Brief staatssecretaris - Emancipatie en Familiezaken 2003 - Main contents
Deze brief is onder nr. 1 toegevoegd aan dossier 28680 - Emancipatie en Familiezaken 2003.
Contents
Officiële titel | Emancipatie en Familiezaken 2003; Brief staatssecretaris |
---|---|
Document date | 15-11-2002 |
Publication date | 12-03-2009 |
Nummer | KST64537 |
Reference | 28680, nr. 1 |
From | Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) |
Original document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2002–2003
28 680
Emancipatie en Familiezaken 2003
Nr. 1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 november 2002
Hierbij ontvangt u de Beleidsbrief Emancipatie en Familiezaken 2003. De Emancipatiemonitor 2002 zal medio volgende week nog separaat worden toegezonden.
In de beleidsbrief zijn de volgende basisvisies van het kabinet toegepast. De verantwoordelijkheden daar situeren waar ze wezenlijk liggen. Bevorderen dat vrouwen en mannen gelijk zijn voor de wet en zelfstandig kunnen meedoen aan het maatschappelijk leven. Talent herkennen en benutten. De focus niet richten op wat iemand níet kan, maar op wat iemand wél kan.
De wijze waarop we met onszelf en elkaar omgaan, wordt primair bepaald door onszelf als individuele burgers. Belangrijk is daarom dat wij onze ondeugden en talenten kennen en onze gevoelens en idealen uiten. Om vreedzaam en constructief samen te leven is het vervolgens nodig dat wij naar elkaar luisteren en rekening houden met elkaar.
Problemen en kansen moeten we primair zelf aanpakken, maar gelukkig zijn we niet alleen op de wereld. We zijn omringd door familieleden, buren, vrienden, kennissen en collega’s. Wie dit ontbeert of voor wie dit onbereikbaar lijkt, bieden maatschappelijke organisaties en de overheid de helpende hand. Waar mensenrechten worden geschonden, zoals bij diverse vormen van huiselijk geweld, moet de overheid niet schromen om op te treden.
Emancipatie en Familiezaken is zo bezien vooral de kunst om onszelf te leren ontwikkelen tot burger. Leren omgaan met vrijheid. Leren verantwoordelijkheid dragen. En vooral leren communiceren, samenleven en samenwerken.
Het motto bij de beleidsvisie is «It takes two to tango». Het staat voor: Zelf en Samen de verantwoordelijkheid nemen, voor het leven thuis, op het werk en in de publieke ruimte, met liefdevolle aandacht voor elkaar.
Deze beleidsbrief bevat initiatieven waarmee en op basis waarvan vele vrouwen en mannen deze visie duidelijk en daadkrachtig in de praktijk vorm gaan geven.
De Staatssecretaris van Emancipatie en Familiezaken, K. L. Phoa
Beleidsbrief Emancipatie en Familiezaken 2003 INHOUDSOPGAVE
1 |
INLEIDING |
4 |
1.1 |
De emancipatie zet door |
4 |
1.2 |
Doelgroepen |
4 |
1.3 |
Uitgangspunten en doelen |
5 |
2 |
Coördinatie van het emancipatiebeleid |
6 |
2.1 |
Uitvoering van het kabinetsstandpunt mainstreaming |
6 |
2.2 |
Het EmancipatieWeb |
7 |
2.3 |
Het subsidie-instrument |
7 |
2.4 |
Joke Smit-prijs |
7 |
2 |
BETERE BALANS TUSSEN WERK EN THUIS |
9 |
2.1 |
Levensloop |
9 |
2.2 |
Dagindeling |
11 |
2.3 |
Beter omgaan met tijd en ruimte |
13 |
2.4 |
Mannen meer zorgtaken |
14 |
2.5 |
Uitbreiding kinderopvang met 10 000 plaatsen |
15 |
3 |
BEWUSTER SAMEN LEVEN |
17 |
3.1 |
Rechten en veiligheid |
17 |
3.2 |
Veiligheid van vrouwen en meisjes |
20 |
3.3 |
Van tienermoeder tot carrièrepil |
23 |
3.4 |
Participatie |
23 |
3.5 |
Zichtbaar maken van emancipatiegraad |
26 |
Bijlage1:Het subsidie-instrument 28
Noten 30
1 INLEIDING
Als gevolg van het demissionaire karakter van het kabinet ontvangt de Tweede Kamer een beleidsarme beleidsbrief Emancipatie en Familiezaken, waarin het accent ligt op het vervolg van lopend beleid.
Deze beleidsbrief Emancipatie en Familiezaken is nummer 7 in de reeks van jaarlijkse beleidsbrieven Emancipatie, die het kabinet sinds 1997 presenteert aan het parlement. Het voorgestelde beleid bouwt voort op de resultaten die in het verleden zijn behaald en is in lijn met het Meerjaren-beleidsplan Emancipatievan november 2000.
Nieuw is de toevoeging van Familiezaken aan het beleidsterrein en de overgang van de afdeling Kinderopvang van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) naar het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Deze twee wijzigingen brengen tot uitdrukking dat emancipatie en kinderopvang geen kwesties zijn die alleen vrouwen aangaan, maar ook mannen en werkgevers.
Voor de duidelijkheid en daadkracht is gekozen voor de volgende twee beleidsspeerpunten:
-
•Betere Balans tussen Werk en Thuis
-
•Bewuster Samen Leven
Omdat veel van de beoogde beleidseffecten zich bevinden op het snijvlak van beleving en gedrag, is gekozen voor een interactieve beleidsontwikkeling. Tradities en gewoontes worden ter discussie gesteld. Mogelijkheden tot gezondere en doelmatigere patronen van werken en leven worden vormgegeven. Mentale, culturele en organisatorische belemmeringen worden meer zichtbaar en waar mogelijk opgeheven. Bij de interactieve beleidsontwikkeling worden niet alleen de mogelijkheden van het directe persoonlijke contact actief benut, maar ook van de media en van internet. Emancipatie en familiezaken is immers van en voor de burgers individueel en de samenleving als geheel.
1.1 De emancipatie zet door
Wereldwijd bevinden we ons wat emancipatie betreft in de kopgroep. We bouwen voort op meer dan een eeuw vrouwenstrijd en emancipatie. Mijlpalen zijn onder andere:
-
•de toegang tot het onderwijs, in het bijzonder de universiteiten; Aletta Jacobs deed als eerste vrouw in 1878 artsexamen.
-
•het kiesrecht, actief en passief; In 1922 kregen vrouwen het algemeen actief kiesrecht.
-
•baas in eigen buik
In 1961 deed de anticonceptiepil haar intrede. In de jaren ’70 stond de abortusstrijd centraal, met de door Dolle Mina gelanceerde leus: «Baas in eigen buik».
-
•de deelname aan de betaalde arbeid.
Vanaf 1985 is de arbeidsdeelname constant gestegen met meer dan één procentpunt per jaar, van 30% tot 52%.1
1.2 Doelgroepen Het Emancipatiebeleid richt zich in basis op twee doelgroepen.
Ten eerste de grootste groep bestaande uit de vrouwen en mannen die maatschappelijk kunnen meekomen en financieel kunnen rondkomen. Zij gaan vorm geven aan een betere balans tussen werk en thuis. En zij gaan hun aandacht evenwichtiger aanwenden.
Ten tweede de kleinere groep bestaande uit vrouwen en mannen die moeite hebben om maatschappelijk mee te komen en slecht of niet rondkomen. Zij worden aangemoedigd zich in te spannen voor hun opleiding, werk en inkomen. Veel vrouwelijke alleenstaanden en alleenstaande moeders hebben een laag inkomen.2 Waar van toepassing, kunnen zij gebruik maken van reïntegratietrajecten, extra regelingen voor kinderopvang of faciliteiten voor herintreders.
Onder de mensen met een economische en/of sociale achterstand zijn veel allochtone burgers. De emancipatie van allochtone vrouwen en meisjes vraagt dringend om adequate ondersteuning. In deze Beleidsbrief worden de eerste voornemens gepresenteerd. In samenspraak met vertegenwoordigers uit de doelgroepen en de betrokken ministeries worden de mogelijkheden verkend voor een samenhangend plan van aanpak. De Kamer wordt daarover nog nader geïnformeerd.
1.3 Uitgangspunten en doelen
Emancipatie
Voor de omschrijving van het emancipatiebeleid wordt aangesloten bij het
Mission Statementin het Beijing Platform for Action3:
Vrouwen en mannen moeten de mogelijkheid hebben een zelfstandig bestaan op te bouwen op een fundament van gelijke rechten, kansen en vrijheden, zonder dat verschillen in etniciteit, godsdienst of overtuiging, burgerlijke staat, gezondheidstoestand, leeftijd of seksuele voorkeur daarin een rol spelen.
Essentieel is de keuzevrijheid van vrouwen en mannen: deze moet in elke levensfase tot haar recht kunnen komen. Ieder individu heeft aanspraak op een economisch zelfstandig bestaan en op een eerlijke verdeling van arbeid, zorg en inkomen, vrij van armoede en geweld. Deze visie staat geen schending van mensenrechten toe.
Voor het kabinet betekent dit kortweg:
Echte keuzevrijheid voor vrouwen en mannen, ongeacht ras, geloofsovertuiging, burgerlijke staat, validiteit, leeftijd of seksuele voorkeur.
Het Meerjarenbeleidsplan Emancipatievan november 2000 noemt bij het hoofdstuk over Arbeid, Zorg en Inkomen de volgende concrete doelen voor 2010:
-
•de netto arbeidsparticipatie van vrouwen is 65%;
-
•het percentage economisch zelfstandige vrouwen stijgt boven de 60% uit;
-
•het aandeel van vrouwen in het totale inkomen uit arbeid bedraagt ruim 35%;
-
•het aandeel van mannen in de zorg is minimaal 40%.
Het kabinet houdt vast aan deze doelstelling.
Familiezaken
Voor de formulering van wat onder familiezaken wordt verstaan, wordt aangesloten bij de Europese werkgelegenheidsstrategie («family friendly policy»), zoals deze tot uitdrukking is gebracht in paragraaf 60 van het Outcome Documentvan Beijing+5.4
In directe relatie tot emancipatie ziet het kabinet als doel voor familiezaken:
Het vergroten van de échte keuzevrijheid van vrouwen en mannen om alle aspecten van hun leven (zoals zorg, werken en leren) zelf vorm te geven en op elkaar af te stemmen in de diverse fasen van hun leven, opdat zij zoveel mogelijk de verantwoordelijkheid kunnen nemen voor de kwaliteit van hun leven.
2 Coördinatie van het emancipatiebeleid
In het Meerjarenbeleidsplan Emancipatieis nogmaals vastgelegd dat de verantwoordelijkheid voor de opname van emancipatie in het beleid ligt bij de desbetreffende bewindslieden (gender mainstreaming). Zij worden waar nodig en wenselijk gestimuleerd en ondersteund door de coördinerend bewindspersoon, die door bepaling van de beleidsagenda tevens het emancipatieproces tracht te versnellen en verbreden. In de afgelopen 24 jaar heeft de beleidscoördinatie een omslag gemaakt van «probleemhouder» van emancipatieonderwerpen naar «stimulator». De verankering van emancipatie in het algemene beleid heeft vorig jaar een impuls gekregen door het standpunt dat het vorige kabinet erover innam5. Dit standpunt komt er in het kort op neer, dat de emancipatiedoelen gerealiseerd dienen te worden door het algemene regeringsbeleid en dat dit in 2006 realiteit moet zijn. De uitvoering van dit kabinetsstandpunt is ondergebracht in een project dat tot die tijd loopt.
2.1 Uitvoering van het kabinetsstandpunt mainstreaming
Het kabinetsstandpunt wordt uitgevoerd door middel van een project dat tot in 2006 loopt. Er heeft actieve interdepartementale communicatie en samenwerking plaats teneinde optimale resultaten te boeken. Om het proces mogelijk te maken en te stimuleren worden diverse instrumenten aangeboden aan de departementen: de emancipatie-effect rapportage (EER), emancipatietaakstellingen voor een periode van (in beginsel) vier jaar, gender budget analyse, en andere.
