleid. Deze middelen worden besteed naast en in aanvulling op de internationale activiteiten die worden ontplooid door culturele fondsen en sectorinstellingen. In veel gevallen gaat het om de ondersteuning van internationale projecten en activiteiten die in het verleden niet of niet zonder grote moeite gerealiseerd konden worden.
De basis voor het beleid tot nu toe werd gevormd door een brief inzake «Intensivering Buitenlands Cultuurbeleid» (25 270, nr. 1) die de Staatssecretarissen Nuis en Patijn in 1997 naar de Tweede Kamer hebben gestuurd en waarin vier prioritaire programma’s genoemd: thematische prioriteiten, met name «Nederland:vrijhaven» en het Nederlands cultureel erfgoed overzee; regionale prioriteiten; grote manifestaties en de versterking van onze internationale culturele infrastructuur. De criteria voor ondersteuning van projecten zijn in 1998 verder uitgewerkt en in een brochure kenbaar gemaakt aan het Nederlandse culturele veld en geïnteresseerde buitenlandse partners.
De afgelopen periode zijn uit het HGIS-Cultuur budget 153 projecten ondersteund (zie de bijlage met een overzicht van de ondersteunde projecten).
Uit de ervaring met de afgelopen twee jaar kan een aantal voorlopige conclusies worden getrokken:
-
*de HGIS-Cultuurmiddelen hebben gezorgd voor een forse – en tot voor kort moeilijk voorstelbare – impuls voor de internationale profilering van Nederlandse vormgeving, literatuur, architectuur, hedendaagse serieuze muziek, nieuwe media en het erfgoedbeleid;
-
*het internationale cultuurbeleid van de overheid heeft een sterke inhoudelijke impuls gekregen: de samenwerking tussen de twee departementen is niet eerder zo intensief en constructief geweest;
-
*de tot nu toe gehanteerde accenten en thema’s zijn bij de besteding van de middelen in voldoende en evenwichtige mate tot uitdrukking gekomen;
-
*het uitgangspunt dat er bij voorkeur sprake zou moeten zijn van projecten die een nieuwe dimensie aan het internationale cultuurbeleid zouden toevoegen en dat projecten zouden moeten worden ondersteund die in het verleden niet – of niet in deze omvang – mogelijk waren, is voor een belangrijk deel gerealiseerd;
-
*de HGIS-Cultuurmiddelen hebben bijgedragen aan de besluitvorming over de versterking van het culturele werk op een aantal diplomatieke posten.
Maar wij zijn er nog lang niet. De ondersteunde projecten vertonen – hoewel ze voldeden aan de bestaande criteria en er voor ieder project afzonderlijk ruim voldoende argumenten voor ondersteuning aanwezig waren – nog niet de beoogde algehele samenhang. Voor een belangrijk deel komt dit voort uit de sterk projectmatige benadering en het daarmee samenhangende uitgangspunt dat er – vanwege het aanvankelijk beperkte toekomstperspectief – zo min mogelijk sprake moest zijn van meerjarige steun. Daarnaast was er ongetwijfeld sprake van een zekere onwennigheid met deze nieuwe bron van middelen, zowel bij de overheid als bij het culturele veld.
Uit de HGIS-Cultuurmiddelen werden de afgelopen periode middelen vrij gemaakt voor een bezoekersprogramma om potentiële buitenlandse partners kennis te laten maken met het Nederlandse cultuuraanbod (een programma dat wordt uitgevoerd door Nederlandse fondsen en koepelorganisaties in samenwerking met onze diplomatieke posten). De ervaringen met dit programma in de afgelopen periode zijn positief. Daarnaast werden een groot aantal festivals in Nederland ondersteund ter versterking van het internationale culturele profiel van Nederland en werden bijdragen verstrekt voor de versterking van de Nederlandse positie in internationale netwerken en voor de organisatie van internationale conferenties in Nederland. De ervaring in de afgelopen periode heeft geleerd dat het concept Nederland: Vrijhaven op brede schaal aanspreekt, maar in de huidige vorm – door onvoldoende aanknopingspunten voor sturing en selectie – in de praktijk te veel wordt opgevat als een containerbegrip.
