Armoede aan het eind van de tweede Gouden Eeuw

Source: J.M.A.M. (Jan) de Wit i, published on Thursday, October 14 1999.

Vandaag zijn de armoedespecialisten aan het woord tijdens de jaarlijkse Sociale Conferentie. Over tweeënhalve maand gaan we een nieuwe eeuw in. Dan zal er ruim vijf jaar door de politici over armoede gedebatteerd zijn. De economie - en dus de mogelijkheid om actie te ondernemen - groeide in die periode als kool, maar helaas is het armoedeprobleem verre van opgelost. Dat is een regelrechte schande voor een zogenaamd beschaafd land.

door Jan de Wit, lid Tweede-Kamerfractie SP

Tijdens de laatste algemene beschouwingen van dit millennium leek het wel feest in de Tweede Kamer. Iedereen kreeg cadeautjes, en iedereen was blij. Zeker de Partij van de Arbeid, want die had er dit keer een vol procent extra voor de minima weten uit te slepen. Eén procent van het minimum: dat komt neer op nog geen twee pakjes sigaretten of een bos bloemen per maand.

Vorig jaar was er ook een extraatje voor de mensen op het minimum beloofd, maar veel uitkeringsgerechtigden zijn er zeker van dat ze nu netto niets extra te besteden hebben. Pas achteraf, over een jaar of twee, kunnen we met zekerheid vaststellen wie er gelijk heeft. Want pas dan zijn de harde cijfers over de netto bestedingsruimte beschikbaar. De huidige koopkrachtplaatjes zijn niet meer dan schattingen. Een korte analyse van de inkomensontwikkeling van de minima de laatste 20 jaar (op basis van de feitelijke CBS-gegevens, dus tot en met 1997) geeft het volgende beeld:

In 1979 leefde 4,1 procent van de huishoudens onder het sociaal minimum. Gecorrigeerd voor inflatie leefde in 1997 circa 15 procent van de huishoudens onder het minimum van 1979. Dat betekent maar liefst 980.000 huishoudens (exclusief studenten en jongeren).

De koopkracht van het huidige sociaal minimum ligt ruim 10 procent lager dan dat van 1979, terwijl de economie ondertussen met 30 procent is gegroeid. Het reëel besteedbaar inkomen van mensen op het minimum is echter nog veel verder gedaald. Door de toename van de huurquote, dit is het deel van het inkomen dat aan woonlasten moet worden besteed, is het deel dat voor eten en andere uitgaven overblijft in twintig jaar met ongeveer 25 procent teruggelopen.

In absolute termen - in aantallen mensen en de grootte van het tekort in de portemonnee - is de armoede dus ernstiger geworden. Dit betekent dat steeds meer mensen hun hand moeten ophouden bij de bijzondere bijstand. Maar zelfs dat is nog niet voldoende: particuliere organisaties, zoals kerken en andere liefdadigheidsinstellingen zien zich genoodzaakt bij te springen. In Rotterdam worden bijvoorbeeld voedselpakketten verspreid.

De SP vindt dat er niet langer slechts gepraat moet worden. Dat er een nijpend probleem ligt is gevoeglijk bekend, en het is hoog tijd voor een structurele aanpak. Wij stellen dan ook de volgende maatregelen voor:

  • Verhoog het wettelijk minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen om te beginnen met 5 procent.

    Al is het inkomen niet de enige bepalende factor voor armoede, het is wel de belangrijkste factor. Een algemene verhoging van het minimumloon met 5 procent is nog onvoldoende om de achteruitgang van de laatste 20 jaar goed te maken, maar het is wel een belangrijke, substantiële eerste stap.

    Tegen een generieke verhoging van het minimumloon wordt vaak ingebracht dat een dergelijke maatregel werkgelegenheid zal kosten, maar internationaal vergelijkend onderzoek heeft nog nooit een verband kunnen aantonen tussen de hoogte van het minimumloon en de omvang van de werkloosheid. Daar komt nog bij dat het werkgelegenheidsargument voor het laag houden van de uitkeringen erg zuur is voor het gros van de uitkeringsgerechtigden, zoals gepensioneerden en arbeidsongeschikten, voor wie betaald werk nooit meer een optie zal zijn. Dit is kortom een non-argument.

    Een ander veelgehoord tegenargument is de zogenoemde armoedeval. Dit is echter zelfs een drogreden. Het uitblijven van een generieke verhoging leidt er juist toe dat gemeenten (en ook de landelijke overheid) voortdurend moeten komen met gericht armoedebeleid: specifieke maatregelen en kwijtscheldingen gekoppeld aan de hoogte van het (te lage) inkomen, om te compenseren voor het structurele tekort aan middelen. Het zijn juist deze gerichte maatregelen die ervoor zorgen dat mensen in een armoedeval belanden: stijgt hun inkomen, dan raken ze de voordelen van de specifieke maatregelen en kwijtscheldingen kwijt. De armoedeval pleit dus voor algemene maatregelen!

  • Maak van alle banen in banenplannen volwaardige arbeidsplaatsen met een volwaardige beloning.

    Arbeidsplaatsen in de banenplannen brengen geen uitweg uit de armoede, mede vanwege de al genoemde armoedeval. Slechts 2 procent van de mensen die zo'n baan hebben slaagt erin uit de armoede te komen. Door de lage beloning ontbreekt het perspectief op een betere toekomst. Een normale beloning compenseert ruimschoots voor de armoedeval.

  • Maak de kinderbijslag inkomensafhankelijk.

    Enerzijds zijn er mensen in ons land die kinderbijslag krijgen, terwijl ze het amper doorhebben als het bedrag wordt bijgeschreven, laat staan dat ze het zouden missen. En anderzijds zijn er mensen met een laag inkomen die niet eens uitkomen met de kinderbijslag die ze ontvangen.

    Een half miljoen kinderen groeit op in zo'n gezin met een laag inkomen en loopt aldus een achterstand op die moeilijk te overbruggen is. Wie niet in jeugd investeert, verkwanselt de toekomst. Laten we hier met voorrang werk van maken. Inkomensafhankelijke kinderbijslag biedt alvast een deel van de oplossing.

  • Voer een maximum huurquote in.

    Mensen met een minimuminkomen betalen soms 40 procent van hun inkomen aan woonlasten. Een huurquote variërend van 10 procent voor de mensen met een minimuminkomen tot 17 procent voor modaal biedt hier uitkomst.

Armoedebestrijding kost natuurlijk geld. Maar dat kan in deze tijd van overvloed gemakkelijk worden vrijgemaakt. Bijvoorbeeld door ervoor te kiezen, in tegenstelling tot wat het duo Zalm en Vermeend wil, vermogen net zo zwaar te belasten als arbeid. Door een vermogenswinstbelasting, die in de ons omringende landen veel voorkomt en die het werkelijke rendement op vermogen belast in plaats van het veel te lage fictieve rendement.

Of door een aftopping van de hypotheekrenteaftrek waar de meeste huizenbezitters nauwelijks iets van hoeven te merken. Want deze omgekeerde solidariteit van de modale belastingbetaler met de huizenbezitters komt voor 45 procent terecht bij de 7 procent rijkste Nederlanders.

Met deze aanzet tot een structurele aanpak van de armoede kan de financiële, maatschappelijke en sociale achterstand van de mensen op het minimum ten opzichte van de rest van de samenleving weer wat worden ingelopen. Dan wordt Nederland weer wat beschaafder. Een goed voornemen om de volgende eeuw mee in te gaan, lijkt me.

Dit artikel verscheen in het Rotterdams Dagblad op 14 oktober 1999