Deze instrumenten worden in het komend jaar bezien op hun onderlinge samenhang. Met de departementen wordt vervolgens nagegaan hoe voor hen uit dit aanbod maatwerk kan worden samengesteld, toegesneden op elk departement afzonderlijk.
Ook wordt bekeken welke vorm en frequentie het meest geschikt zijn voor hun rapportage over de voortgang van het gender mainsteaming proces. Minder en eenvoudiger rapportage staat hierbij voorop. Voorkomen moet immers worden dat departementen worden afgeschrikt door de verplichting tot frequent en omvangrijk rapporteren.
Instrumenten die het mainstreambeleid in deze kabinetsperiode ondersteunen zijn:
Deskundigheidsbevordering
Ter verhoging van de expertise op de ministeries worden modules emancipatiedeskundigheidontwikkeld. De modules worden ingepast in zowel interne als externe opleidingstrajecten waarvan de departementen gebruik maken. In 2003 worden de modules ook breder uitgezet bij andere maatschappelijke organisaties.
In mei 2003 wordt in Nederland een expert meetinggehouden over gender mainstreaming. In deze expert meeting staat de ontwikkeling van nieuwe strategieën voorop. De instrumenten die nationaal en internationaal zijn ontwikkeld, worden qua mogelijkheden verder uitgediept, met ruimte voor nieuwe inzichten en toekomstige ontwikkelingen. De resultaten van de expert meeting worden gedeeld met een breed publiek.
Beoordelen naast stimuleren
In 2003 wordt een visitatiecommissie ingesteld voor een periode van drie jaar met als opdracht per ministerie te onderzoeken wat de kwaliteit is van de resultaten van het mainstreambeleid. Met de komst van de visitatiecommissie worden de tegenstrijdige rollen van beoordeling en stimulans, die tot nu toe door de coördinerend bewindspersoon werden vervuld, uit elkaar gehaald en verhelderd. De commissie neemt de beoordeling op zich van de integratie van emancipatie en familiezaken in het algemene beleid en stelt een rapport op van haar bevindingen. De coördinerend bewindspersoon stimuleert de collega’s en biedt hen ondersteuning. Daarnaast geeft deze, vanuit een samenhangende visie op het beleid, invulling aan de beleidsagenda. Binnen drie jaar na instelling van de visitatiecommissie wordt het visitatieproces geëvalueerd.
2.2 Het EmancipatieWeb
Om zichtbaar te maken welke initiatieven er genomen worden om emancipatie op te nemen in algemeen beleid (gender mainstreaming) wordt een digitaal portaal opgezet: het EmancipatieWeb.
Ter voorbereiding van het web is een informatie-analyse gemaakt om inzicht te krijgen in de informatiebehoefte. Het op basis daarvan te ontwikkelen web is aanvullend op bestaande emancipatie websites. Tevens wordt er gezocht naar samenwerking met de bestaande initiatieven. Het web wordt vooral een portaal om de coördinatie van het emancipatiebeleid te ondersteunen en de buitenwereld zicht te geven op onze activiteiten. De ontwikkeling van dit portaal loopt parallel met de digitale ontwikkelingen van andere projecten, waaronder de interactieve beleidsontwikkeling (de inzet van een digitaal discussieplatform) en de mogelijke inzet van E-learning bij het instrument deskundigheidsbevordering. De eerste versie van het EmancipatieWeb zal na een testperiode, waarin wordt samengewerkt met de andere ministeries, begin 2003 worden geopend. Het is vanaf dat moment voor iedereen toegankelijk. Gedurende 2003 zal het Web verder ontwikkeld worden.
2.3 Het subsidie-instrument
In de Beleidsbrief Emancipatiebeleid 2002is in hoofdlijnen een veranderingstraject naar een vernieuwd subsidiebeleid weergegeven. Het nieuwe beleid zal, met een nieuwe regeling, in 2004 in werking treden. Centraal staan een projectmatige en resultaatgerichte opzet en beoordeling van subsidieaanvragen. Een dergelijke opzet stelt zwaardere eisen aan de professionaliteit van aanvragende organisaties. Daarom is in 2002 een aanvang gemaakt met professionaliseringstrajecten voor zowel relatief kleine maatschappelijke organisaties die veelal aanvragen indienen voor eenmalige, kortdurende projecten (PROMO), als voor de grotere maatschappelijke organisaties die een meerjarige subsidie ontvangen. In bijlage 1 wordt de stand van zaken weergegeven van het subsidiebeleid.
2.4 Joke Smit-prijs
De regering kent elke twee jaar de Joke Smit-prijs toe aan een persoon, groep of instantie die een wezenlijke bijdrage levert of heeft geleverd aan de verbetering van de positie van vrouwen in de Nederlandse samenleving. De prijs bestaat uit een kunstwerk en een geldbedrag. Met de Joke
Smit-prijs onderstreept de regering de betekenis van de emancipatie voor de Nederlandse samenleving en benadrukt zij het belang van het emancipatiebeleid als bestanddeel van het algemene regeringsbeleid.
2 BETERE BALANS TUSSEN WERK EN THUIS
De indeling van de dag en van het leven verandert. De structuren van de samenleving moeten daar in meegaan. Mogelijkheden voor meer keuzevrijheid in de loop van het leven zijn nog maar net verkend. Die keuzevrijheid is nodig. Niet alleen om langer te kunnen werken als we dat willen. Maar ook om in de kracht van ons leven meer tijd en energie te hebben voor thuis, voor familie en zorgtaken, voor maatschappelijke activiteiten, voor eigen ontwikkeling, ontspanning en mantelzorg. De voorwaarden hiervoor zijn nog te weinig ontwikkeld. Dat belemmert de groei van de arbeidsdeelname. Het kabinet vindt die groei noodzakelijk om economische redenen maar ook voor de kwaliteit van het leven. Daarom wil het de mogelijkheden verbeteren om werk en zorg te combineren en het werk aan te passen aan de levensfase. Keuzevrijheid en eigen verantwoordelijkheid zijn hierbij uitgangspunt. Dagindeling-, tijd-, en levensloopbeleid raken elkaar en vullen elkaar aan. Er zijn voordelen te behalen als de drie thema’s in een samenhangend kader worden bijeengebracht.
Het is een taak van de overheid de grote verschillen in de maatschappelijke deelname van vrouwen en mannen te helpen verminderen. Vrouwen hebben minder dan mannen deel aan betaald werk en besluitvorming. Mannen doen nog relatief weinig in de huishouding, zorg voor de kinderen en in de mantelzorg.
2.1 Levensloop
Eén van de pijlers van het emancipatiebeleid is het bevorderen van de economische zelfstandigheid van vrouwen door middel van arbeidsparticipatie. Om meer vrouwen in staat te stellen betaald te werken zijn voorzieningen nodig die een combinatie met zorgtaken mogelijk maken. Met het oog hierop staan in de Wet arbeid en zorg verlofmogelijkheden voor situaties waarin werkenden een afweging moeten maken tussen werken en zorgen. De Wet Aanpassing arbeidsduur beoogt daarnaast de mogelijkheden te verbeteren om betaald werk met andere verantwoordelijkheden te verbeteren. Voor de arbeidsparticipatie van vrouwen die samenwonen en zorg dragen voor hun kinderen en (of) andere familieleden is het belangrijk dat zij deze zorg kunnen delen met hun partner. Zorgverantwoordelijkheid voor kinderen is voor veel vrouwen nog steeds hetmotief om te stoppen met werken of om minder te gaan werken. Het emancipatie- en familiebeleid is daarom gericht op het faciliteren van de keuzevrijheid van vrouwen en mannen om zorgen, werken en leren te spreiden over hun leven. Voorwaarde voor deze keuzevrijheid is dat arbeid en zorg gemakkelijk kunnen worden gecombineerd. Kan dat niet dan slaat de weegschaal bij mannen meestal door naar het werk, bij vrouwen naar de zorg. Een goede verhouding tussen de ontwikkelingsmogelijkheden van de kinderen en de ontplooiingsmogelijkheden van de ouders is het uitgangspunt bij het combineren van arbeid en zorg. Door de sociale infrastructuur af te stemmen op deze combinatie kan de tijdsdruk van huishoudens aanzienlijk worden verlicht, mantelzorg is hiertoe een van de mogelijkheden. Dit kan getrokken worden in een breed sociaal verband. Ouders kunnen bijvoorbeeld de mix kiezen tussen zelf zorgenen uitbesteden van zorg, die voor hen het beste werkt6. Kinderen kunnen hun ouders, wanneer die op leeftijd zijn gekomen, mantelzorg bieden als aanvulling op een goed georganiseerde persoonlijke dienstverlening.
Vrouwen nemen nog steeds het leeuwendeel van de onbetaalde zorg voor naasten (kinderen, ouders, familie, gehandicapten) voor hun rekening. Ook in de betaalde zorgsector doen vrouwen driekwart van het werk. In het basisonderwijs is dat ook zo. Als keuzevrijheid zou betekenen dat vrouwen in grote aantallen de arbeidsmarkt verlaten in verband met zorgtaken, zullen de wachtlijsten in de zorg langer worden en zullen klassen nog vaker naar huis gestuurd worden. We hebben er als samenleving dus alle belang bij dat er geen tegenstelling bestaat tussen deelname aan de betaalde arbeid en deelname aan de zorg voor naasten. Vrouwen met weinig of geen opleiding en allochtone vrouwen behoeven in dit verband speciale aandacht. Velen van hen ervaren belemmeringen om de arbeidsmarkt te betreden, doordat voor hen het combineren van een (deeltijd)baan met de zorg thuis financieel vaak onaantrekkelijk is (de zogenaamde eenverdienersval).
«Werk moet lonen» is een uitgangspunt dat niet alleen geldt bij de overgang van een uitkering naar werk, maar ook bij de overgang naar betaald werk door (her)intreders zonder uitkering. Verdere invulling van het levensloopdenken zou een belangrijke stap zijn op weg naar de gewenste keuzevrijheid. Het levensloopdenken is veel breder dan de sociaal-economische kant zoals uit de Verkenning Levensloopblijkt.7 Interdepartementale samenwerking is daarom belangrijk. Er wordt een relatie gelegd met de resultaten van de experimenten die in het kader van de Stimuleringsmaatregel Dagindeling zijn uitgevoerd en waaruit al diverse praktische vormen van interdepartementale, lokale en regionale samenwerking zijn voortgekomen.
De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) heeft deze vorm van samenwerking ook voorgesteld in zijn advies Levensloop als perspectief. De Commissie Sociaal-Economische deskundigen van de SER heeft in september 2001 een rapport over levensloopbanen: gevolgen van veranderende arbeidspatronen uitgebracht. De SER brengt begin 2003 een advies uit over de Verkenning Levensloop. Mede met behulp van deze adviezen kan vervolgbeleid worden vormgegeven. In het najaar van 2002 gaan verschillende projecten van start onder het motto «Maak een Project van je Levensloop».8 Zij hebben betrekking op de ontwikkeling van instrumenten waarmee vaardigheden worden gestimuleerd om de levensloop te «plannen» (leren, economische zelfstandigheid, zorg, pensioen). Vergelijkbaar met de aanpak bij de experimenten dagindeling worden de ervaringen van deze projecten benut voor de ontwikkeling van beleid. De huidige generatie jongeren (geboren tussen 1972 en 1987) kan op deze manier «al doende» leren om arbeid, zorg en maatschappelijke betrokkenheid te combineren, met behulp van de levensloopregeling tijd te sparen, te onthaasten waar het kan en te versnellen waar dat moet. Deze generatie jongeren kan op verschillende manieren worden benaderd om hun visie te geven op de door hen gewenste maatschappelijke en geëmancipeerde verhoudingen tussen mannen en vrouwen in 2025. Om nieuwe inzichten inzake dagindeling, levensloop en tijd af te stemmen op de behoeftes van de jongere generaties kan vanaf 2003 een deel van de emancipatie-subsidiegelden worden ingezet voor langlopende projecten. Naast de uitkomsten van het interactieve project (zie de Inleiding) kan deze visie van de huidige generatie jongeren een belangrijke input vormen voor het vormgeven van een toekomstgericht emancipatie- en familiebeleid.