Binnen dit thema zijn achteraf bezien bijvoorbeeld veel activiteiten ondersteund die sterk gericht waren op contacten en uitwisselingen tussen professionals, zonder dat er sprake was van een uitstraling naar een groter en meer algemeen geïnteresseerd publiek.
In de toekomst zal dit anders moeten. De besteding zal meer moeten aansluiten bij de in de inleiding genoemde prioriteiten die ons voor de komende jaren voor ogen staan (en die in de Cultuurnota 2001–2004 hun verdere weerslag zullen gaan vinden).
-
*Er zal meer sprake moeten zijn van een integrale aanpak per cultuur-discipline (of onderdelen binnen een discipline).
-
*Meer aansluiting zal moeten worden gezocht bij relevante thema’s in het nationale cultuurbeleid. Culturele diversiteit is een van de belangrijke pijlers van het nationale beleid. Daarbij achten wij het in internationaal perspectief van belang dat culturele instellingen, cultuurmakers en het publiek meer open gaat staan voor kunst en cultuur uit niet-westerse landen en in het bijzonder voor cultuuruitingen uit de landen van herkomst van grote groepen migranten in Nederland. Dit om ruimte te bieden aan allochtone bevolkingsgroepen voor een eigen cultuurbeleving en om autochtone Nederlanders de kans te geven kennis te nemen van een andere – niet westerse – culturele wereld. Dat betekent dat wij zullen doorgaan op de weg die is ingeslagen met de ondersteuning van projecten zoals bijvoorbeeld het Crossing Border Festival en de Marokkaans-Nederlandse coproductie «De Kruik» van het jeugdtheatergezelschap «Het Waterhuis».
-
*Eveneens zal – meer dan tot nu toe het geval is geweest – het accent moeten komen te liggen op publieksgerichte activiteiten, op cultuuruitingen die een nieuw en bij voorkeur jong publiek aanspreken en op cultuurdisciplines (of stromingen binnen cultuurdisciplines) die in Nederland een bijzondere ontwikkeling doormaken en waarin men in het buitenland bijzonder geïnteresseerd is. Men kan daarbij denken aan aan: architectuur, literatuur, vormgeving, jazz, popmuziek, hedendaagse serieuze muziek, film, televisieproducties en nieuwe media.
Maar ook voor ons «Deltaplan» voor het cultuurbehoud, de wijze waarop in Nederland monumentenzorg wordt gefinancierd en het archiefbestel is ingericht, bestaat veel belangstelling in het buitenland. Dit betekent onder meer dat bij de beoordeling van een bezoekersprogramma nadrukkelijker gekeken zal moeten worden naar de samenwerkingsprojecten die uit zo’n programma kunnen voortvloeien.
Het onderhouden en ondersteunen van internationale netwerken is voor ons geen doel op zich zelf. Waar het ons om gaat, is wat uiteindelijk het publiek van de activiteiten van een netwerk merkt. Hetzelfde geldt bij een internationaal congres. Wat komt daar uiteindelijk uit en op welk draagvlak kan het resultaat rekenen? * Ook zal binnen het HGIS-cultuur budget ruimte moeten worden vrijgemaakt voor het ontwikkelen van instrumenten die een beroep doen op het culturele ondernemerschap van Nederlandse kunstenaars en groepen en instrumenten die de internationale marktpositie van Nederlandse kunstenaars kunnen bevorderen. Gedacht kan daarbij worden aan bijvoorbeeld een garantiefonds voor bijzondere maar risicovolle internationale projecten.
In het onderstaande wordt meer in detail ingegaan op de beleidsvoornemens ten aanzien van de verschillende thema’s bij de besteding van de HGIS-Cultuurmiddelen.
