Geen opties maar hogere looneisen - Main contents
In het Financieele Dagblad van 28 juli legt Cor Inja van de FNV uit waarom aandelen- en optieregelingen voor werknemers in de CAO bedongen moeten worden. In plaats van deze ‘revolutionaire’ omslag is een omslag in het denken over loonmatiging gewenst, nu de topmanagers deze omslag blijkbaar voor zichzelf al hebben gemaakt. De bonden zouden de zelfverrijking van de topmanagers als aanleiding moeten aangrijpen om stevige loonsverhogingen te eisen in plaats van opties voor alle werknemers bij de cao-onderhandelingen te willen bedingen.
Door Jan de Wit, Tweede-Kamerlid voor de SP
De modale werknemer durft niet eens te dromen van 13 procent loonsverhoging. De Nederlandse topmanagers lachen daar nog om: 25 procent aan basissalaris in een jaar erbij plus een riante optieregeling van enige miljoenen. De mensen die van het absolute minimum moeten rondkomen mogen ondertussen blij zijn dat ze een heel klein stukje van het koopkrachtverlies van de afgelopen twintig jaar goedmaken. En de topmanagers in de publieke sector willen er nu ook een schepje bovenop.
De vakbonden reageren terecht fel op de salarisverhoging aan de top, maar in plaats van forse looneisen lijken opties meer ‘in’ bij de vakbeweging. Alle verhalen over krapte op de arbeidsmarkt en redenaties van economen dat krapte tot prijsstijgingen moet leiden ten spijt, loonmatiging blijft het devies. In het Financieele Dagblad van 10 juli legt Cor Inja van de FNV uit dat de eis voor opties en aandelen voor werknemers gezien moet worden als een eis voor materiële arbeidsvoorwaardenverbetering, maar dan zonder schade aan de werkgelegenheid. Het vermogen zelf blijft immers in het bedrijf zitten. Daarom ook moet het gaan om afspraken boven het loon.
Maar opties en aandelen kosten natuurlijk ook geld. Daarom reageert VNO-NCW-woordvoerder Van Leeuwen in de NRC van 11 juli net zo stellig dat opties zonder inlevering van loon uitgesloten is. Van Leeuwen ziet in het FNV-voorstel juist een stap in de richting van prestatieloon.
Optieregelingen, die vrijwel uitsluitend naar het hogere management zijn gegaan, waren de afgelopen jaren erg lucratief. Het ging vaak om miljoenen per persoon per jaar. Een optieregeling is echter alleen winstgevend als de aandelen steeds in waarde stijgen en dat is niet altijd het geval. De beurs kent immers grote schommelingen. De werknemers worden dus mederisicodrager. En aangezien een dergelijke optieregeling ongetwijfeld de structurele loonontwikkeling zal drukken, kan zo’n risico in economisch ongunstiger tijden nog vies tegen vallen.
Werknemers voelen het wegvallen van deze inkomenscomponent uit de opties toch als een flinke inkomensachteruitgang. Omdat ook al vooraf over de ontvangen opties belasting betaald kan (nu nog: moet) worden, levert dit mogelijk zelfs een flinke schadepost op als de opties plotseling hun waarde verliezen. De werknemer krijgt kortom te maken met de gevolgen van het via de CAO verplicht worden tot speculatie.
Hoewel een collectieve optieregeling niet hetzelfde is als individueel prestatieloon, kent het vergelijkbare nadelen. Het speelt weliswaar niet de collega’s binnen een team tegen elkaar uit, maar vergroot wel de verschillen tussen vergelijkbare werknemers van verschillende bedrijven. Medevakbondsleden worden toch een beetje concurrenten. De verschillen tussen bedrijven mét aandelen en instellingen zónder worden nog groter en de uitkeringsgerechtigden zullen al helemaal geen opties krijgen. Het vergroot daarmee de tweedeling tussen markt- en publieke sector en die tussen werkenden en niet-werkenden.
Daarnaast zijn optieregelingen lucratief al naar gelang de hoogte van de winst. De winstgevendheid en dus de productiviteit moeten omhoog. En als die productiviteitsstijging - als gevolg van de loonmatiging - niet uit innovatie wordt gehaald, dan zal slechts de werkdruk toenemen. De winst kan echter ook nog op een andere manier omhoog, namelijk door het drukken van de loonkosten. Dus ook bij een optieregeling voor alle werknemers komt er - mogelijk zelfs door de werknemers gestimuleerd - een rem op de normale structurele loonontwikkeling en daarom ook op de stijging van de gekoppelde uitkeringen. De werknemers krijgen zo een sigaar uit eigen doos.
Nog minder te winnen hebben de werknemers in de zorg, het onderwijs en bij de overheid. Zij hebben wel te lijden van de loonmatiging, maar profiteren niet van de opties. Ook als het de FNV lukt voor werknemers in de publieke sector obligaties of ander vermogenstitels uit te onderhandelen, dan nog zal er een flinke extra ongelijkheid ontstaan: vraag een belegger maar of obligaties of opties hem om het even zijn. Hetzelfde geldt voor de uitkeringsgerechtigden, want de hoogte van de uitkering is mede afhankelijk van de hoogte van de marktlonen (zonder de opties).
Optieregelingen zullen - net als prestatieloon - de solidariteit slechts ondermijnen en komen zeker niet aan iedereen ten goede. De bonden kunnen zich veel beter hard maken voor een hoge looneis. Nu moet het toch mogelijk zijn: de werkgevers geven immers het goede voorbeeld. Dan hebben álle werknemers én uitkeringsgerechtigden - ook als het straks economisch weer tegen zit - een buffer die niet meteen verdwenen is.
Dit artikel verscheen in het Financieele Dagblad van 5 augustus 2000