Het rapport Anders denken over zekerheidvan de «denktank-Leijnse», dat u in oktober 2002 is aangeboden, geeft aanzetten voor een langetermijn-perspectief op de uitwerking van de levensloopregeling. Een belangrijk onderdeel van dit rapport is dat zorg een normaal onderdeel wordt van inkomensbescherming, aansluitend bij behoud van individuele economische zelfstandigheid. In 2003 wordt een conferentie gehouden naar aanleiding van het rapport, met sociale partners, politieke partijen, verzekeraars, emancipatie organisaties en andere relevante partijen. De levensloopregeling kan meer harmonie brengen tussen uiteenlopende zaken als gezinsvorming, economische zelfstandigheid, arbeidsaanbod in sectoren waar vooral vrouwen werken, zoals de zorg en het (basis)onderwijs. Voor- afgaand aan de conferentie worden met diverse van de bovengenoemde groepen bijeenkomsten georganiseerd. Deze zijn alle gericht op het vergroten van het draagvlak voor «het anders gaan denken over zekerheid».
2.2 Dagindeling
Dagindeling: naar een andere indeling van ruimte en tijd De Stimuleringsmaatregel Dagindeling is in maart 1999 van start gegaan en wordt in maart 2003 afgerond met de presentatie van de eindresultaten van de 140 experimenten, een advies van de Stuurgroep Dagindeling en een evaluatie van het SCP. De resultaten worden verwerkt in voorstellen voor aanpassing van beleid.
In ongeveer 20 experimenten is de nadruk gelegd op dagindeling speciaal gericht op allochtone bevolkingsgroepen. Dat heeft geleid tot interessante resultaten, zoals bijvoorbeeld contracten voor allochtone mantelzorgers bij een Thuiszorgorganisatie, mogelijkheden voor telewerken voor Turkse en Marokkaanse vrouwen en kleinschalige kinderopvang door allochtone vrouwen. Allochtone groepen hebben vaak specifieke behoeftes aan een faciliteitenaanbod dat dagindeling en arbeidsparticipatie vergemakkelijkt. Daarom wordt in de laatste fase van de stimuleringsmaatregel extra aandacht besteed aan het combineren van werk en zorg onder allochtone bevolkingsgroepen.
Voorafgaand aan de eindpresentatie van de stimuleringsmaatregel zullen onder de noemer Dagindeling op tourneeexperimenten, in samenwerking met provincies en gemeentes, hun resultaten in lokaal en regionaal verband presenteren.
De stimuleringsmaatregel is er op gericht het combineren van arbeid en zorg voor brede groepen in de samenleving te vergemakkelijken. Veel maatschappelijke structuren zijn nog steeds gebaseerd op het traditionele kostwinnermodel en sluiten niet meer aan bij de wensen en behoeftes van mannen en vrouwen die werken en zorgen willen combineren. In 140 experimenten is gewerkt aan oplossingen op vier hoofdterreinen: een samenhangend aanbod van onderwijs, opvang en vrijetijds-voorzieningen (brede school); de werk – privé balans in arbeidsorganisaties; persoonlijke dienstverlening; en ruimtelijke ordening en vervoer9. Uitwerking vindt plaats onder de noemers: Ruimte op maat, Tijd op maat, Zorg op maat (Dagarrangementen en mantelzorg), Werk op maat, Diensten op maat en Maatwerk in landelijk gebied. Creatieve oplossingen vinden al hun weg in de samenleving. Zoals de «moedercontracten», ontwikkeld in een experiment van het Utrechts Medisch Centrum, een dienstenknooppunt op een bedrijventerrein bij Enschede, ondersteuning aan mantelzorgers of kleinschalige kinderopvang op basis van een franchiseformule in Groninger dorpen. In de nota Dagindeling Halverwege,verschenen in januari 2002, wordt een tussenstand van de resultaten van de experimenten gegeven10. In de nota worden ook de knelpunten in wet- en regelgeving belicht, die het combineren van taken bemoeilijken.
De experimenten leveren veel aanknopingspunten op voor vernieuwing van (familie)beleid en aanpassing van wet- en regelgeving.
De aanpak binnen de projectorganisatie Dagindeling lijkt effectief: bottom-up, vraaggestuurd en een heldere communicatie tussen de landelijke overheid en de lokale experimenten en de experimenten onderling in zogenaamde focusgroepen.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau evalueert de inhoudelijke en methodische effectiviteit van de Stimuleringsmaatregel Dagindeling. De resultaten verschijnen in maart 2003.
Verdere uitwerking resultaten dagindeling
Op diverse terreinen zullen de resultaten van de 140 experimenten dagindeling de komende jaren verder uitgewerkt worden of breder verspreid worden. Daartoe gaan van 2002 tot en met 2006 jaarlijks 20 tot 25 nieuwe experimenten van start. Jaarlijks is minimaal 2,5 miljoen euro beschikbaar in het kader van het Europees Sociaal Fonds (ESF)-3 programma Local Social Capital.Het eerste jaar zal de nadruk liggen op de implementatie van resultaten van experimenten in het landelijk gebied, met kleinschalig zorgondernemerschap, en met betrekking tot diversiteit. Deze experimenten starten eind 2002. In 2003 zullen de experimenten zich concentreren rond het thema tijd.
In het kader van de Communautaire Raamstrategie voor Gelijkheid tussen mannen en vrouwen 2001–2005 wordt in 2002 en 2003 het project Daily Routine Arrangements, from local practice to national policyuitgevoerd. Ervaringen opgedaan binnen de experimenten in Nederland worden uitgewisseld met een aantal andere Europese lidstaten.
Zorg op maat, dagarrangementen
Het aantal kindopvangplaatsen in ons land sluit nog lang niet aan bij de vraag. Daarnaast laten experimenten dagindeling zien dat er een grote behoefte is aan een sluitend aanbod van onderwijs, opvang en vrijetijds-voorzieningen. Op initiatief van de ministeries Onderwijs, Cultuur & Wetenschap, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid is de Commissie Dagarrangementen ingesteld die op 24 januari 2002 haar advies heeft aangeboden aan het kabinet11. Dit advies bevat concrete voorstellen voor een sluitend aanbod van onderwijs, opvang en vrijetijds-voorzieningen voor ouders en kinderen. De voorstellen sluiten aan bij de ontwikkeling van de brede school. Onderzoek van de Consumentenbond onder een grote groep ouders en kinderen, laat zien dat een groot aantal ouders gebruik wil maken van deze dagarrangementen12. Het advies is aan de Kamer aangeboden. De discussie over de eigen verantwoordelijkheid van ouders en de verantwoordelijkheid van de overheid zal worden aangezwengeld.
Diensten op maat, zorgondernemerschap
De vraag naar betaalbare persoonlijke diensten groeit. Werk en privé laten zich makkelijker combineren wanneer zorg en diensten kunnen worden gekocht. Nieuwe vormen van kleinschalig ondernemerschap in de thuiszorg, opvang van ouderen en mantelzorg zijn interessant en lijken kansrijk. Met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport worden mogelijkheden op dit terrein verder verkend. Het afstemmen van formele en informele netwerken, vooral wanneer het gaat om mantelzorg, is van belang. Flexibele, op de persoonlijke behoeftes afgestemde werktijden in de zorgsector bieden vooral vrouwen meer mogelijkheden om werken en zorgen te combineren en zijn van belang om het personeelsprobleem in deze sector terug te dringen.
In het kader van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW) heeft het ministerie van Economische Zaken een project uitgevoerd over persoonlijke dienstverlening. Een belangrijke aanbeveling uit het MDW-rapport is om een (nadere) inventarisatie te maken van mogelijke belemmeringen om te komen tot een open markt voor persoonlijke dienstverlening. Pilotprojecten moeten dit proces versnellen. Op basis van de aanbevelingen is dit najaar een vervolg MDW traject gestart.
Vraagsturing, bijvoorbeeld in de vorm van een persoonsgebonden budget in de zorg, zal hierbij betrokken worden. Buitenlandse ontwikkelingen worden geanalyseerd op hun waarde voor de Nederlandse situatie. De resultaten van dit vervolg MDW-traject zijn begin 2003 beschikbaar.
Ook franchise-experimenten in de gastouderopvang hebben tot vernieuwing geleid.
Bezien wordt of er nog andere experimenten met kleinschalige kinderopvang mogelijk zijn.
Maatwerk in het landelijk gebied
Met het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij wordt een Stimuleringsimpuls sociale infrastructuur in het landelijk gebied ontworpen. Faciliteiten die het combineren van taken verlichten, zoals kinderopvang, voorzieningen, goed openbaar vervoer, zijn daar vaak onvoldoende beschikbaar. Onderzocht is, wat het minimaal noodzakelijke voorzieningenniveau is om taken te kunnen combineren. Hierbij is gebruik gemaakt van de experimenten dagindeling in het landelijk gebied en in de agrarische sector13. De stimuleringsimpuls moet bijdragen aan het dichten van de kloof tussen aanwezig en minimaal noodzakelijke voorzieningenniveau om het combineren van werk en zorg ook in het landelijk gebied makkelijker te maken.
2.3 Beter omgaan met tijd en ruimte
Tijd en ruimte op maat
Een betere afstemming van tijden levert maatschappelijke en economische winst op en is een belangrijke voorwaarde voor het makkelijker combineren van arbeid en zorg. Dat blijkt ook uit experimenten dagindeling. «Tijdstress» zet het privé leven onder druk. Steeds sterker ervaren tijdsdruk op de werkvloer en burn-out klachten zorgt voor een groei in het ziekteverzuim14. Zonder te vervallen in een «24-uurs economie» zijn er oplossingen te vinden. Hierbij kan gedacht worden aan coachings-trajecten. Zowel om in de kracht van het leven meer tijd en energie te hebben voor thuis, de zorgtaken, eigen ontplooiing en ontspanning, als ook om langer economisch actief te zijn.
Er ontbreekt echter een duidelijke regie rond het thema tijd, ook bij de rijksoverheid. Daarbij gaat het enerzijds om afstemming van werk- en openingstijden van bijvoorbeeld winkels, scholen, kinderopvang, medische, maatschappelijke en overheidsvoorzieningen. Anderzijds is flexibilisering van arbeidstijden en zeggenschap over eigen werktijden en roostering van belang, waartoe ook de Wet Arbeid en zorg en de Wet Aanpassing arbeidsduur mogelijkheden bieden.
Bij de ontwikkeling van voorstellen op dit terrein wordt de studie Ruimte voor Tijdbetrokken15. Het Sociaal en Cultureel Planbureau inventariseert hierin de maatschappelijke knelpunten en gaat na welke kennis er is en welke lacunes er nog zijn. Eén van de uitkomsten is dat de toegankelijkheid van voorzieningen voor mensen die werken en ook voor kinderen zorgen of mantelzorg verlenen, de afgelopen twintig jaar nauwelijks verbeterd is.
Naar aanleiding van het verschijnen van Ruimte voor tijdheeft in juli 2002 een conferentie plaats gevonden waar onder meer vertegenwoordigers van de sociale partners betrokken waren. Resultaat van de conferentie is een voorstel voor een Platform Tijden van de Samenleving.
Aan dit platform zullen vertegenwoordigers van sociale partners, onderzoekers en betrokken departementen deelnemen.
Het platform zal met concrete voorstellen komen voor een betere afstemming van tijden. Het kan hiervoor gebruik maken van de Monitor Tijdsordeningdie in 2003 voorbereid wordt.
Het cultureel centrum De Balie in Amsterdam organiseert een serie debatten en publieksmanifestaties rond het thema Tijd. De reeks bijeenkomsten start eind september 2002 en duurt tot de zomer van 2003.
Volgend jaar starten ook de voorbereidingen voor de eerste Nationale Tijdconferentie, waarin de relaties tussen levensloop en de tijden van de samenleving verkend zullen worden.