Meerjarige afspraken met culturele fondsen en instellingen
Met de HGIS-Cultuurmiddelen hebben BZ en OCenW – zoals hierboven al is aangegeven – de ruimte gekregen om een nieuwe dimensie toe te voegen aan het Nederlandse internationale cultuurbeleid. Het HGIS-Cultuurbudget heeft – als expliciete aanvulling op de reguliere budgetten en door de gezamenlijke verantwoordelijkheid van BZ en OCenW – een bijzonder en specifiek karakter en een eigen beheersregime. Dat willen wij graag behouden. Tegelijkertijd kan de inzet van HGIS-Cultuurmiddelen aan betekenis en effectiviteit winnen als er sprake is van een grotere afstemming met de reguliere, door OCenW beschikbaar gestelde, middelen voor internationale uitwisseling en als de besteding van de HGIS-middelen, meer dan thans het geval is, op structurele basis plaats vindt. Het voornemen is dan ook om projectaanvragen van fondsen en relatief grote sectorinstellingen meer te bezien in de context van hun totale internationale activiteiten en om meerjarige afspraken te maken met deze instellingen. Op basis van meerjarige programmavoorstellen zullen bijdragen uit de HGIS-Cultuurmiddelen worden verstrekt aan daarvoor in aanmerking komende fondsen en instellingen en internationale festivals conform de inhoudelijke criteria zoals die zijn ontwikkeld voor de besteding van deze middelen. Een dergelijke aanpak zorgt niet alleen voor een meer effectieve, zichtbare en administratief beheersbare besteding van de HGIS-middelen, maar past ook binnen het uitgangspunt om de uitvoering van het beleid zo veel mogelijk op afstand van de overheid te plaatsen. In aanvulling op de bestaande afspraken met het Fonds voor de Podiumkunsten en het Fonds voor de Amateurkunst worden vanaf eind vorig jaar gesprekken gevoerd over deze aanpak met vooralsnog: de Mondriaan Stichting, het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, het Nederlands Architectuurinstituut, het Stimuleringsfonds voor Architectuur, het Theater Instituut Nederland, Holland Film, Gaudeamus & Donemus, het Virtueel Platform en het Nationaal Pop Instituut.
In een brief aan toonaangevende internationale festivals in Nederland hebben wij kenbaar gemaakt ook met hen tot meerjarige afspraken te willen komen.
Het voornemen is om met de Rijksdienst voor Monumentenzorg en de Rijksarchiefdienst vergelijkbare afspraken te maken. Al deze instellingen vormen samen een belangrijke motor voor de ondersteuning van de internationale uitwisseling en de internationale profilering van de Nederlandse cultuur. Ofwel omdat zij daartoe zelf activiteiten ontplooien of omdat zij kunstenaars, groepen en cultuurmakers in de gelegenheid stellen zich internationaal te presenteren.
In het totaal kan met deze meerjarige afspraken in de toekomst maximaal 50% van de beschikbare HGIS-Cultuurmiddelen gemoeid zijn. Samengevat zijn de belangrijkste voordelen van een dergelijke aanpak: inhoudelijke afwegingen vinden zo veel mogelijk buiten de overheid (in casu BZ en OCenW) plaats; een betere prioritering ten aanzien van de HGIS-Cultuurmiddelen die door de fondsen en instellingen worden aangewend; meer ruimte voor duurzame projecten met een langere doorwerking; een grotere samenhang met betrekking tot de internationale activiteiten binnen de diverse cultuurdisciplines en een grotere samenhang tussen de reguliere internationale activiteiten van de fondsen en instellingen en de activiteiten die met HGIS-Cultuurmiddelen worden ondersteund.
Wij hechten er evenwel aan ook in een dergelijke constructie het bijzondere karakter van de HGIS-Cultuurmiddelen voldoende zichtbaar te houden en te waarborgen dat de besteding van deze middelen door fondsen en sectorinstellingen ook plaats vindt conform onze prioriteiten. In dit verband overwegen wij, in aanvulling op de advisering in hoofdlijnen door de Raad voor Cultuur, een coördinerende instantie in het culturele veld een toetsende rol te geven ten aanzien van de besteding van deze middelen. Bijvoorbeeld de onlangs opgerichte Stichting Internationale Culturele Activiteiten (SICA), een serviceorganisatie voor culturele organisaties in Nederland die internationale activiteiten ontplooien. De mogelijkheden hiertoe worden op dit moment nog nader onderzocht.
