Maandagochtendzeep - Main contents
"Jongeren beseffen dat we in een wereld leven die razendsnel verandert", aldus Frans Timmermans, "maar ook dat we moeten geloven in iets dat groter is dan onszelf en dat verder reikt dan ons onmiddellijke eigenbelang."
Gisteren in Weert had ik het genoegen met een paar honderd middelbare scholieren in discussie te gaan over politiek, idealen, dromen en Europa. In een stampvolle en hete aula hielden wij het ruim een uur vol met elkaar en niemand hoefde zich te vervelen. Hulde aan de leerlingen van de jubilerende Philips van Horne scholengemeenschap. Het leuke aan de discussie was de betrokkenheid van de jongeren, die weliswaar vragen over Europa hadden voorbereid, maar tegelijk ook belangstelling toonden voor alles wat er op dit moment in de samenleving gebeurt. Zij zijn bereid de gevangenis die ‘hier en nu’ heet te verlaten en open en nieuwsgierig terug te kijken naar het verleden en vooruit te kijken naar de toekomst.
Eerder op de dag had ik een uurtje over. Nu eens geen stukken erbij gepakt, maar even op de fiets gestapt om van het mooie weer en de nieuwe fiets te genieten. In de wijk Grasbroek rook ik de lucht van maandagochtendzeep. Het bracht mij terug naar mijn kinderjaren, toen hele buurten op maandagochtend naar de was roken. Ik fietste daarom maar naar de plek die intiem met deze herinnering verbonden is, de Tooropstraat in Meezenbroek, waar op nummer 11 het ouderlijk huis van mijn moeder staat. Nu officieel een Vogelaarwijk. In de zomervakantie hielp ik daar op maandag mijn oma met de was, althans, ik dacht dat ik hielp, maar liep vooral in de weg, bij het draaien aan de wringer, waar de lakens doorheen gingen na de kookwas. De wijk is veranderd. In samenstelling, in geur, in uiterlijk. En ook weer niet, maar dat vraagt om meer dan een oppervlakkige blik.
In januari 1986 haalde ik mijn bul. Ik zat toen al in militaire dienst, maar moest nog even terug naar de universiteit om het papiertje op te halen. In de Nijmeegse aula zat Cor Heijnis. Hij had toen net zijn 76ste verjaardag gevierd, maar kon ook doorgaan voor tien jaar ouder. Klein van stuk, met blauwe pretoogjes en zelfs na bijna zeventig jaar Heerlen nog met het onmiskenbare accent van de Zaankanter. Versleten, tot op het bot versleten door veertig jaar ondergrondse arbeid als mijnwerker. Iedere ademtocht was een gevecht, omdat door kolengruis versteende longen grotendeels dienst weigerden. Hij zat op de eerste rij, zijn wandelstok tussen de knieën, keurig in pak. Hij lachte breed en tegelijkertijd rolden de tranen over zijn wangen. Zo trots als een pauw was hij, op zijn oudste kleinzoon en diens bul.
Opa was op zijn twaalfde van de Nutsschool in Heerlen gehaald door zijn vader. Hij moest gaan werken, want er heerste armoede in het gezin. De hoofdonderwijzer smeekte nog of Cor niet mocht blijven, want hij kon zo goed leren, kon zeker ook onderwijzer worden, of beambte. “Dat is niks voor ons soort mensen en hij moet geld naar huis brengen, geen geld kosten”, schijnt de reactie van zijn vader geweest te zijn. Opa is gaan werken en is er tot zijn zestigste mee doorgegaan. Toen was hij op. Hij had maar één dochter. Die deed de Mulo en dat vond iedereen in de familie heel bijzonder. Opa niet, hij was alleen maar haar grootste fan, want hij wilde dat zij het beste uit haar talenten zou peuren. Zijn dochter kreeg twee zonen en hij volgde die zonen met liefde en stimuleerde in hen ook de honger om te woekeren met de talenten die je hebt meegekregen. Hij deed dat door te vertellen over zijn eigen geschiedenis, de strijd die hij als socialist in het zeer katholieke Limburg moest voeren, soms met, soms tegen de kerk, altijd tegen de bazen, altijd tegen de breed gedragen domheid die wil dat een dubbeltje nooit een kwartje kan worden.
Cor Heijnis had een droom en die zag hij uitkomen in de aula van de Nijmeegse universiteit in januari 1986. In zijn droom ligt mijn erfenis besloten. Iedere klap van zijn pikhouweel, iedere kilo losgebikte steenkool, iedere explosie die hij als schiethouwer tot stand bracht, effende een pad waar ik makkelijk overheen kon lopen. Het is een onuitsprekelijk mooi geschenk en het schept tegelijkertijd een grote verantwoordelijkheid om trouw te blijven aan die erfenis. Door het beste uit mijzelf te halen en dat beste in dienst te stellen van de droom van mijn opa, die niets aan waarde en actualiteit heeft verloren. Opa droomde van een samenleving waar mensen voor elkaar zorgen en waar kennis, inkomen en macht beter gespreid zijn. Opa wilde dat iedereen de kans zou krijgen tot de zelfverheffing die hem was ontzegd. Hij smachtte ernaar een drs als kleinzoon te hebben, hij hoopte dat alle doctorandussen die de arbeidersklasse had voortgebracht de toorts van hem zouden overnemen. Hoe meer hoe beter, het waren er nooit genoeg of teveel. Hij was nooit, nooit jaloers op de boeken die ik las en die hij niet kon begrijpen. Sterker nog, hij overlaadde mij met boeken.
Dit is mijn geschiedenis en daar heb ik een klein beetje over verteld vanmiddag in Weert. Omdat ik daar jongeren zag die voor een deel mijn achtergrond delen, maar voor wie het inmiddels volstrekt vanzelfsprekend is dat zij op basis van hun capaciteiten zelf bepalen hoe hun leven er uit gaat zien. Toch merk ik dat die jongeren zich ook zeer bewust zijn van de gigantische uitdaging waarvoor wij staan in een samenleving waar de zenuwbanen tussen verschillende groepen lijken doorgeknipt of in ieder geval verdoofd door pessimisme en angst. Een samenleving met een nieuw en een oud proletariaat die elkaars rivalen dreigen te worden, in plaats van elkaars bondgenoten, zodat uiteindelijk iedereen verliest, behalve zij die hun vrijheid kunnen kopen. Een samenleving waar de vrees voor achteruitgang het dreigt te winnen van de hoop op vooruitgang, waarbij ook de voordelen van Europese samenwerking uit het oog worden verloren, omdat alleen de gebreken van Europa worden gezien en gevoeld.
De jongeren beseffen dat we in een wereld leven die razendsnel verandert, waar miljarden mensen op de deur van de rijken kloppen, omdat zij ook hun kansen willen benutten, waar schaalvoordelen een steeds grotere rol gaan spelen. Dat vraagt om activisme, om optimisme, om idealisme en wel op Europese schaal. Daarvoor moeten we in beweging komen, daarvoor moeten we geloven in iets dat groter is dan onszelf en dat verder reikt dan ons onmiddellijke eigenbelang. Een samenleving waar de moed, het doorzettingsvermogen, de hoop en de liefde van onze erflaters weer gaan zien. Aan de jongeren van het Philips van Horne zal het niet liggen.