Ode aan Thijs Wöltgens, in reactie op een misser van Martin Sommer - Main contents
Thijs was een kind van de Doorbraak. Hij was een progressieve katholiek, die lid werd van de PvdA toen de zuilen hun beknellende omhelzing verloren. In zijn ‘Brief aan God’, op verzoek van de EO op Radio 1 uitgesproken, vertelt hij op ontroerende wijze over zijn relatie met het geloof en de Kerk. Een voor velen in deze streek herkenbaar beeld van dwang en bevrijding, leidend tot een grote afstand, die in de loop der jaren langzaam weer wordt overbrugd. Het slot van de brief zegt veel over Thijs’ gelovige humanisme.
“Is dit nu een brief aan Jou, Lieve Heer ? Of is het meer een dialoog met mezelf? Wat ik van de filosofen heb geleerd is de onbereikbaarheid van God. We kunnen Hem alleen maar aanspreken in onze taal. Er zit dus wel iets in de Joodse traditie om God naamloos te houden. Gelukkig is er ook een kenbare God, de God, die we herkennen in de Ander. Die Ander kan ook de Kerk zijn, maar dan in haar gedaante van goedwillende, maar feilbare gelovigen. Een menselijke Kerk.
Het mooie van het Christendom is, dat God mens geworden is. Daarom Lieve Heer, is dit een brief voor mensen zoals Jij en ik.”
Belangstelling voor de Ander, zorg voor de Ander en de openheid je door een Ander te laten overtuigen zijn misschien wel de meest kenmerkende eigenschappen van Thijs Wöltgens. Zijn humanisme stond altijd boven iedere dogmatiek verheven. Dus als de leer niet aansloot bij de mens, dan was hij nooit zo’n socialist die vond dat de mens dan niet deugde of moest veranderen, dan wist hij dat de leer tekort schoot. Aan slaafsheid voor “-ismen” had hij een grote hekel. In zijn Willem Drees lezing zei hij daarover: “Alles wat onder het woordje ‘isme’ valt, dreigt mensen gevangen te houden, dat bedreigt hun vrijheid van denken en handelen en leidt ook vaak tot vormen van bekrompenheid, hokjesgeest en onnodige tegenstellingen.”
In 1977 kwam hij in de Tweede Kamer en stond meteen bekend als een onorthodoxe denker. Samen met Jos van Kemenade en Jo Ritzen schreef hij de nota ‘Om een werkbare toekomst’. Om de verzorgingsstaat te redden moest de arbeidsparticipatie worden bevorderd. Mensen zouden niet alleen recht hebben op een uitkering, maar ook de plicht te solliciteren en zonodig bijscholing te volgen. Dat was toen vloeken in de linkse kerk. Want mensen moest je iets geven, mensen moesten geholpen worden. Dat mensen ook iets gevraagd kon worden en dat heel veel mensen met een klein steuntje in de rug prima voor zichzelf konden zorgen, werd in die tijd gezien als rechtse praat, ook al was het de kern van Drees’ socialisme geweest.Dus werd Thijs bij de rechtervleugel ingedeeld. Ruim twintig jaar later, nadat ‘eigen verantwoordelijkheid’ tot een dogma was geworden, tapte Thijs uit een ander vaatje. Toen schreef hij dat de democratie door de sociaaldemocratie uit de greep van de markt moest worden bevrijd. En niet lang voor zijn dood viel hij in een artikel in Socialisme en Democratie Arie van der Zwan bij die in zijn boek over de PvdA schreef dat Wouter Bos de strijd moest aangaan met het grote kapitaal. De financiële en economische crisis zorgt ervoor dat Thijs nu op zijn wenken wordt bediend, wat zou het prachtig zijn geweest als hij het zelf nog had meegemaakt.