Het is de bedoeling dat zo’n coördinerende instelling goed gekend wordt in de besteding van de middelen door de betrokken fondsen en sectorinstellingen.
De beoogde toetsing strekt zicht met name uit tot de – door ons nadrukkelijk voorgestane – samenhang tussen de internationale activiteiten van de diverse instellingen en tot door ons gehanteerde prioriteiten. Jaarlijks zal worden beoordeeld of de activiteiten van de fondsen en sectorinstellingen daaraan voldoen. Mocht dat niet het geval zijn, dan kan dat – in overleg met de coördinerende instelling – leiden tot een herschikking van de middelen.
Om het belang van de buitenlandse vraag te benadrukken en om een grotere eenheid van beleid aan te brengen tussen de werkzaamheden van de hierboven genoemde fondsen en sectorinstellingen en de culturele werkzaamheden op de prioritaire diplomatieke posten (zie ook de laatste paragraaf) zal er verder op worden toegezien dat de wederzijdse activiteitenplannen op elkaar worden afgestemd. Er zal ook op worden toegezien dat relevante projecten, die door de fondsen en sectorinstellingen worden ondersteund met HGIS-Cultuurmiddelen, vooraf ter instemming worden voorgelegd aan de culturele functionaris op de betreffende prioritaire post en dat, omgekeerd, door de prioritaire posten in voorkomende gevallen in beginsel advies wordt gevraagd aan de relevante fondsen en sectorinstellingen als het gaat om de ondersteuning ter plekke van Nederlandse culturele presentaties.
Regionale prioriteiten
Zeker in vergelijking met het verleden wordt bij de besteding van de HGIS-Cultuurmiddelen een vrij strakke regionale prioriteitstelling gehanteerd, die nauw aansluit bij de prioriteiten van de huidige Cultuurnota. Tot de prioriteitslanden werden tot nu toe de volgende landen gerekend: de Bondsrepubliek Duitsland, Canada, Egypte, Hongarije, Indonesië, Japan, Marokko, de Russische Federatie, Tsjechië, Turkije, de Verenigde Staten, de Deelstaat Vlaanderen en Zuid-Afrika.
De ervaring van de afgelopen twee jaar heeft geleerd dat het Nederlandse culturele veld in het algemeen positief staat tegenover deze duidelijke keuzes. Maar er zijn ook vragen. Zo vraagt de Raad voor Cultuur zich terecht af waarom de samenwerking met landen als Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk niet als een prioriteit wordt aangemerkt. Ook zijn er vragen gerezen over de verschillen tussen de regionale prioriteiten die in het HGIS-Cultuur beleid worden gehanteerd en de prioriteitslanden die worden genoemd in onze recente brief aan de Kamer over de versterking van de culturele taken op de posten.
In het algemeen wordt de landenkeuze ingegeven door zowel cultuurpolitieke als buitenlandspolitieke overwegingen. In het HGIS-cultuurbeleid gaat het echter vooral om het aanbrengen van extra accenten, om landen waar de culturele samenwerking in aanmerking komt voor een extra impuls. Een impuls die als een aanvulling gezien moet worden op de reguliere ondersteuning vanuit de culturele fondsen en koepelinstellingen voor internationale uitwisseling. Daarnaast moet de landenkeuze aansluiten bij nieuwe ontwikkelingen, zoals de toetreding tot de Europese Unie van een aantal landen uit Midden- en Oost Europa. Voor de komende jaren willen wij de besteding van de HGIS-Cultuurmiddelen concentreren op de volgende landen.
