Keramische industrie: kan het (nog) duurzamer? - Main contents
Op het moment dat Geert Wilders weigerde om zich voor de Amsterdamse rechtbank te verantwoorden voor zijn uitspraken -merkwaardig toch: anderen neemt hij juist op hoge toon de maat- was ik op werkbezoek bij de baksteenfabriek van Wienerberger in Haaften. Onderwerp: de mogelijkheden om keramische producten nog duurzamer te maken en tegelijkertijd de bedrijven niet onredelijk te belasten.
Deze oer-Hollandse bedrijfstak heeft een omzet van ongeveer €700 miljoen en biedt werk aan 3.000 mensen. Dat waren er vroeger veel meer. Door mechanisering en automatisering is echter veel werk -grotendeels zwaar en vuil werk- overgenomen door machines en computers. Een moderne steenfabriek kan zelfs onbemand doordraaien in de nacht. De operator met wachtdienst kan thuis op zijn computer de processen bekijken, hij wordt automatisch per semafoon ingeseind als er iets mis dreigt te gaan.
De keramische industrie, verenigd in de VKO, bestaat uit de deelbranches bakstenen, dakpannen en overige producten (zoals tegels en sanitair). Nederland is qua productie globaal zelfvoorzienend, hoewel bedrijven soms wel enkele tientallen procenten van hun omzet exporteren.
Voor de productie van bakstenen, pannen en tegels is veel energie nodig, dat is ook een substantieel deel (10-30%) van de kostprijs. Dat is een stimulans om de energie-efficiency te verbeteren. De sector valt binnen het Europese emissiehandelssysteem voor CO2-rechten (ETS) en neemt deel aan de Meerjarenafspraken Energie-efficiency (MJA). In de eerste periode MJA-1 (1991-2000) was de energiewinst per eenheid product 17% . Voor MJA-2 (2001-2012) is de besparing tot dusver 11%. Daaruit blijkt overigens dat het steeds moeilijker wordt om de doelstelling van 2% te halen, omdat de meest voor de hand liggende verbeteringen inmiddels wel zijn doorgevoerd.
Toch blijven er volgens mij nog veel onderdelen van het productieproces die verder verbeterd kunnen worden. Minder water in de klei bijvoorbeeld, want het verdampen daarvan kost veel energie. Je moet dan wel zorgen dat de klei voldoende plastisch blijft. De VKO doet daar onderzoek naar, het zou goed zijn als daarbij nog meer wordt samengewerkt met hogescholen en universiteiten. Ook op het gebied van de benutting van laagwaardige warmte voor het drogen van producten voordat ze de oven in gaan kan denk ik nog wel de nodige winst geboekt worden. Een andere interessante zoekrichting is het ontwerp van het product zelf, om met minder materiaal dezelfde functie te kunnen vervullen.
Een laatste, onverwachte mogelijkheid om zuiniger om te gaan met schaarse grondstoffen is: minder variëren-om-te-variëren door de architect. De klei langs de Waal levert van nature een baksteen op met een beige-roze kleur. Bakstenen van klei uit de Maasvallei zijn wat roder van kleur. Daar zijn eeuwenlang tot ieders tevredenheid mooie gebouwen van neergezet. Maar de laatste decennia moet er opeens in alle kleuren van de regenboog geleverd worden en ook nog eens in verschillende formaten en texturen. Dat is niet erg gunstig uit het oogpunt van het milieu: je moet allerlei kleisoorten en toeslagmaterialen gaan mengen, wat veel diesel en elektriciteit kost. En daarna heb je iedere keer materiaal- en ergieverlies als je van het ene product naar het ander omschakelt. Tenslotte worden de producten er ook nog eens duurder van. Dat zou nog te rechtvaardigen zijn als onze gebouwen door al die toeters en bellen mooier worden. Maar ik vrees dat het motto ‘less is more’ ook op dit terrein op gaat.
De keramische industrie mag dan vooral voor de regionale markt werken, toch kom je bij zo’n werkbezoek dezelfde gespreksthema’s tegen als bij de basismetaal en -chemie: het veilen van emissierechten (zijn wij voor) wordt als een groot risico gezien, wegens de concurrentie vanuit landen die niet meedoen aan het ETS: carbon leakage. De SP denkt dat dit probleem op te lossen is door de opbrengsten van de veiling grotendeels terug te sluizen, al dan niet in de vorm van geoormerkt geld waarmee investeringen in energiebesparing aantrekkelijker gemaakt worden. Een andere mogelijkheid om oneigenlijke concurrentie tegen te gaan is “afrekenen aan de grens” (border tax adjustment), waar tegenwoordig ook Sarcozy voorstander van is.
Ook de energiebelasting mag zich niet verheugen in een grote populariteit in de sector. De €7 miljoen is ongeveer 1% van de omzet en dat is een concurrentienadeel ten opzichte van andere EU-lidstaten die deze belasting niet heffen. Nederland wilde in 2008 een vrijstellingsregeling voor de keramische sector invoeren, maar die regeling is tot dusver gestuit op een veto van Brussel na klachten van de cement-betonindustrie over concurrentievervalsing. Wat mij betreft zou vrijstelling tenminste gekoppeld moeten worden aan het halen van de afgesproken energiebesparingsdoelstelling uit de MJA. Dat is een goede stok achter de deur.
Een ander punt van zorg voor de bedrijven is de natuur-bureaucratie rond milieu-effectrapportages en Natura 2000 gebieden. Veel keramische bedrijven zijn gevestigd in de uiterwaarden van de rivieren. Ze erkennen het belang van een zorgvuldige bedrijfsvoering voor het natuurbehoud. Maar kan het met de papieren -dus theoretische- verantwoordingsplicht vooraf niet een onsje minder? Ik denk dat ze daar gelijk in hebben. Er zou bij natuureffecten meer de nadruk moeten liggen op het formuleren van algemene zorgvuldigheidseisen die in acht genomen moeten worden, die aangevuld kunnen worden als bij monitoring blijkt dat die onvoldoende effect hebben. Minder uitgaan van de papieren werkelijkheid en meer van de echte realiteit. Waarschijnlijk zou dat voor ander overheidsbeleid ook geen kwaad kunnen.