Er blijkt veel vraag te bestaan naar direct toepasbare kennis en informatie rond dagindeling, ruimtelijke ordening en tijd, zowel onder een breed publiek als onder professionals. Daarom start in 2003 als onderdeel van het vervolgtraject levensloop/dagindeling/tijd, het (virtueel) kenniscentrum Dagindeling, Ruimtelijke Ordening en Tijd. Deze vraagbaak bundelt expertise op het gebied van ruimte en tijd en maakt deze toegankelijk. Het kenniscentrum wordt opgezet in nauwe samenwerking met bestaande centra en betrokken instanties en organisaties. Verkend wordt hoe en op welke wijze resultaten van dagindelingexperimenten en van levensloop geïntegreerd kunnen worden. De binnen het Projectbureau Dagindeling opgebouwde kennis blijft mede hierdoor toegankelijk.
2.4 Mannen meer zorgtaken
Een grotere inzet van mannen thuis, in relatie tot gezin en familie, en meer ruimte voor vrouwen om te blijven werken! Dat is in het kort de doelstelling van twee projecten die worden uitgevoerd in het kader van het Equal-programma van het Europees Sociaal Fonds16: «Mannen in de Hoofdrol» en «Werkende Vaders, Zorgende Mannen». Niettegenstaande het aandeel van mannen in de mantelzorg en het vrijwlligerswerk, komt de verantwoordelijkheid voor taken in en rond huis, gezin en familie grotendeels nog steeds terecht op de schouders van vrouwen. Voor veel vrouwen is dat nog steeds hetmotief om te stoppen met werken of om minder te gaan werken. Deze groep vrouwen vormt een belangrijk potentieel voor de arbeidsmarkt.
Belangrijke randvoorwaarden voor de projecten zijn: de dialoog met de doelgroepen, de ontwikkeling van producten samen metde doelgroepen, een groot bereik onder allochtonen en jeugd en mannen betrekken in de discussie over Arbeid en Zorg. Projecten met als trefwoorden: maatschappelijke discussie en kennisuitwisseling. Nieuwe ervaringen en nieuwe inzichten worden opgedaan en worden verwerkt in het beleid van de rijksoverheid.
Mannen in de Hoofdrol
Met het ESF-Equalproject «Mannen in de Hoofdrol» worden mannen geïnspireerd tot actieve betrokkenheid thuis en vrouwen om buitenshuis te blijven werken. Zowel de discussie als het uitwisselen van kennis over de voordelen van het delen van taken in en rond huis en het blijven werken van vrouwen wordt gestimuleerd.
Dit biedt niet alleen mannen en vrouwen voordelen, maar komt ook ten goede aan de samenleving als geheel.
Het project bestaat uit een multimediale campagne, een televisieserie, internetsites, onderzoek, conferenties, een scholencampagne en programma’s met intermediaire organisaties. Binnen de campagne wordt een aantal specifieke doelgroepen onderscheiden: jongvolwassenen, scholieren, topmanagers, en onderwijzend personeel en allochtonen. De communicatie sluit aan op de belevingswereld van deze doelgroepen.
In Nederland wordt samengewerkt met het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) en het Centrum voor Innovatie van Opleidingen (CINOP). Het NIZW gebruikt het campagnemateriaal voor activerings-, arbeidstoeleidings- en inburgeringstrajecten. Hiervoor wordt een module Zorgen met elkaarontwikkeld en wordt een conferentie gehouden met coördinatoren in het welzijnswerk. Het CINOP gebruikt het materiaal bij de organisatie van een week van «Mannen&Zorg» in het onderwijs, gericht op scholieren in de leeftijd van 13 tot 19 jaar en leerkrachten. In deze week wordt aandacht besteed aan good practicesop het gebied van mannen en zorg in het onderwijs.
Op Europees niveau wordt samengewerkt met projecten in Duitsland en Italië. Onder de naam «Journey to Equality» worden gezamenlijk transnationale activiteiten uitgevoerd om ervaringen uit te wisselen, en om de resultaten en producten van de diverse projecten te verzamelen en te verspreiden.
Werkende Vaders, Zorgende Mannen
Het ESF-Equal project «Werkende vaders, Zorgende Mannen» bestaat uit een onderzoek naar zorgverantwoordelijkheden van mannen en een tweedaagse internationale conferentie over «Mannen en Zorg» in september 2004 tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap. Doelstelling van het project is bijdragen te leveren aan vernieuwend sociaal beleid waardoor de zorgverantwoordelijkheden van mannen thuis (voor kinderen en huishouden) worden vergroot, hun keuzemogelijkheden om arbeid en zorg te combineren worden verruimd en uiteindelijk de traditionele rolverdeling tussen mannen en vrouwen wordt doorbroken. Daarnaast wordt de discussie over de zorgverantwoordelijkheden van mannen op gang gebracht. Het onderzoek richt zich op vernieuwende initiatieven en praktijken (pilots) in een aantal Europese landen, en op onderliggende waarden en overtuigingen aan de hand van een aantal uitzonderlijke situaties van mannen met zorgverantwoordelijkheden voor kinderen en huishouden.
Het ministerie werkt samen met het Verwey-Jonker Instituut. Op internationaal niveau is een samenwerkingsverband aangegaan met projecten uit Spanje, Frankrijk, Italië en Portugal.
2.5 Uitbreiding kinderopvang met 10 000 plaatsen
De primaire verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van de kinderen ligt bij de ouders. Het is mogelijk dat zij beiden betaald werken en zelf zorgen voor de kinderen. Dat vergt dat zij hun werktijden op elkaar afstemmen. Veelal is dat niet eenvoudig. Het overleg tussen de werknemer en de werkgever speelt daar een belangrijke rol. Oplossingen worden ook gevonden door roulatie tussen ouders, in buurten en wijken. Daarnaast kan de opvang en de zorg voor de kinderen worden uitbesteed. Betaalbare kinderopvang van goede kwaliteit is hiervan belang. Een voorwaarde voor ouders met jonge kinderen om allebei te kunnen kiezen voor betaalde arbeid is dat voldoende, betaalbare kinderopvang van goede kwaliteit. Hiertoe is het voorstel voor de Wet basisvoorziening kinderopvang (Wbk) van belang.
Het voorstel is in juni 2002 naar het parlement gestuurd; de wet zou in 2004 van kracht kunnen worden. De invoering van de Wbk vraagt van alle partijen in de kinderopvang een enorme omslag. Bij de uitwerking van de Wbk zal ook het kabinetsstreven naar deregulering een aandachtspunt zijn.
Gemeenten, ouders, werkgevers, kinderopvanginstellingen zien hun rol drastisch veranderen. Met het oog hierop worden tal van activiteiten opgezet om partijen goed voor te bereiden.
Door het vorige kabinet is in 1998 een uitbreidingsoperatie in gang gezet om een verdubbeling van de kinderopvang te realiseren eind 2002. Deze doelstelling zal naar verwachting ruim worden gerealiseerd. In de begroting 2003 zijn extra middelen opgenomen om ook in 2003 nog eens 10 000 extra plaatsen te realiseren.
Dit geld wordt verdeeld over de gemeenten; hierbij zullen met name die gemeenten waar het aanbod aan kinderopvang het meest achterblijft bij de behoefte, in de gelegenheid zullen worden gesteld de subsidie aan te vragen. Gemeenten gebruiken de subsidie om de totstandkoming van extra plaatsen financieel te stimuleren. Het is van belang dat zij daarnaast ook in het gemeentelijk ruimtelijke ordeningsbeleid ruimte creëren voor de vestiging van kinderopvanginstellingen. Een gecombineerd gebruik van locaties, zoals buitenschoolse opvang als onderdeel van de brede school en crèches bij verzorgingstehuizen kan daarbij een nuttige rol vervullen.
3 BEWUSTER SAMEN LEVEN
Het versterken van de veiligheid en het wegnemen van de gevoelens van onveiligheid onder de burgers is een belangrijke opdracht voor het kabinet. Er is niet alleen onveiligheid op straat, maar ook achter de voordeur. Het gaat vaak om ernstige vormen van seksespecifiek geweld; om schending vanuniversele mensenrechten en fundamentele vrijheden. De primaire verantwoordelijkheid voor de wijze waarop mensen met elkaar omgaan, ligt bij de individuen zelf. Voor het vreedzaam en harmonieus samen leven is het belangrijk dat mensen hun eigen ondeugden en deugden, en idealen kennen.
Daar waar grenzen worden overschreden, moet de overheid niet schromen op te treden. De overheid moet optreden als hoeder van waarden en normen. Het realiseren van gelijke rechten voor vrouwen en meisjes, in het bijzonder allochtone- en vluchtelingenvrouwen, in het publieke en private domein, wordt daarom speerpunt van beleid. Daarnaast wordt het beleid gericht op de bestrijding van grensoverschrijdende misdaad en het concretiseren van internationale targets. Bewuster Samen Leven moet ook leiden tot het vergroten van de maatschappelijke participatie van laagopgeleide vrouwen, waaronder veel allochtone vrouwen, en het bevorderen van de doorstroming van vrouwen naar hogere en besluitvormende functies.
3.1 Rechten en Veiligheid
In het StrategischAkkoordis de betekenis van het internationale kader voor het Nederlandse beleid onderstreept. Ook het emancipatiebeleid kan daarvan niet worden losgezien. In de eerste plaats geldt dit de Europese Unie. Daarnaast zijn ook internationale organisaties zoals de Raad van Europa en de Verenigde Naties van grote betekenis. Veel regels voor de gelijke behandeling van mannen en vrouwen hebben hun oorsprong in Europa.
Juridische grondslag en beleidskader van het wereldwijde internationale emancipatiebeleid is in eerste instantie het Verdrag inzake de Uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen (het VN-Vrouwen-verdrag) en het Beijing Platform voor Actie. Over de uitvoering van dit verdrag en beleidskader wordt periodiek aan de VN gerapporteerd. Het Nederlandse emancipatie- en familiebeleid draagt bij aan het beleid van internationale organisaties (VN, EU, RvE, OESO, ILO), bilaterale uitwisselingsprogramma’s en het implementeren van internationale afspraken in het Nederlandse beleid. Het Nederlandse emancipatiebeleid is de resultante van de uitwisseling van nationaal en internationaal emancipatiebeleid.
De Europese Commissie heeft diverse voorstellen gedaan die inmiddels worden uitgewerkt in nieuw beleid. Ook maakt het gelijke-kansenbeleid nu integraal onderdeel uit van de Europese werkgelegenheidsstrategie en de Europese Structuurfondsen (2001–2006). De transnationale projecten in het kader van het communautaire EQUAL-programma die elders in deze Beleidsbrief worden beschreven, moeten gezien worden in dit licht. De integratie van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in het Europees sociaal beleid is een vast agendapunt van de Sociale Raad. De lidstaten hebben afspraken gemaakt over indicatoren en benchmarking, onder meer op de terreinen arbeid en zorg (inclusief kinderopvang) en gelijke beloning.
In het kader van de uitvoering van de Communautaire raamstrategie voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen (2001–2005) wordt onder Deens voorzitterschap gewerkt aan indicatoren op het terrein van geweld tegen vrouwen.
Een informeel netwerk op hoog niveau met vertegenwoordigers uit de lidstaten werkt met de Europese Commissie aan een mandaat, een strategie en een passende structuur voor gender mainstreaming in de besluitvorming van de Europese Raad. Het informele netwerk komt dit najaar onder voorzitterschap van Denemarken bijeen in het kader van het thema «gender en sociale uitsluiting». De thema’s van de EU voorzitters voor 2003 zijn nog niet bekend.
Het is tegenwoordig usance dat de Europees voorzitter een uitgebreid emancipatieprogramma voert tijdens het voorzitterschap. Medio 2003 worden de voorbereidingen gestart van het emancipatieprogramma in het kader van het Europees voorzitterschap van Nederland in de tweede helft van 2004. De activiteiten zullen zich toespitsen op de thema’s rechten en veiligheid, keuzevrijheid en participatie.