– de lidstaten van de EU, met een bijzondere aandacht voor die landen waar er sprake is van een relatief groot volume aan uitwisseling. Het gaat dan met name om Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, de Bondsrepubliek Duitsland en de Deelstaat Vlaanderen. De ervaring van de afgelopen periode heeft geleerd dat de omvang en het karakter van de culturele contacten met deze landen dusdanig zijn dat de samenwerking met deze landen een bijzondere aandacht verdient.
– de landen die in de komende jaren zullen toetreden tot de Europese Gemeenschap, waaronder de nu al als prioritair geldende landen Hongarije en Tsjechië.
Daarnaast wordt de intensieve samenwerking met de Russische Federatie voortgezet
– de landen waarmee Nederland een bijzondere band heeft door de aanwezigheid in Nederland van grote bevolkingsgroepen die oorspronkelijk uit dat land komen. Met name Turkije en Marokko. Het is op zijn plaats om ook de culturele samenwerking met Suriname in dit verband te noemen. De huidige relatie met dat land maakt het vooralsnog niet mogelijk daar op dit moment praktisch invulling aan te geven.
– ook de bijzondere banden met Zuid-Afrika en Indonesië en de – met name ten aanzien van Zuid-Afrika – sterk gegroeide culturele uitwisseling die daaruit de laatste jaren is voortgekomen, geeft aanleiding om met deze landen samen te werken.
– landen buiten Europa die een belangrijke markt vormen voor Nederlandse cultuurproducten of een belangrijke rol kunnen spelen bij de internationale profilering van de Nederlandse cultuuruitingen. Met name: de Verenigde Staten, Canada en Japan.
Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed
Bij het thema cultureel erfgoed richt de aandacht zich voor een belangrijk deel op het behoud en het beheer van wat genoemd wordt het Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed. Het gaat dan om het erfgoed dat Nederland – met name in de tijd van de Verenigde Oost-Indische Compagnie en de West-Indische Compagnie – in de vorm van onder meer monumenten,
gebouwen, archieven en scheepswrakken heeft achtergelaten in de wereld. Bijzondere prioriteit wordt daarbij toegekend aan die landen waar in meerdere erfgoedsectoren aanknopingspunten voor samenwerking bestaan, met name India, Sri Lanka, Ghana, Indonesië en Zuid-Afrika.
Een sterke nadruk wordt gelegd op het vinden van een gemeenschappelijk draagvlak voor het ondersteunen van activiteiten en de bewustmaking ter plekke van het belang van dit terrein. Het beleid richt zich dan ook vooral op die landen waar de Nederlandse aanwezigheid een meer blijvende betekenis heeft gehad voor de lokale bevolking en als een eigen culturele verworvenheid wordt gezien. Het uitgangspunt van wederkerigheid geeft aan dit onderdeel een bijzonder karakter, waarbij rekening gehouden moet worden met een wat langere aanlooptijd bij de realisering van projecten. In de afgelopen periode hebben de betrokken instellingen in Nederland hun buitenlandse oriëntatie nader vorm gegeven en zijn – ook vanuit de Ambassades – de contacten met buitenlandse partners geïntensiveerd. Voor de komende jaren zal het thema dan ook naar verwachting een prominente invulling krijgen onder meer door de ondersteuning van bijzondere voorbeelden van restauratieprojecten, deskundigheidsbevordering en door de beoogde ondersteuning – onder auspiciën van Unesco – van een grootschalige samenwerking op het terrein van het behoud en de ontsluiting van VOC-archieven in met name India, Sri-Lanka, Zuid-Afrika en Indonesië.
Versterking culturele functie op de diplomatieke posten
In een recente brief (25 270, nr. 11 / 25 november 1998) hebben wij de Kamer geïnformeerd over de versterking van de culturele werkzaamheden op een aantal voor het internationaal cultuurbeleid belangrijke posten in het buitenland.
De keuze van diplomatieke posten waar het culturele werk naar ons inzicht versterking behoeft, is vooralsnog beperkt tot de volgende (hoofd-)steden: Berlijn, Boedapest, Jakarta, Londen, Madrid, Moskou, New York, Ottawa, Parijs, Praag, Pretoria, Rome en Tokio. Bij deze keuze heeft de omvang en het belang van de culturele uitwisseling met het betreffende land een belangrijke rol gespeeld.
