Kabinetscrisis 2010: de Uruzgan-crisis - Main contents
In de vroege ochtend van 20 februari 2010 wist het vierde kabinet-Balkenende i geen overeenstemming te bereiken over eventuele voortzetting van de Nederlandse militaire activiteiten in de Afghaanse provincie Uruzgan. De ministers van PvdA wilden negatief antwoorden op een verzoek van de NAVO voor verdere activiteiten na 2010. Toen de meerderheid van het kabinet anders besloot, konden de PvdA-ministers dat niet voor hun rekening nemen en kondigden zij aan ontslag te nemen. De ministers van CDA en ChristenUnie zagen daarin aanleiding om hun portefeuille, functies en ambt ter beschikking te stellen.
Het conflict ging primair om het in 2007 door het kabinet genomen besluit over beëindiging in 2010 van de Nederlandse bijdrage aan de NAVO-missie in Afghanistan, waarbij Nederland in de provincie Uruzgan een leidende rol speelde. In 2007 sprak het kabinet af dat de missie op 1 augustus 2010 zou eindigen, waarna de terugtrekking op 1 december dat jaar moest zijn voltooid. In de loop van 2009 werd de druk vanuit de Verenigde Staten en de NAVO om de missie in afgeslankte vorm langer voort te zetten steeds groter. De PvdA wilde daaraan niet tegemoetkomen, CDA en ChristenUnie voelden daar wel voor.
Diepere oorzaak van de crisis was een toenemend onderling wantrouwen. Omdat de regeringspartijen daarbij vaak moeizame compromissen moesten sluiten, nam het wantrouwen onder hun kiezers toe en deden CDA en PvdA het slecht in de opiniepeilingen. De oppositiepartijen verweten het kabinet bovendien besluiteloosheid. Ook de reactie in januari 2010 op het rapport van de commissie-Davids (over de Nederlandse steun in 2003 aan het militaire operatie in Irak) verslechterde de verhoudingen.
Contents
Op 2 februari 2006 stemde de Tweede Kamer in met Nederlandse deelname aan de ISAF-missie in Uruzgan in Zuid-Afghanistan. De regering van Afghanistan had daarom verzocht. ISAF (International Security Assistance Force) richtte zich in Afghanistan op het tot stand brengen van stabiliteit en democratie. De operatie was gemandateerd door de Verenigde Naties en werd uitgevoerd door de NAVO-landen.
Na de onder leiding van VS met succes uitgevoerde operatie Enduring Freedom en de val van het moslimextremistische Taliban-regime werd getracht Afghanistan een betere toekomst te brengen. Stabiliteit en een centraal bestuur moesten voorkomen dat terroristische groeperingen in Afghanistan als basis konden gebruiken voor hun activiteiten.
In Uruzgan zouden Nederlandse militairen twee jaar een taakgroep (TFU) gaan leiden. Het ging daarbij allereerst om een opbouwmissie, maar ook stabiliteit en veiligheid in de regio moesten worden vergroot. Tevens kon het noodzakelijk zijn in bepaalde gebieden offensieve acties uit te voeren om het optreden van het opbouwwerk en de Afghaanse overheid in die gebieden mogelijk te maken. Daartoe zouden onder meer infanterie-eenheden deel uitmaken van de taakgroep en zou de taakgroep worden ondersteund met militaire middelen, waaronder zes Apache-gevechtshelikopters en zes F-16 gevechtsvliegtuigen.
Verder zou Nederland een bijdrage leveren aan het regionale multinationale hoofdkwartier en ondersteunende eenheden, die zouden worden gestationeerd op de vliegbasis van Kandahar. Nederland had eerder in Noord-Afghanistan al een bijdrage geleverd. In totaal ging het om circa 1200 militairen.
Over de Nederlandse deelname ging, nadat in juni 2005 het verzoek daartoe was gedaan, de nodige politieke strijd vooraf. Met name regeringspartij D66 was afwijzend en sprak van een 'mission impossible'. In december 2005 liet fractiewoordvoerder Bert Bakker i in een interview weten dat de fractie tegen de missie was. De D66-ministers Pechtold en Brinkhorst stelden zich echter achter het kabinetsbesluit van 22 december op.
Tijdens het Kamerdebat op 2 februari hield fractievoorzitter Boris Dittrich i vast aan het afwijzende standpunt. De PvdA-fractie steunde de missie echter - anders dan D66 had verwacht - wel, op voorwaarde dat er strikte scheiding zou zijn tussen de strijd van de VS tegen het terrorisme en de activiteiten van ISAF.