In de Verenigde Naties wordt ook in 2003 ingezet op een samenhangende toetsing van de uitvoering van de afspraken in de VN-commissies voor milieu, mensenrechten, bevolking en ontwikkeling, emancipatiebeleid en sociale ontwikkeling. Nederland blijft aandringen op de integratie van vrouwenrechten in het werk van deze commissies en bij internationale organisatie, in het bijzonder op verdergaande samenwerking tussen de VN-Commissie voor de Positieverbetering van Vrouwen (CSW) en de VN-Mensenrechten Commissie (CHR).
Grensoverschrijdend veiligheidsbeleid en georganiseerde misdaad Om de mensenrechten van vrouwen te waarborgen zijn zowel het VN-Vrouwenverdrag en Europese regelgeving als nationale wet- en regelgeving van belang. De naleving van mensenrechten is een zaak van de overheid. Maar niet alleen van de overheid. Ook individuele burgers, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven hebben daarbij een taak. Zo vraagt het realiseren en naleven van mensenrechten in Nederland en in internationaal verband om integraal nationaal en grensoverschrijdend veiligheidsbeleid dat geen schendingen van mensenrechten in het publieke en private domein toestaat.
Het VN-Vrouwenverdrag, het VN-Verdrag inzake transnationaal georganiseerde misdaad, het Internationaal Strafhof en tal van EU-afspraken verplichten tot het voorkomen en bestrijden van alle vormen van georganiseerde misdaad en geweld jegens vrouwen en mannen, meisjes en jongens.
Het realiseren en naleven van mensenrechten in Nederland en in internationaal verband vraagt om integraal nationaal en grensoverschrijdend veiligheidsbeleid. De omvangrijker wordende internationale georganiseerde criminaliteit, waaronder wapenhandel, drugshandel, handel in vrouwen en kinderen, en mensensmokkel, de confrontatie met cultuurspecifieke schadelijke traditionele praktijken zoals genitale verminking en eerwraak, alsmede de nieuwe dreiging van het internationale terrorisme vragen om een radicale omslag in het integraal nationaal en grensoverschrijdend veiligheidsbeleid, dat relaties heeft met vele andere beleidsterreinen.
Het vraagt om actie van de internationale gemeenschap, zodat slachtoffers opgevangen kunnen worden in de regio van herkomst en vereist een actief Nederlands optreden in het buitenland dat er toe bijdraagt dat de abstracte norm van de universele mensenrechten en fundamentele vrijheden voor vrouwen en meisjes dagelijkse werkelijkheid wordt. Ter bestrijding van mensenhandel stuurt het kabinet aan op een intensivering van internationale samenwerking. De regering is voornemens het Internationale Verdrag inzake Bestrijding van Georganiseerde Misdaad te ratificeren, waaronder een protocol voor de bestrijding van mensenhandel en de seksuele uitbuiting van kinderen.
De samenwerking tussen de Commissie Gelijke Kansen van de Raad van Europa, de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de Internationale Organisatie voor Migratie in het kader van een regionaal actieplan in het kader van de Taskforce mensenhandel onder het Stabiliteitspact voor Zuid-Oost Europa wordt actief gestimuleerd. Ook wordt actief deelgenomen aan een werkgroep van de Raad van Europa die rapporteert over de effecten van het gebruik van ICT voor vrouwenhandel (cybercrime).
De onafhankelijke nationaal rapporteur mensenhandel die in 2000 door de minister van Justitie, mede namens vier collegae (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Buitenlandse Zaken, Ontwikkelingssamenwerking, en Sociale Zaken en Werkgelegenheid) werd ingesteld, heeft in juni 2002 haar eerste rapport over aard, omvang en mechanismen van mensenhandel in Nederland aan de regering overhandigd. Het kabinet komt dit najaar met een reactie.
VN-Commissie voor de Positieverbetering van Vrouwen De VN-Commissie voor de Positieverbetering van Vrouwen (CSW) heeft in 2001 een werkprogramma vastgesteld voor de komende vijf jaar. De activiteiten die daarbij horen moeten leiden tot een versnelde uitvoering van het Beijing Platform voor Actie. Nederland heeft daaraan bijgedragen door het slotdocument Vijf jaar na Beijingte gebruiken bij de invulling van het Meerjarenbeleidsplan. Omgekeerd fungeert het Meerjarenbeleidsplan als leidraad voor de stellingname van de Nederlandse delegatie in de Commissie. Het werkprogramma bevat voor het jaar 2003 de twee hoofdthema’s:
-
•toegang van vrouwen tot ict en de media;
-
•mensenrechten van vrouwen, waaronder geweld tegen vrouwen.
Facultatief Protocol bij het VN-Vrouwenverdrag Het VN-Vrouwenverdrag, dat Nederland in 1991 heeft geratificeerd, verplicht tot het invoeren van gelijkheid voor de wet, het werken aan positieverbetering van vrouwen en het doorbreken van een op traditionele rolpatronen en vooroordelen gebaseerde cultuur.
In augustus 2002 is voor Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba het facultatief protocol bij het VN Vrouwenverdrag in werking getreden. Het protocol voorziet in een individueel klachtrecht voor vrouwen, die menen dat hun rechten geschonden zijn. Nadat zij de nationale rechtsmiddelen hebben uitgeput kunnen zij een klacht indienen bij het Comité bij het VN-Vrouwenverdrag. De rechten die uit het VN-Vrouwenverdrag en het protocol voortkomen, zullen onder de aandacht van de burgers worden gebracht via het Informatiepunt Gelijke Behandeling m/v bij de Commissie Gelijke Behandeling
Tweedenationale rapportage VN-Vrouwenverdrag Bij de ratificatie van het VN-Vrouwenverdrag in 1991 is in de goedkeuringswet vastgelegd dat vierjaarlijks een nationale rapportage wordt aangeboden aan de Tweede Kamer. Tot nu toe is dit eenmaal gebeurd. Eind 2002 ontvangt u de twee onderdelen waaruit de tweede nationale rapportage bestaat: een algemene rapportage over de uitvoering van het beleid in de periode 1998 – 2001, en een thematische rapportage van de Advies Commissie Vreemdelingenzaken die zich toespitst op de gendersensitiviteit van en de relatie tussen het mensenrechtenbeleid, het vreemdelingenbeleid, het nieuwkomersbeleid, het integratiebeleid en het terugkeerbeleid. In 2003 ontvangt u een reactie op deze rapportages van het kabinet. De nationale rapportage dient mede ter voorbereiding van de internationale rapportage die Nederland over twee jaar bij het VN-Comité moet indienen.
3.2 Veiligheid van vrouwen en meisjes
Voortbouwen op de degelijke Nederlandse traditie
Nederland heeft een degelijke traditie op het gebied van het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen. De paraplu voor dit beleid is geformuleerd in de nota Privé geweld–Publieke Zaak.Dit beleid is grotendeels geïntegreerd in regulier beleid. Zo is in het project gericht op de gezamenlijke aanpak van huiselijk geweld een uitstekende benadering ontwikkeld en op gang gebracht.17 Voorts zijn er het project gericht op de aanpak van seksueel misbruik van kinderen (NAPS), de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, het Monitoringsoverleg Prostitutiebeleid, de aanpak van seksuele intimidatie op het werk en op school, en de Nederlandse inbreng rond geweld tegen vrouwen in internationale gremia. Nu de veiligheid van de burger «op straat» hoog op onze politieke agenda staat, ontkomen wij er niet aan ook de aandacht sterker dan het geval is, te richten op de veiligheid van vrouwen, mannen, meisjes en jongens in de private ruimte: «achter de voordeur».
Informatieverzameling en -weergave
Een urgente stap om de veiligheid van vrouwen en meisjes te kunnen vergroten, is de verbetering van de informatievoorziening en het systematisch uitsplitsen van statistische data naar sekse. Het beeld van de diverse vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes18 berust nu nog voor een groot deel op eenmalig onderzoek. Recente cijfers bevestigen de ernst en omvang ervan. Het aantal slachtoffers van huiselijk geweld en seksueel geweld is groter dan van welke andere geweldsvorm ook. Naast 7 moorden als gevolg van zinloos geweld staan 70 moorden als gevolg van geweld thuis. Ruim 15 % van de vrouwen in Nederland heeft voor het zestiende levensjaar een negatieve seksuele ervaring meegemaakt door een of meer verwanten. Bij bijna 7% was sprake van ernstig seksueel misbruik. Bijna 25% van de vrouwen is in hun jeugd geconfronteerd met seksueel misbruik door iemand die niet tot de familiekring, maar veelal wel tot de kring van bekenden behoorde.19 Ongeveer 20 procent van de vrouwen tussen 20 en 60 jaar heeft ooit geweld in een relatie meegemaakt. Zeer ernstig geweld wordt door één op veertig ondervraagde vrouwen gemeld (2,4 procent), waarbij ze wekelijks tot dagelijks zijn geslagen, brandwonden zijn toegebracht, ze met steekwapens zijn verwond, systematisch zijn vernederd, en slachtoffer zijn geworden van seksuele gewelddadigheden.20 Mannen plegen verreweg het meeste lichamelijke en seksuele geweld in huiselijke kring. De Blijf-van-m’n-Lijf en andere vrouwenopvanghuizen zitten overvol met allochtone meisjes die zijn weggelopen van huis.
Op nationaal niveau zijn, door samenwerking tussen departementen, zeer bruikbare modellen ontworpen voor de aanpak van geweld achter de voordeur.
Ook zijn er modellen voor samenwerking tussen de verschillende niveaus tot stand gebracht.
Het gaat er nu om dat die kennis en ervaring wordt toegepast op lokaal en regionaal niveau. Daarbij is er behoefte aan meer gegevens uitgesplitst naar sekse, zodat de volle omvang van het probleem voor iedereen duidelijk wordt. Daarom zal het kabinet bij gemeenten aandringen op het vormen van lokale of regionale samenwerkingsverbanden van alle bij de aanpak van deze vormen van geweld betrokken partijen. Ook wordt gevraagd om intensiever toezicht en monitoring. Een intensiever gebruik van ICT middelen en grensoverschrijdende afstemming en uitwisseling van digitale gegevens kan bijdragen tot het voorkomen van geweld en het opsporen van daders.
Seksespecifiek geweld in de publieke en private ruimte Gezin en familie zijn lang niet voor iedereen de «veilige haven» die men zich erbij voorstelt. Waar mensen geborgenheid en rust verwachten, vindt men in veel gevallen geweld en bedreiging. Juist daar vinden veel vormen van seksespecifiek geweld plaats21; mishandeling door de (ex-)partner, seksueel misbruik, seksuele intimidatie, genitale verminking en andere schadelijke traditionele praktijken, seksueel geweld in asielzoekerscentra, mensenhandel ten behoeve van seksuele uitbuiting en illegale arbeid. Veel meer vrouwen dan mannen zijn hiervan het slachtoffer. De stille angst van deze vrouwen en mannen wordt nog onvoldoende gehoord; bescherming vanuit de overheid en de gemeenschap schiet tekort. Daarom gaat de landelijke overheid in de komende jaren een strenge regie voeren over de uitvoering van een integraal veiligheidsbeleid. Want veiligheidsbeleid heeft relaties met vele beleidsterreinen. Zo is een goed sociaal- en opvangbeleid van invloed op de betrokkenheid van mensen bij hun directe leefomgeving en draagt het bij aan een groter gevoel van veiligheid op straat en achter de voordeur. Ook het beleid ter voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes gaat van deze aanpak expliciet onderdeel uitmaken. Vanuit verschillende beleidsterreinen zal worden bekeken hoe het geweld tegen personen achter de voordeur door gezamenlijke inspanning verder kan worden teruggedrongen.
Nota Een veilig land waar vrouwen willen wonen Het vorige kabinet heeft de nota Een veilig land waar vrouwen willen wonenopgesteld. Binnenkort wordt deze aan de Tweede Kamer aangeboden. De nota bevat een stand van zaken van de integratie van seksespecifiek beleid in algemeen beleid en de reactie op het rapport Het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwenvan het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten en op het advies Geweld ten vrouwen van de Adviesraad Internationale Vraagstukken.