Wij zien voor de culturele functionarissen op deze prioritaire posten – maar ook elders – vooral een rol als «makelaar» weggelegd die het Nederlandse aanbod en de buitenlandse vraag bij elkaar probeert te brengen. Het accent van de werkzaamheden moet liggen op het opwekken van de buitenlandse vraag naar Nederlandse cultuuruitingen: er moet in kaart worden gebracht waar in de professionele cultuurwereld in een land beslissingen worden genomen en beslissers moeten zodanig worden geïnformeerd over de Nederlandse cultuur dat zij – op basis van de door hen waargenomen kwaliteit en de beschikbare middelen – die cultuuruitingen ook daadwerkelijk gaan programmeren.
Het streven moet zoveel mogelijk gericht zijn op het creëren van langdurige en structurele relaties tussen cultuurinstellingen en cultuur-professionals. Dat geeft tenslotte de beste garantie voor een serieuze receptie van Nederlandse cultuuruitingen. Bij de werkzaamheden zal goed gekeken moeten worden waar de inzet en de hulp van de culturele functionarissen het beste op zijn plaats is. Het licht voor de hand dat vooral veel energie gestoken zal moeten worden in de contacten met buitenlandse partners met een geringe financiële en personele armslag, maar die door de aard van hun aanbod bijzonder interessant zijn voor Nederland en die juist gebaat zijn bij de informatie en de hulp van een culturele functionaris bij het instandhouden van een internationaal netwerk.
De grote culturele instellingen met een relatief grote staf, die goed op de hoogte is van internationale ontwikkelingen, zijn vaak minder afhankelijk van de informatie en inzet van een culturele functionaris. De beleidsvoornemens in de hierboven genoemde brief zijn de afgelopen maanden verder uitgewerkt.
Waar relevant zal de coördinerende rol van de culturele functionarissen op prioritaire posten worden versterkt. Deze functionaris krijgt – onder eindverantwoordelijkheid van de Ambassadeur – een formele verantwoordelijkheid ten aanzien van de toetsing ter plekke van projectvoorstellen die ten laste komen van middelen die rechtstreeks of indirect (via culturele fondsen en instellingen) afkomstig zijn van de cultuurdirecties van BZ en OCenW.
Verder is besloten om de middelen uit de begroting van BZ bestemd voor lokale projecten in het kader van het internationaal cultuurbeleid te concentreren en beleidsmatig meer te laten aansluiten bij het internationale cultuurbeleid en de besteding van de HGIS-Cultuurmiddelen. Dit brengt met zich mee dat een belangrijk deel van deze middelen met ingang van dit jaar – onder de noemer Programma Culturele Ambassade Projecten (PCAP) – specifiek bestemd worden voor prioritaire posten. Daarnaast is een bedrag gereserveerd om de overige posten in de gelegenheid te stellen lokale culturele projecten – die kwalificeren binnen het internationale cultuurbeleid – te ondersteunen. Aangevuld met een additionele bijdrage van f 0,5 miljoen uit het budget van OCenW voor internationaal cultuurbeleid gaat het ten aanzien van dit programma in totaal om een bedrag van f 2,5 miljoen.
De uitwisseling van medewerkers op reciproque basis zal verder gestalte krijgen door de plaatsing van een OCenW-ambtenaar als culturele functionaris in Praag met ingang van medio dit jaar en de plaatsing van een BZ-ambtenaar op het Bureau Internationaal Cultuurbeleid van OCenW. Hiermee wordt uitbreiding gegeven aan het detacheringmodel dat vorig jaar voor het eerst in de praktijk is gebracht in Canada.
Met dit laatste thema komen wij aan het eind van het beeld dat ons voor ogen staat en dat de richting zal bepalen voor de nieuwe impuls die wij willen geven aan het internationale cultuurbeleid van Nederland en de besteding van de HGIS-Cultuurmiddelen in het bijzonder.
The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.