De dreiging van D66 om uit het kabinet te stappen als Nederland een rol zou gaan spelen in Uruzgan, werd uiteindelijk niet uitgevoerd. Uiteindelijk stemden SP, GroenLinks, D66 en het PvdA-Kamerlid Godelieve van Heteren i tegen deelname aan de missie. De uitkomst van het debat was voor Dittrich reden om terug te treden als fractievoorzitter.
In juni 2007 besloot het kabinet-Balkenende IV om voortzetting van de missie in Uruzgan te onderzoeken. Dit leidde op 30 november 2007 tot een formeel besluit (en een uit de Grondwet voortvloeiende artikel-100 i-brief). Er werd daarin grote waardering uitgesproken voor de tot dan in Afghanistan geleverde prestaties, die ook internationaal werd gedeeld. Gememoreerd werd dat tot dan twaalf Nederlandse militairen waren omgekomen.
Gesteld werd dat de missie veel vroeg van Nederland, dat al wel eerste successen waren te melden, maar dat het brengen van duurzame verbeteringen ook nog de nodige inspanningen zouden vergen. De NAVO had in de zomer van 2007 gevraagd om een nieuwe bijdrage in Uruzgan, waarbij Nederland wederom als 'lead nation' zou optreden. Het kabinet wilde dat verzoek honoreren. De leidende militaire bijdrage zou hoe dan ook 1 augustus 2010 eindigen, waardoor 1 december dat jaar de terugtrekking kon worden voltooid. Het was de verantwoordelijkheid van de NAVO om voor vervanging te zorgen.
Tijdens de voortzetting van de missie moest een reductie van 10-15 procent van de troepen plaatsvinden. Vastgelegd werd voorts dat langjarige internationale gemeenschap betrokkenheid bij Afghanistan onvermijdelijk was. Na 2010 zou opleiding van het Afghaanse leger en van de Afghaanse politie prioriteit krijgen. Die moesten daarna de verantwoordelijkheid voor de veiligheid overnemen. De NAVO zou dat wel zolang nodig blijven ondersteunen.
De afspraken werden op 10 december 2007 in een gesprek van Tweede Kamerleden met secretaris-generaal De Hoop Scheffer i van de NAVO bevestigd.
De Tweede Kamer debatteerde op 18 december over de verlenging van de missie en stemde daar op 20 december mee in. De fracties van SP, PVV, GroenLinks, D66, Partij voor de Dieren en Verdonk stemden tegen.
Het in december 2007 genomen besluit kwam in december 2008 weer volop in discussie toen minister Van Middelkoop i na een bezoek aan Uruzgan uitspraken deed. Twee kranten (het Nederlands Dagblad en De Telegraaf) meldden dat de minister had benadrukt dat voortzetting van de missie na 2010 niet aan de orde was. Het citaat dat goed onderstreepte dat Nederland weg zou gaan, was 'Ook als Obama me tien keer belt'. Van Middelkoop benadrukte dat de missie veel vroeg van Nederland en dat de krijgsmacht niet langer in staat was tot het vervullen van een rol.
Er ontstond hierna enige geharrewar over de vraag of het hier om een geautoriseerd interview ging of niet en de Tweede Kamer vroeg (tweemaal) om opheldering. Op 22 januari 2009 herhaalde Van Middelkoop in het debat over het interview het eerdere standpunt: de leidende rol van Nederland in Uruzgan eindigt op 1 augustus 2010, de militairen zijn 1 december 2010 vertrokken en er komt geen andere missie elders in Afghanistan.
De Nederlandse bijdrage aan de missie in Uruzgan leverde internationaal inmiddels steeds meer waardering op. Nederland koos voor een zogenoemde 3D-benadering (diplomatie, defensie en ontwikkelingssamenwerking ['development']) en had in toenemende mate het vertrouwen van de bevolking weten te winnen. Wel bleef de veiligheidssituatie zorgelijk en waren er enkele keren gevechten met Taliban-strijders. Bermbommen en aanslagen veroorzaakten (nieuwe) dodelijke slachtoffers aan Nederlandse zijde. In totaal verloren 21 militairen het leven door de missie.
De nieuwe Amerikaanse regering van president Obama i koos in maart 2009 in Afghanistan voor een nieuwe strategie. Hij besloot tot inzet van 4000 extra militairen vanwege de blijvende (en toenemende) dreiging van terroristen. De militairen moesten behalve voor veiligheid ook voor opleiding van leger en politie zorgen. De accentverlegging van louter militair naar opleiding en de inzet van burgerlijke adviseurs waren een duidelijk andere aanpak dan onder president Bush.