Vrouwen Veiligheid Index
Gemeenten worden al gestimuleerd om een veiligheidsanalyse enindex te maken om het geweld effectiever te kunnen bestrijden. Sommige grotere gemeenten hebben een index, maar de seksespecifieke dimensie ontbreekt. Daarom wordt in 2003 met enkele gemeenten – in aanvulling op de landelijke emancipatiemonitor – een pilot Vrouwen Veiligheid Index (VVI) ontwikkeld, aan de hand waarvan de relevante gegevens voor de seksespecifieke dimensie van geweld kunnen worden verzameld. In een latere fase kan deze VVI geïntegreerd worden in al bestaande veiligheids-indexen.
Traditionele praktijken van ongelijkheid
Sekseverschillen, generatieverschillen, etnische verschillen, verschillen in levensstijl, milieu, opleiding en toegang tot de arbeidsmarkt, zijn alle van invloed op de uitgangspositie en de mogelijkheden van individuele mensen om invulling te geven aan het eigen bestaan. Juist in een samenleving die zich kenmerkt door een vermenging van culturen, religies, levensstijlen en tradities bestaat voor het kabinet de noodzaak om het universele karakter van mensenrechten en fundamentele vrijheden te onderstrepen en het volle genot ervan voor alle burgers zo goed mogelijk te waarborgen.
De Nederlandse grondrechten zijn van fundamenteel belang voor het welbevinden van alle inwoners van het land. Vanuit dat gezichtspunt is het niet aanvaardbaar wanneer allochtone vrouwen en meisjes worden geconfronteerd met traditionele praktijken die hun rechten en veiligheid aantasten en waarvan zij de schadelijke gevolgen ondervinden. Het kan daarbij gaan om eerwraak, genitale verminking alsook praktijken die misschien minder direct in het oog springen zoals het inperken van de fysieke en sociale bewegingsvrijheid. Deze praktijken belemmeren de integratie van allochtone vrouwen en meisjes en zijn in strijd met de Nederlandse grondrechten zoals nader uitgewerkt in de Nederlandse wetgeving, waaronder het Wetboek van Strafrecht. De overheid ziet als haar taak ervoor te zorgen dat deze in Nederland geldende normen ook jegens hen worden nageleefd. Aan nieuwkomers kan in het kader van inburgeringscursussen gerichte voorlichting worden gegeven over de grondrechten en daarvan afgeleide rechten en plichten van burgers in Nederland, waarbij speciale aandacht wordt besteed aan de rechten van vrouwen.
Project seksespecifiek geweld in de privésfeer In dit licht wordt ook een project gestart, waarbij het accent ligt op vrouwen en meisjes; in het bijzonder allochtone- en vluchtelingenvrouwen alsmede ouders en jonge mannen. Zij die het aangaat, zullen worden aangesproken op hun verantwoordelijkheden, dat wil zeggen het niet tolereren van onacceptabel seksespecifiek geweld tegen vrouwen en meisjes. Samengewerkt zal worden met bestaande organisaties, interme-diairen en sleutelfiguren.
Themasubsidie «Integratie, Rechten en Veiligheid»
In het kader van de Subsidieregeling Emancipatieondersteuning worden in 2003 maatschappelijke organisaties gestimuleerd activiteiten te ondernemen met betrekking tot het thema Integratie, Rechten en Veiligheid, door het beschikbaar stellen van themasubsidies. Organisaties worden uitgenodigd activiteiten te ondernemen die de kennis van allochtone groeperingen (in het bijzonder van allochtone vrouwen en meisjes) over in Nederland geldende waarden en normen vergroten. Daarnaast kan ook aandacht geschonken worden aan kennis over juridische mogelijkheden die vrouwen kunnen benutten wanneer zij geconfronteerd worden met schending van hun rechten. Organisaties worden specifiek gevraagd ook te denken aan het ontwikkelen van materialen die in een breed spectrum van voorlichtingsactiviteiten kunnen worden ingezet. Dit kan variëren van voorlichting binnen de muren van de eigen doelgroep (bijvoorbeeld huiskamergesprekken) tot educatie in het kader van de inburgeringsprogramma’s voor nieuw- en oudkomers.
Taskforce Vrouwen, Veiligheid en Conflict
In juli 2002 is het onderzoeksrapport van het Instituut Clingendael Versterking van de positie van de vrouw en versterking van genderdeskundigheid in conflictpreventie,oplossing en postconflictsituatiesaangeboden aan de Tweede Kamer. Aanleiding voor het onderzoek was onder andere resolutie 1325 van de Veiligheidsraad «Vrouwen Vrede en Veiligheid». Het rapport bevat belangrijke aanbevelingen, die kunnen worden ingebracht in interdepartementale en internationale gremia.
De aanbevelingen dragen bij aan een goede coördinatie en voorbereiding van de ministeriele conferentie over genderdeskundigheid in conflictpreventie en -oplossing en post-conflictsituaties van de Commissie voor Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen van de Raad van Europa die begin 2003 zal plaatsvinden.
Daarnaast biedt het aanknopingspunten voor de verdere ontwikkeling van het beleid ter voorkoming en bestrijding van seksespecifiek geweld, meer in het bijzonder genitale verminking, seksueel geweld in asielzoekerscentra, vrouwenhandel en systematische verkrachting in conflictsituaties. Ook moet gedacht worden aan het integreren van het genderpespectief in mandaten, procedures, het werk van humanitaire acties, vredesmissies, noodhulp, strafhoven (o.a. Internationaal Strafhof), onderzoekscommissies, het werk van mensenrechtenrapporteurs, Europol en Interpol.
Waar aanvankelijk vrouwen veelal alleen als slachtoffer van oorlog en conflict werden gezien, is in de internationale discussie over vrede en veiligheid thans meer aandacht voor de actieve rol van vrouwen op het gebied van vrede en veiligheid. De actieve rol die vrouwen spelen kan nog meer versterkt worden in bijvoorbeeld conflictpreventie dicht bij huis in hun gemeenschap, maar ook in (officiële) vredesonderhandelingen, en in internationale vredesoperaties.
Deze aanknopingspunten worden uitgewerkt door een Taskforce Vrouwen, Veiligheid en Conflict, die gericht zal zijn op het doorbreken van de horizontale en verticale segregatie in deze sector.22 Dit zal gebeuren in een werkverband tussen de meest betrokken departementen, met aandacht voor ieders verantwoordelijkheid in deze.
3.3 «Van tienermoeder tot carrièrepil»
Bewuster Samen Leven betreft ook de situatie van tienermoeders zowel als van jonge vrouwen die door een tekort aan facilitering hun eerste zwangerschap uitstellen. Zij hebben behoefte aan betere mogelijkheden om hun keuze voor kinderen te kunnen verenigen met maatschappelijke en arbeidsparticipatie. Een samenleving die hecht aan alom gerespecteerde waarden en normen, stelt mensen in de gelegenheid op een harmonische manier invulling te geven aan hun seksuele en reproductieve rechten.
Met betrekking tot het tijdstip waarop vrouwen hun eerste kind krijgen is sprake van twee tegengestelde trends. De eerste is, dat de gemiddelde leeftijd waarop vrouwen hun eerste kind krijgen, tussen 1970 en 2000 is gestegen van 24,2 naar 29,1 en dat inmiddels 18 procent van de vrouwen kinderloos blijft. Dit vergroot de medische en gezondheidsrisico’s voor moeder en kind, evenals de psychosociale en maatschappelijke kosten (medische kosten, arbeidsverzuim). Ook de onvrijwillige kinderloosheid neemt toe. De andere, tegenovergestelde trend is dat de aantallen abortussen, tienerzwangerschappen en tienermoeders de laatste jaren toenemen, vooral onder allochtone meisjes.
Op 13 juni 2002 werd, in samenwerking met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, een conferentie gehouden om inzicht te krijgen in de omstandigheden en cultuurverschillen die met deze tegengestelde keuzen te maken hebben. De aanbevelingen laten zich in een aantal kernbegrippen samenvatten:
-
•Voorlichting, over relaties en seksualiteit, vanaf groep 8, aan meisjes én jongens;
-
•Preventievan tienerzwangerschappen;
-
•Informatieover de risico’s van laat kinderen krijgen;
-
•Structurele opvang en zorgvoor zwangere tieners en tienermoeders;
-
•Facilitering van de combinatie arbeid en zorg, waaronder voldoende kinderopvang.
Op basis van de uitkomsten van de conferentie wordt overlegd met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over mogelijke maatregelen.
3.4 Participatie
Optimale benutting van de talenten van vrouwen
Vrouwen moeten hun talenten zo goed mogelijk kunnen benutten. Voor hun ontplooiing en om hun rol te kunnen vervullen in de samenleving. In het belang van de economische ontwikkeling. Met het oog op de vergrijzing, ontgroening en verkleuring van de samenleving. Voor bedrijven, om een afspiegeling te kunnen zijn van hun klantenkring. Voor politieke partijen, om representatief te kunnen zijn voor de samenleving of voor de kiezers. Voor een modern imago van de onderneming of instelling, om diversiteit tot stand te brengen in de medewerkers, van hoog tot laag.
De verwachting dat vrouwen zouden doorbreken naar besluitvormende posities aan de top is omgeslagen in wachten zonder veel uitzicht. Maar het is de hoogste tijd dat het er van komt. Dat geldt ook voor allochtone vrouwen. In de politiek, het bedrijfsleven, het openbaar bestuur, de non-profit sector. Voor de sociale cohesie, voor het draagvlak voor belangrijke beslissingen is het nodig dat de mensen die die beslissingen nemen uit de hele samenleving komen en niet uit een beperkt deel ervan.
In 2003 wordt het vergroten van de deelname van laag opgeleide vrouwen aan werk, besluitvorming en andere activiteiten buitenshuis één van de thema’s, waarvoor subsidie beschikbaar wordt gesteld. Hiermee wordt gehoopt initiatieven van onderop te stimuleren, van burgers en organisaties in het maatschappelijke veld.
In de afgelopen 25 jaar zijn vrouwen veel meer gaan deelnemen aan het openbare leven, in alle onderdelen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het gegeven dat in 2001 53 procent23 van de vrouwen een betaalde baan had. Maar hun aandeel in de posities met macht en invloed is niet navenant gegroeid. In tegendeel, vrijwel overal zijn ze zwaar ondervertegenwoordigd. Of het nu het bedrijfsleven is, de politiek en het openbaar bestuur, de wetenschap of het maatschappelijk middenveld. Vrouwen zitten wel in die sectoren, maar mannen maken er nog steeds de dienst uit.
In het bedrijfsleven is in 2001 slechts 13% van de managers vrouw24, terwijl vrouwen hierbinnen toch 24% van de hogere en leidinggevende beroepen bezetten.
In het kabinet en het parlement nam het aandeel van vrouwen tot voor kort gestaag toe. Na de verkiezingen in 2002 zijn die aantallen weer gedaald. Zo liep het percentage vrouwen in de Tweede Kamer terug van 36 procent naar 34,7 procent, in plaats van een stijging naar de 40 procent waarnaar de regering streefde.25 In gemeenten is ongeveer één op de vijf wethouders en raadsleden vrouw; van de burgemeesters is iets minder dan één op de vijf een vrouw.
Permanent laag, met een gemiddelde van 20 procent, is het aandeel van vrouwen in de maatschappelijke besluitvorming: besturen in het maatschappelijk middenveld, raden van bestuur, medezeggenschap, etc. Verschillende sectoren zitten daar nog flink onder.
Ook in het onderwijs en in de wetenschap is sprake van een hardnekkig «glazen plafond». In 2001 is in het basisonderwijs is 17% van de vrouwen directeur, van het voortgezet onderwijs 10%. In 2001 is 6 procent van de vrouwen hoogleraar26.
In de verklaring van het «glazen plafond» komen diverse aspecten naar voren. Zoals de studie- en beroepskeuzes van vrouwen, het gegeven dat veel vrouwen meer zorgverantwoordelijkheid op zich nemen dan mannen, de aanpak en criteria bij werving en selectie in bedrijven en organisaties, de manier waarop werk is georganiseerd, stereotype beelden rond vrouwen, mannen en leidinggeven, en aspecten van de organisatie- en bedrijfscultuur.
