Parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg presenteert rapport

Source: P.M.M. (Pierre) Heijnen i, published on Friday, May 21 2010.

De Voorzitter van de Tweede Kamer, Gerdi Verbeet, nam op dinsdag 18 mei het rapport van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg in ontvangst. Na de overhandiging van het rapport gaf Pierre Heijnen, voorzitter van de werkgroep, een toelichting op het rapport.

  • 325.000 kinderen, dat wil zeggen één op tien, hebben te maken met een of andere vorm van jeugdzorg. Als daarbij de indicaties voor het speciaal onderwijs worden opgeteld gaat het om meer dan 500.000 kinderen, oftewel één op zeven.

    Met de brede jeugdzorg is een bedrag gemoeid van circa vier miljard euro per jaar, exclusief de circa drie miljard euro per jaar voor het speciaal onderwijs.

    Het gaat natuurlijk niet om de getallen, maar om de kinderen die zorg nodig hebben. Ik hoop slechts met deze getallen duidelijk te maken dat het hier vandaag gaat om een omvangrijke en belangrijke voorziening waarop vele mensen zijn aangewezen, die van groot belang is voor een voorspoedige opvoeding en ontwikkeling van onze kinderen en daarmee op de welvaart en het welzijn van ons allemaal.

    De jeugdzorg kampt met problemen. De werkdruk in de sector onderscheidt zich sterk negatief ten opzichte van de brede sector van zorg en welzijn. Getwijfeld wordt aan de effectiviteit van de hulp. Deze wordt versnipperd aangeboden, soms na een intensieve indicatieprocedure. Er lijkt geen einde te komen aan telkens opnieuw opduikende wachtlijsten. Rode draad uit alle rapporten en gesprekken over jeugdzorg is dat de problemen zijn terug te voeren tot de gescheiden financieringsstromen en verkokering op het brede terrein van de jeugdzorg.

    De werkgroep heeft de tijd genomen om intensief aandacht te besteden aan de problematiek van de jeugdzorg. Door tientallen rapporten te bestuderen. Door met circa honderd betrokkenen op het terrein van de jeugdzorg te spreken. En door ook met elkaar van gedachten te wisselen.

    De werkgroep wil het kind, het gezin en de hulpverlener centraal stellen. Dat klinkt vanzelfsprekend, maar is het helaas niet. Het kind wordt te vaak gezien vanuit het perspectief van de organisatie waarmee het van doen heeft. Er wordt onvoldoende gebruik gemaakt van de mogelijkheden van het gezin, de familie en de omgeving van het kind om de opvoedings- en ontwikkelingsproblemen van kinderen zelf op te lossen. En er is daardoor ook vaak onvoldoende oog voor de problemen die juist in gezin en omgeving moeten worden aangepakt. De hulpverlener moet zich teveel bezig houden met verantwoording, indicatiestelling en administratie en komt onvoldoende toe aan daadwerkelijke hulpverlening.

    De werkgroep wil kortom de jeugdzorg dichterbij, in de buurt, in het gezin, de omgeving, de school. De werkgroep wil meer en betere preventie en laagdrempelige hulp. De organisatie van het stelsel moet daarop ingericht zijn en niet op de te onderscheiden disciplines, of nog erger op de bestuurlijke inrichting. De werkgroep wil daarom de verkokering aanpakken en de jeugdzorg zoveel mogelijk dichtbij organiseren, dat wil zeggen op het niveau van (samenwerkende) gemeenten. Tevens wil de werkgroep af van de indicatiestelling. De inzet van de juiste hulp kan aan de hulpverleners zelf overgelaten worden; de daarbij noodzakelijke samenwerking dwing je niet af door drempels en indicatiestelling, maar door vertrouwen in de hulpverlener, verdergaande ontwikkeling van professionalisering en het hanteren van bewezen methodes.

    De belangrijkste voorstellen betreffen:

    • één financieringsstroom voor het huidige preventieve jeugdbeleid, de huidige vrijwillige provinciale jeugdzorg, de zorg voor jeugdige licht verstandelijk gehandicapten (jeugd LVG) en de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd GGZ);
    • het afschaffen van de indicatiestelling voor de vrijwillige jeugdzorg;
    • het overdragen van de verantwoordelijkheid voor alle vrijwillige jeugdzorg naar (samenwerkende) gemeenten;
    • meer vertrouwen in en ruimte voor professionals om hulp te verlenen en zo min mogelijk verantwoording en administratieve belasting;
    • veel meer accent op preventie en hulpverlening in de buurt en de rol van de gezinnen en omgeving zelf bij het oplossen van opvoedings- en ontwikkelingsproblemen van kinderen;
    • veel meer aandacht voor de opleiding van professionals die met kinderen en gezinnen werken voor het onderkennen van opvoedings- en ontwikkelingsrisico’s (inclusief kindermishandeling) en voor succesvolle, bewezen, methodieken.

    Ik wil iedereen bedanken die bij heeft gedragen aan de totstandkoming van dit rapport.

    De werkgroep heeft beoogd de toekomst van de jeugdzorg te verkennen en een richting aan te geven, niet om een heel nieuw stelsel vorm te geven. Het biedt de nieuwe Kamer een hele stevige basis om haar taak als controleur en medewetgever op dit terrein waar te maken. Welke coalitie er na 9 juni ook komt, de samenstellers ervan doen er goed aan bij het opstellen van een coalitieakkoord zich te vergewissen van de conclusies van dit rapport. Ik heb daarin alle vertrouwen.