Op 31 maart 2009 vond in Den Haag een zogenoemde Afghanistan-top plaats. Tijdens deze internationale conferentie, waarop minister Maxime Verhagen i een prominente rol speelde, werd benadrukt dat naast veiligheid ook ontwikkeling en opbouw van goed bestuur in Afghanistan nodig waren. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Hillary Clinton i, prees de 'Dutch Approach' en omarmde die aanpak. Zij stelde tegelijkertijd dat een langer verblijf van Nederland in Afghanistan wenselijk was.
Op 24 september 2009 verklaarde minister Verhagen via de zender BNR Nieuwsradio dat een verlenging van de missie in Uruzgan volgens hem niet moest worden uitgesloten. Hij zei onder meer: "De vraag is of wij alles op anderen kunnen afschuiven." Ook vond de minister dat het denken over Afghanistan niet moest ophouden. Zijn collega, vicepremier Wouter Bos i liet een dag later vanuit Pittsburg (waar hij samen met premier Balkenende i de G20-top bijwoonde) weten dat een verlenging van de missie niet aan de orde was. De premier riep de ministers op om niet via de media over dit onderwerp te debatteren.
De uitspraken waren voor de Tweede Kamer aanleiding om te debatteren met de ministers Verhagen en Van Middelkoop en minister-president Balkenende. Tijdens dit debat op 30 september legde de Kamer opnieuw vast dat het besluit uit 2007 nog overeind stond. Een motie-Voordewind/Van Dam (ChristenUnie en PvdA) kreeg steun van alle fracties, met uitzondering van het CDA. PvdA-woordvoerder Martijn van Dam i liet weten dat de PvdA-fractie tegen een eventueel voorstel tot verlenging van de missie zou stemmen.
Een motie-Van der Staaij (SGP) vroeg het kabinet om vóór 1 maart 2010 een besluit te nemen over de verdere Nederlandse betrokkenheid bij Uruzgan.
De regeringsfracties en het kabinet wisten op enkele dossiers compromissen te bereiken, zoals over het ontslagrecht, de verhoging van de AOW-leeftijd en de voorlopige aankoop van de JSF-testtoestellen. De maatregelen om de economische crisis aan te pakken leidden in de eerste maanden van 2009 echter tot langdurige, moeizame gesprekken. Het wantrouwen groeide daardoor. Bovendien stond het kabinet voor ingrijpende beslissingen over het gezondmaken van de overheidsfinanciën. Het kabinet beperkte zich vooralsnog tot het vragen om een ambtelijke inventarisatie van mogelijke bezuinigingen.
In januari 2010 dreigde bovendien een crisis door de reactie van premier Balkenende op het rapport van de Commissie-Davids. Die commissie had de besluitvorming rond de Nederlandse steun aan een militair optreden in Irak onderzocht. Dat besluit viel tijdens het eerste kabinet-Balkenende en de kritiek van de commissie (ontbrekend volkenrechtelijk mandaat, onvolledige informatievoorziening aan het parlement, gebrekkige regie) keerde zich tegen minister-president Balkenende. De eerdere opstelling van de PvdA, die bovendien altijd voor een onderzoek had gepleit, leek erdoor te worden bevestigd.
Balkenende verdedigde zich nog op de dag van het verschijnen van het rapport tegen belangrijke aantijgingen. Hij beriep zich daarbij overigens op afstemming van zijn reactie met de beide vicepremiers. Voor de PvdA-top was de reactie echter onaanvaardbaar en fractievoorzitter Mariëtte Hamer i verlangde een nieuwe verklaring. Die kwam er pas na moeizaam overleg. Algemeen werd de PvdA als winnaar van dit conflict beschouwd. Ook de verdere besluitvorming over de kabinetsreactie op het rapport verliep moeilijk. Na het Kamerdebat hierover stemden de oppositiepartijen (uitgezonderd VVD en SGP) voor een tegen premier Balkenende gerichte motie van wantrouwen.
Inmiddels waren vanaf januari 2010 zes ministers (de minister-president, de beide vicepremiers, de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie, en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking) met besprekingen begonnen over de beëindiging van de leidende Nederlandse rol bij de Uruzgan-missie en het eventuele vervolg daarop.