Het «glazen plafond» wordt meestal gezien als hindernis op weg naar de echte top. Maar voor verschillende groepen vrouwen en in verschillende sectoren kan dit «plafond» op een ander niveau liggen. Voor een onbekend aantal allochtone vrouwen is de eigen voordeur de grens, zij mogen de deur niet uit.
Voor vrouwen met weinig of geen opleiding, waaronder nogal wat allochtone vrouwen, speelt ook een rol dat hun deelname aan het maatschappelijk leven en aan het arbeidsproces niet vanzelfsprekend of toegankelijk kan zijn. Vanuit hun omgeving en ook vanuit zichzelf kunnen zij weerstanden ondervinden.
De verdere groei van de maatschappelijke en arbeidsdeelname van vrouwen, en hun doorstoten naar de top, is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van vrouwen en hun omgeving (partner, gezin, familie) zelf.
Maar gezien het grote maatschappelijke en economische belang dat ermee gemoeid is, heeft de overheid de taak hen daarin te stimuleren. Dat kan alleen als we uitgaan van de verschillende posities van vrouwen in bedrijven en organisaties, de specifieke belemmeringen daarin en de kansen die de maatschappelijke en economische situatie biedt.
Verschillen in carrièrekansen en verschillen tussen zogenaamd typische mannen- en vrouwenberoepen beperken mensen in hun ontplooiingsmogelijkheden en veroorzaken ongewenste maatschappelijke effecten. De bedrijfscultuur waarin een loopbaan en zorgtaken moeilijk samen gaan, lijkt ook een belangrijke verklaring voor de relatief hoge leeftijd waarop vrouwen hun eerste kind krijgen.
Bedrijven kunnen worden gestimuleerd beter in te spelen op de wensen van vrouwen en mannen voor een balans tussen werk, zorg en vrije tijd. Bovendien kan actief worden gevolgd hoe de loopbaanmogelijkheden van vrouwen in bedrijven en organisaties zich ontwikkelen.
Doorbreking glazen plafond
De seksesegregatie op de arbeidsmarkt is één van de aandachtsgebieden in het Equal-programma27 van het Europees Sociaal Fonds. Met een aantal partners in dit veld is een groot project opgezet, waarmee in totaal ongeveer 5 miljoen euro gemoeid is. In de eerste helft van 2002 is het project in de steigers gezet. Dit najaar gaat het echt van start; het loopt tot november 2004.
Doel is in bedrijven en instellingen een proces van verandering op gang te brengen en te houden, waardoor het aandeel van vrouwen op hogere posities stijgt. Bedrijven vormen de doelgroep en daarbinnen zowel de (vrouwelijke) werknemers als de leidinggevenden en de P&O-functio-narissen.
In drie deelprojecten worden instrumenten ontwikkeld voor, respectievelijk, het beter zichtbaar maken van vrouwelijk talent (aanbodzijde), het beter benutten van vrouwelijk talent door veranderingen in de organisatie zelf (vraagzijde), en het verankeren van succesvolle maatregelen in het gewone personeelsbeleid.
In 30 bedrijven worden pilots uitgevoerd. De bedrijven verschillen qua omvang, sector, stand van zaken wat betreft de aandacht voor diversiteit en doorstroming en de mate van uitstraling naar de eigen branche. Elk deelproject zal pilots omvatten met specifieke aandacht voor de positie van allochtone vrouwen. In het najaar van 2002 worden de bedrijven geworven. De uitvoering van de pilots vindt plaats in 2003. Transnationaal is een partnerschap aangegaan met een Grieks samenwerkingsproject dat een verwante doelstelling en een vergelijkbare bedrijfs- en praktijkgerichte aanpak heeft. Naast het regelmatig uitwisselen van informatie zal de samenwerking bestaan uit zowel parallelle als gezamenlijke ontwikkeling van instrumenten en het bijeenbrengen van vergelijkbare netwerken (voor een belangrijk deel virtueel).
Herintredende vrouwen
Om bij te dragen aan de emancipatiedoelstelling van 65% arbeidsdeelname van vrouwen in 2010 worden convenanten afgesloten, waarin partijen zich committeren aan concrete afspraken over het plaatsen van herintredende vrouwen op duurzame banen. Op basis van de overkoepe- lende landelijke intentieverklaring van maart 2002 zijn inmiddels drie convenanten afgesloten. Momenteel wordt overleg gevoerd met een aantal werkgeversorganisaties over aansluiting bij het landelijk convenant en zijn gesprekken gaande over een lokaal convenant met enkele gemeenten. Het streven is om eind dit jaar nieuwe toetreders te verwelkomen.
De doelstelling is tot 2005 70 000 herintredende vrouwen op duurzame banen te plaatsen.
Allochtone vrouwen
Het kabinet heeft in haar reactie op het advies van de commissie AVEM (Arbeidsparticipatie Vrouwen uit Etnische Minderheidsgroepen) maatregelen aangekondigd om de arbeids- en maatschappelijke participatie van allochtone vrouwen te bevorderen. Maatregelen die in de komende periode zullen worden uitgevoerd zijn o.a.: het instellen van een landelijke stuurgroep die gemeenten zal ondersteunen bij het bereiken en stimuleren van de doelgroep, en het bevorderen van groepsgesprekken tussen vrouwen (en mannen), bijvoorbeeld over de verdeling van arbeid en zorg.
Samenwerkingsverband Vrouw/Man in Beroep
In 2003 gaat een interdepartementaal samenwerkingsverband van start, waarmee wordt beoogd een nieuwe impuls te geven aan het doorbreken van schotten op de arbeidsmarkt, tussen sectoren en beroepen waarin traditioneel vooral mannen werken (de krijgsmacht, de politie, de brandweer, de buitenlandse dienst).
Het samenwerkingsverband van de desbetreffende ministeries zal gedurende een jaar bestaan.
3.5 Zichtbaar maken van emancipatiegraad
Participatie-index en benchmark
In 2003 kan ook aandacht worden gevraagd voor activiteiten van bedrijven, overheden en andere organisaties voor een betere m/v balans op het werk. Hoe pakken organisaties het concreet aan om mannen en vrouwen meer mogelijkheden te geven om werk en privé tijdens de hele werk- en levensloopbaan te combineren, om de talenten van alle werknemers te benutten en de doorstroom van vrouwen naar hogere functies te bevorderen? Welke initiatieven zijn succesvol? Wat zijn de resultaten? Hoe doen bedrijven in een bepaalde regio en/of bedrijfstak het ten opzichte van vergelijkbare organisaties?
In samenwerking met Kamers van Koophandels, expertorganisaties, voortrekkers uit het bedrijfsleven en plaatselijke en regionale opinieleiders kunnen bedrijven en organisaties worden uitgedaagd zichzelf langs de meetlat van geëmancipeerd maatschappelijk ondernemen te leggen. Uit een dergelijke benchmark vallen ook tips te halen hoe ze hun aanpak kunnen verbeteren en hoe zij emancipatie en bedrijfsbelang kunnen koppelen.
Streefcijfers voor het aandeel van vrouwen in hogere, invloedrijke functies moeten daadwerkelijk worden gerealiseerd.
In het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie28heeft het vorige kabinet prestatie-indicatoren geformuleerd.
De departementen, overheidsorganen, steden, provincies, waterschappen en bedrijven zijn uiteraard zelf verantwoordelijk voor het behalen van de gestelde streefcijfers. Hen kan worden gevraagd voortaan jaarlijks kerncijfers over de participatie van vrouwen te rapporteren, te beginnen over 2002. Deze kerncijfers kunnen worden gebruikt voor de publicatie van een participatie-index (overheid) en een benchmark (bedrijfsleven).
Aan de Tweede Kamer kan worden gerapporteerd hoe het staat met de participatie van mannen en vrouwen bij de overheid. Ook kan worden getracht convenanten af te sluiten met arbeidsorganisaties. De publicatie van de participatie-index op onder andere internet kan de vooruitgang zichtbaar maken die overheid en bedrijfsleven boeken. Arbeidsorganisaties kunnen worden gestimuleerd om in hun jaarverslagen duidelijke gegevens op te nemen over de aantallen mannen en vrouwen in de verschillende sectoren en op de verschillende functie- en beloningsniveaus.
Bedrijven in de marktsector kan worden gevraagd om in hun jaarverslag verantwoording af te leggen over de participatie van vrouwen in hun organisatie. Ook kan worden bezien of een participatie-index gepubliceerd kan worden van beursgenoteerde ondernemingen en grote non-profitorganisaties.
Bijlage1 Het subsidie-instrument
Binnen het emancipatiebeleid vormt subsidie een belangrijk instrument om:
-
•nieuwe initiatieven op het gebied van bestaande beleidsprioriteiten te stimuleren;
-
•maatschappelijke organisaties actief te betrekken bij beleidsuitvoering en -ontwikkeling.
Subsidies worden verstrekt in het kader van de Subsidieregeling Emancipatieondersteuning 1998. Volgens deze regeling kan subsidie worden verleend voor drie soorten activiteiten:
(a) Activiteiten die passen in specifieke, jaarlijks vastgestelde actuele beleidsthema’s. Voor 2003 zijn twee subsidiethema’s gekozen die passen binnen de beleidsprioriteiten, zoals deze zijn uitgewerkt in de hoofdstukken Betere balans tussen werk en thuis en Bewuster samen leven.
(b) Activiteiten die gericht zijn op het wegnemen van structurele of culturele belemmeringen dan wel discriminatie tussen groepen die verschillen naar sekse, leeftijd, etniciteit, seksuele voorkeur of levensbeschouwing, of activiteiten die een wezenlijke bijdrage leveren aan de mogelijkheid voor die groepen om volwaardig te participeren in verschillende levenssferen (i.e. privé, werk, maatschappij).
In dit kader worden maatschappelijke organisaties in het bijzonder uitgenodigd om gedurende het jaar 2003 activiteiten te organiseren die zich richten op de toekomst van het emancipatiebeleid. In 2003 bestaat het coördinerende rijksbrede emancipatiebeleid 25 jaar, wat wordt de agenda voor de toekomst? Welke specifieke initiatieven passen daarin? Verschillende organisaties zijn op verschillende niveaus en in heel verschillende tempo’s betrokken bij het emancipatieproces.
(c) Activiteiten die gericht zijn op verbreding van het draagvlak voor het emancipatieproces of bijdragen aan expertisevorming. Binnen deze groep zijn veelal meerjarige subsidies verleend aan een beperkt aantal organisaties. Eind 2002 wordt volgens eerder gemaakte afspraken de subsidierelatie met een tweetal organisaties beëindigd. De middelen die hierdoor vrijkomen, worden ingezet voor (meerjarige) projecten op het gebied van familiezaken en de jongere generatie.
Stand van zaken meerjarige subsidies
Toplink en Opportunity in Bedrijf
Overeenkomstig de afspraken loopt de subsidie voor deze twee organisaties per 31 december 2002 af. In het najaar van 2002 wordt een eindevaluatie uitgevoerd van de subsidie die in de afgelopen periode aan deze twee organisaties is verstrekt. De eindevaluatie geeft inzicht in de effectiviteit, efficiëntie, en beleidsrelevantie van de subsidies die over de jaren 2000–2002 aan Toplink en Opportunity in Bedrijf zijn verleend. Daarnaast wordt ook bekeken in hoeverre de opdracht die aan beide organisaties was gegeven ten aanzien van financiële verzelfstandiging, haalbaar is geweest.
E-Quality
Voor E-Quality loopt de huidige subsidie eveneens per 31 december 2002 af. In het najaar van 2002 vinden twee verschillende onderzoeken plaats die mede van belang zijn voor de toekomstbepaling van E-Quality. Het eerste betreft een eindevaluatie van de huidige subsidie aan E-Quality. Het tweede betreft een breder onderzoek naar de behoefte aan en mogelijkheden van een gender expertise centrum. Aan E-Quality zal voor het jaar
2003 een subsidie in de vorm van een overbruggingsjaar verleend worden. In dit overbruggingsjaar zal de verdere richting van E-Quality bepaald en vormgegeven worden. De uitkomsten van beide onderzoeken zullen daarbij uiteraard betrokken dienen te worden.
Internationaal Informatiecentrum enArchief voor de Vrouwenbeweging (IIAV) en de Vrouwen Alliantie
Voor deze twee organisaties loopt de huidige subsidie tot en met 31 december 2004. Gelet op het streven naar gender mainstreaming zou het wenselijk zijn dat in de toekomst subsidiëring niet meer vanuit DCE maar vanuit de specifieke vakdepartementen op wier terrein de organisaties werkzaam zijn, geschiedt. Mogelijkheden hiervoor zullen onderzocht worden. Uitgangspunt hierbij is dat één en ander gepaard gaat met een (geoormerkte) overdracht van middelen.
NOTEN
1 Tot 1985 bleef (onder andere door de economische crisis) de arbeidsdeelname van vrouwen constant. Maar drie op de tien vrouwen hadden een baan van meer dan 12 uur per week. Vanaf 1985 is de arbeidsdeelname constant gestegen met meer dan één procentpunt per jaar.
Jaar
Netto-arbeidsparticipatie van vrouwen
1971 |
30% |
1975 |
29% |
1980 |
30% |
1985 |
30% |
1990 |
39% |
1995 |
44% |
2000 |
52% |
Bron: CBS/Enquête Beroepsbevolking
2 Het overgrote deel van de volwassenen woont samen. Het aantal mensen dat alleen woont, groeit. Het aantal alleenwonenden neemt sterk toe van bijna twee miljoen personen in 1995 tot bijna drie miljoen personen in 2015. Hierbij moet wel bedacht worden dat dit niet alleen een trend onder jongere mensen betreft, maar ook een gevolg van vergrijzing waarbij men vroeg of laat alleen komt te staan. Ook het aantal paren zonder inwonende kinderen neemt toe.
Het aantal twee oudergezinnen blijft min of meer constant op ruim twee miljoen. Het aantal eenoudergezinnen blijft vanaf 2000 rond de 400 000.
Huishoudens naar type
x 1 000
1990
1995
2000*
2002
2005
2010
2015
Eénpersoonshuishoudens paar zonder kinderen ouder(s) met kind(eren)1
w.o.
eenouderhuishoudens
1 183 |
2 048 |
2 301 |
2 396 |
2 525 |
2 730 |
2 927 |
1 706 |
1 985 |
2 006 |
2 026 |
2 056 |
2 108 |
2 171 |
2 472 |
2 421 |
2 468 |
2 491 |
2 525 |
2 569 |
2 585 |
319 |
361 |
387 |
393 |
402 |
412 |
414 |
Emancipatiemonitor 2002/ Bron: CBS – Jaarlijkse huishoudensstatistiek, Huishoudensprognose 2000, tabel 2.4. 1 Hiertoe behoren zowel paren met kinderen als eenoudergezinnen.
Een groot deel van de bevolking leeft in betrekkelijke welvaart. Maar er zijn ook veel mensen die moeite hebben om mee te komen, wat betreft opleiding, werk en inkomen. Eenoudergezinnen blijken de kwetsbaarste leefvorm te zijn gezien vanuit bestaanszekerheid. In 2000 had de helft van de alleenstaande moeders een laag inkomen. In 1995 was dit nog tweederde, met andere woorden de inkomenspositie van alleenstaande ouders is de laatste jaren sterk verbeterd. Alleenstaanden zijn ook een kwetsbare categorie. Een kwart van de vrouwelijke alleenstaanden heeft een laag inkomen.
Huishoudens met een laag inkomen (1), naar samenstelling van het huishouden, 1990, 1995, 2000*
Percentage met laag inkomen
Aantal met laag inkomen
1990
%
1995
2000*
1990 x 1 000
1995
2000*
Alleenstaande
Vrouw
Man eenoudergezin met minderjarige kinderen vrouwelijke ouder mannelijke ouder
(echt)paar met minderjarige kinderen
(echt)paar zonder minderjarige kinderen overig huishouden
30 |
31 |
24 |
293 |
326 |
273 |
21 |
21 |
17 |
143 |
172 |
158 |
63 |
66 |
48 |
96 |
132 |
116 |
. |
. |
. |
6 |
8 |
5 |
10 |
9 |
8 |
151 |
144 |
119 |
7 |
7 |
5 |
150 |
151 |
117 |
8 |
10 |
8 |
17 |
20 |
14 |
Totaal
15
16
12
857
953
801
(1) Studentenhuishoudens en huishoudens met slechts een gedeelte van het jaar inkomen worden buiten beschouwing gelaten * De uitkomsten van 2000 zijn gebaseerd op voorlopige gegevens Emancipatiemonitor/Bron: CBS (Inkomenspanelonderzoek 1990, 1995, 2000*), tabel 5.8.
Onder de mensen met een economische achterstand zijn veel allochtone burgers. Zij hebben voor de oplossing van hun problemen naar verhouding meer aandacht in het beleid nodig, om bewuster samen te leven.
3 Beijing Platform for Action, Mission Statement
-
1.The Platform for Action is an agenda for women’s empowerment. It aims at accelerating the implementation of the Nairobi Forward – looking Strategies for the Advancement of Women ant at removing all the obstacles to women’s active participation in all spheres of public and private life through a full and equal share in economic, social, cultural and political decision-making. This means that the principle of shared power and responsibility should be established between women and men at home, in the workplace and in the wider national and international communities. Equality between women and men is a matter of human rights and a condition for social justice and is also a necessary and fundamental prerequisite for equality, development and peace. A transformed partnership based on equality between women and men is a condition for people-centered sustainable development. A sustained and long-term commitment is essential, so that women and men can work together for themselves, for their children and for society to meet the challenges of the twenty-first century.
-
2.The Platform for Action reaffirms the fundamental principle set forth in the Vienna Declaration and Programme of Action adopted by the World Conference on Human Rights, that the human rights of women and of the girl child are an inalienable, integral and indivisible part of universal human rights. As an agenda for action, the Platform seeks to promote and protect the full enjoyment of all human rights and the fundamental freedoms of all women throughout their life cycle.
-
3.The Platform for Action emphasizes that women share common concerns that can be addressed only by working together and in partnership with men towards the common goal of gender equality around the world. It respects and values the full diversity of women’s situation and conditions and recognizes that some women face particular barriers to their empowerment.
-
4.The Platform for action requires immediate and concerted action by all to create a peaceful, just and humane world based on human rights and fundamental freedoms, including the principle of equality for all people of all ages and from all walks of life, and to this end, recognizes that broad based and sustained economic growth in the context of sustainable development is necessary to sustain social development and social justice. 5. The success of the Platform for action will require a strong commitment on the part of Governments, international organizations and institutions at all levels. It will also require adequate mobilization of resources at the national and international levels as well as new and additional resources to the developing countries from all available funding mechanisms, including multilateral, bilateral and private sources for the advancement of women; financial resources to strengthen the capacity of national, sub regional, regional and international institutions; a commitment to equal rights, equal responsibilities and equal opportunities and to the equal participation of women and men in all national, regional and international bodies and policy-making processes; and the establishment or strengthening of mechanisms at all levels for accountability to the world’s women.
4 Beijing+5, Outcome Document, par. 60
«Women play a critical role in the family. The family is the basic unit of society and is a strong force for social cohesion and integration and, as such, should be strengthened. The inadequate support to women and insufficient protection and support to their respective families affect society as a whole and undermine efforts to achieve gender equality. In different cultural, political and social systems, various forms of the family exist and the rights, capabilities and responsibilities of family members must be respected. Women’s social and economic contributions to the welfare of the family and the social significance of maternity and paternity continue to be inadequately addressed. Motherhood and fatherhood and the role of parents and legal guardians in the family and in the upbringing of children and the importance of all family to the family’s well-being are also acknowledge and must not be a basis for discrimination. Women also continue to bear disproportionate share of the household responsibilities and the care of children, the sick and the elderly. Such imbalance needs to be consistently addressed through appropriate policies and programmes, in particular those geared towards education and through legislation where appropriate. In order to achieve full partnership, both in public and in private spheres, both women and men must be enabled to reconcile and share equally work responsibilities and family responsibilities.»
5 Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 061, nr. 15.
6 De voorstellen van de Commissie Dagarrangementen bieden hiervoor nieuwe beleidsperspectieven.
7 Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 XV, nr. 36, Verkenning Levensloop.
8 Deze zijn het resultaat van de desbetreffende themasubsidie voor 2002.
9 Een overzicht van de experimenten dagindeling is te vinden op de website www.dagindeling.nl.
10 Projectbureau Dagindeling, Dagindeling Halverwege, 24 januari 2002.
11 Advies Commissie Dagarrangementen, met 6 onderliggende deelonderzoeken, onder meer over de kosten en baten van Dagarrangementen, investeringsimpuls multifunctionele accommodaties en combifuncties onderwijs, opvang en vrije tijd, januari 2002.
12 Deelonderzoek Kinderopvang: gebruik en wensen, Consumentenbond in opdracht Commissie Dagarrangementen, 2002.
13 Taakcombineerders in het landelijk gebied, Verwey- Jonker Instituut, 2002.
14
Europees Bureau voor Veiligheid en Gezondheid op het werk, juli 2002.
15 Koen Breedveld e.a., Ruimte voor tijd, SCP 2002, in opdracht van Projectbureau Dagindeling.
16 Het communautair initiatief ESF-EQUAL is een transnationaal programma van de Europese Unie met als doel het creëren van gelijke kansen en het bestrijden van discriminatie en ongelijkheid op de arbeidsmarkt door de ontwikkeling van nieuwe methoden.
17 Nota Privé geweld–Publieke zaak, Ministerie van Justitie, Den Haag, 2002.
18 Onder de term «geweld tegen vrouwen» worden alle vormen van (seksueel) geweld tegen vrouwen en meisjes gevat. «Vrouwen» verwijst ook naar minderjarige vrouwen.
19 Seksueel misbruik van kinderen, aard, omvang, signalen, aanpak, NISSO/Ministerie van Justitie, 2001.
Zie ook de Emancipatiemonitor 2002.
Draijer, N., Seksueel misbruik van meisjes door verwanten. Een landelijk onderzoek naar de omvang, de aard, de gezinsachtergronden, de emotionele betekenis en de psychiatrische en psychosomatische gevolgen. Den Haag, Ministerie SZW, 1988.
20 Het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen. Een verdiepend onderzoek naar het Nederlandse beleid in het licht van de verplichtingen die voortvloeien uit het Vrouwenverdrag. I. Boerefijn, M.M. van Liet-Senders, T. Loenen, SZW/Elsevier bedrijfsinformatie, Den Haag, 2000. Zie ook de Emancipatiemonitor 2002 (verwacht).
Römkens, R., Geweld tegen vrouwen in heterosexuele relaties. Een landelijk onderzoek naar de omvang, de aard, de gevolgen en de achtergronden, Universiteit van Amsterdam/Stichting tot Wetenschappelijk Onderzoek omtrent Sexualiteit en Geweld, 1989.
21 Met «seksespecifiek geweld» wordt gedoeld op specifieke vormen van geweld, waarbij het feit dat het slachtoffer vrouw respectievelijk man is een rol speelt.
22 Zie de brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verstand-Bogaert) d.d. 4 juli 2002 (SOZA-02–501)
23 Emancipatiemonitor 2002.
24 Idem.
25 Bron: www.vrouwenbelangen.nl. Het streefcijfer staat vermeld in het MeerjarenbeleidsplanEmancipatie, Tweede Kamer, vergaderjaar 2000– 2001, 27 061, nr. 3, blz. 71. Voor 2010 is als streefcijfer 50 procent opgenomen.
26 Emancipatiemonitor 2002.
27 Het communautair initiatief ESF-EQUAL is een transnationaal programma van de Europese Unie met als doel het creëren van gelijke kansen en het bestrijden van discriminatie en ongelijkheid op de arbeidsmarkt door de ontwikkeling van nieuwe methoden.
28 Meerjarenbeleidsplan Emancipatie, blz. 69–71.
The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.