Gedacht werd aan een beperktere missie waarin training van en overdracht aan Afghanen centraal zou staan. Wel vonden de CDA-ministers dat die missie door militairen moeten worden beschermd (genoemd werd het aantal van 700). Voor de PvdA-ministers was die optie onbespreekbaar. Volgens Balkenende en Verhagen leken Koenders en ook staatssecretaris Timmermans aanvankelijk bereid onder voorwaarden akkoord te gaan met een voortgezette, beperkte missie. Een belangrijke voorwaarde was dat er een formeel verzoek van de NAVO moest komen. Ook moesten de Nederlandse F16's worden teruggetrokken. Volgens de CDA-ministers en minister Van Middelkoop (CU) kwam de PvdA later terug op de toezegging, ondanks het voldoen van hun voorwaarden.
Op 4 februari ontving Nederland via de secretaris-generaal het formele verzoek van de NAVO om met een kleinere missie nog een jaar langer in Uruzgan te blijven. Het concept daarvoor was opgesteld door Buitenlandse Zaken en Defensie. Die verlengde missie zou dus in augustus 2011 eindigen. De Tweede Kamer werd hiervan op 9 februari per brief op de hoogte gesteld. Het verzoek was gedaan, nadat minister Verhagen te kennen had gegeven dat Nederland daartoe bereid was.
Op 11 februari 2010 liet Bos bij het programma 'Pauw & Witteman' weten niet betrokken te zijn geweest bij het afgeven van een positief signaal aan de NAVO. Minister Verhagen stelde echter dat dit in de ministerraad was besproken en was afgestemd met alle betrokkenen.
De verwarring die hierdoor ontstond, werd op 12 februari in de ministerraad besproken. Na afloop hiervan verklaarde Bos dat er sprake was geweest van twee misverstanden. Het eerste was dat de PvdA akkoord zou zijn gegaan met één van de opties die in de NAVO-brief werden genoemd, namelijk verlenging van de Nederlandse missie in Uruzgan. Het tweede was dat er sprake was geweest van een soloactie van minister Verhagen bij het benaderen van de NAVO.
Op een PvdA-campagnebijeenkomst in het kader van de gemeenteraadsverkiezingen van 3 maart in Utrecht herhaalde Bos op 17 februari dat de PvdA tegen verlenging van de NAVO-missie in Uruzgan bleef. In de ministerraad van 19 februari, de laatste ministerraad vóór 1 maart, moest dit definitief worden vastgelegd.
Door zijn uitspraak kwam Bos in het openbaar tegenover Verhagen te staan. Had de PvdA nu wel of niet ingestemd met het positieve signaal aan de NAVO, zoals Verhagen stelde? Tijdens een op 18 februari gehouden spoeddebat in de Tweede Kamer kon daarover geen duidelijkheid worden gegeven. Bos stelde dat het standpunt van de PvdA al sinds 2007 bekend was en dat er bovendien sowieso geen Kamermeerderheid zou zijn te vinden voor verlenging van de missie.
Premier Balkenende probeerde in een zeer rumoerig debat - waarin vicepremier Bos door Kamerlid Verdonk voor leugenaar werd uitgemaakt - vragen te omzeilen door te verwijzen naar de nog te houden besluitvorming in de ministerraad. Uitspraken over uitkomsten daarvan noemde hij prematuur, maar dat weerhield vicepremier Bos niet zijn uitspraak te herhalen dat moest worden vastgehouden aan het besluit uit 2007.
Tekenend voor de verziekte sfeer was dat minister Koenders tegen de uitdrukkelijke wens van premier Balkenende en minister Verhagen in het debat een vraag beantwoordde die GroenLinks-fractievoorzitter Femke Halsema i aan minister Bos had gesteld over het feit dat hij als enige verrast was door de brief aan de NAVO.
Onder dat gesternte begon een dag later de ministerraadvergadering. Tussen 15.00 uur en 4.00 uur de volgende ochtend trachtten de ministers nog een uitweg te vinden. Dat lukte niet. De PvdA-ministers verklaarden achteraf dat minister Verhagen een oplossing had geblokkeerd door met aftreden te dreigen. Verhagen zelf zei dat hij alleen had aangegeven bepaalde opties onaanvaardbaar te vinden.
Tijdens de nachtelijke ministerraadvergadering meldde minister Van Middelkoop dat de plaatsvervangend commandant van de NAVO al in januari vertrouwelijk de optie op tafel had gelegd van levering door Nederland van opleiders buiten Uruzgan. Voor de PvdA-ministers was dit bespreekbaar geweest. Van Middelkoop vond echter dat de ministerraad eerst over het eveneens door de NAVO gewenste langere aanwezigheid in Uruzgan moest beslissen.
Uiteindelijk leidde een stemming over het afwijzen van het verzoek voor langer verblijf in Uruzgan tot de breuk. De PvdA-ministers hielden vast aan het kabinetsbesluit van eind 2007 en stemden tegen.
Meer over