Misschien gaf Jos de Beus wel de mooiste omschrijving van Thijs’ erfenis, in zijn column voor Buitenhof:
“Wöltgens ruilde de KVP in voor de PvdA maar behield een rood-rooms wereldbeeld. Samenleven is gemeenschapszin. Economie is continuïteit van bedrijven, degelijkheid van koopwaar en ontspannenheid van werk. Politiek is verzoening van klassenstrijd en consensus.”
Drie jaar geleden schreef Thijs een opinie artikel in NRC Handelsblad over de kwetsbaarheid van de middenklasse. Hij verwees daarin naar een rapport van onze Duitse zusterpartij SPD. Een verontrustend rapport, met name voor de maatschappelijke samenhang. In het kort komt het op het volgende neer. Een derde van de bevolking maakt het uitstekend. Optimisme viert hoogtij, men kan alles zelf wel, de overheid is er vooral om ervoor te zorgen dat men geen last heeft van elkaar en van de anderen. Een ander derde heeft zich als het ware losgekoppeld van de samenleving, die men als vijandig ervaart. Men haakt af en stimuleert de kinderen niet eens te proberen aan te haken. Tussen deze twee groepen in zit een middenklasse die de toekomst met zorg tegemoet ziet. De opbrengsten van de nieuwe economie zijn zeer ongelijk verdeeld. Met kapitaal wordt veel meer geld verdiend dan met arbeid. Wie zijn lot aan een bedrijf verbindt, loopt veel meer risico’s dan wie zijn zekerheid kan kopen met kapitaal. De toegenomen onzekerheid weegt voor werknemers zwaarder dan de groei van het aantal banen.
Het rapport gaat over Duitsland, maar hoewel de situatie in Nederland wellicht iets beter is, ben ik het eens met Thijs’ conclusie dat er ook voor ons lessen uit te trekken zijn. Om twee redenen is dit rapport verontrustend. In de eerste plaats door de vaststelling de dat het risico bestaat dat een derde van de samenleving permanent buiten spel zal staan, waardoor toch al aan erosie onderhevige maatschappelijke verbanden nog verder onder druk komen te staan. In de tweede plaats door de vaststelling dat de ruggengraat van de maatschappij, de middenklasse bang is zelf tot de groep ‘afgehaakten’ te gaan behoren. Niet alleen leidt dat tot boosheid en afgunst jegens de mensen die het minder hebben, het verlegt ook de aandacht in de middengroepen van de droom van opwaartse mobiliteit naar de nachtmerrie van neerwaartse mobiliteit. En dat maakt mensen behoudzuchtig en defensief. Als dan ook nog de ‘afgehaakten’ meer dan gemiddeld uit minderheidsgroepen komen , dient de nieuwe sociale kwestie zich in alle scherpte aan. De minst bedeelde groep wordt daarmee een bron van angst. Verschillende vormen van angst komen dan ook nog eens samen: de angst voor armoede, de angst voor geweld, de angst voor de islam. De middenklasse zal dan onherroepelijk de neiging bespeuren zich nog harder tegen de onderklasse af te zetten, in plaats van, zoals in het verleden, bij te willen dragen aan haar zelfverheffing.
Overigens richt de boosheid en afgunst van de middenklasse zich bepaald niet alleen naar beneden. Ook de bovenste dertig procent moet het ontgelden. Omdat zij feest lijken te vieren, terwijl de rest zich zorgen maakt over de toekomst. Omdat zij de mogelijkheid hebben voor de problemen uit te wijken, door zich vrij te kopen of door letterlijk te verkassen. Kortom, omdat het maar zeer de vraag is of ‘de elite’ bereid is met de rest solidariteit te betrachten.
Dus wordt de door Wöltgens nagestreefde gemeenschapszin in toenemende mate groepsbepaald: men is solidair met de onmiddellijke omgeving en niet met de samenleving als geheel. Dan begint het plaatsen van hekken en het graven van grachten, in plaats van het bouwen van bruggen. En is de kans op gemeenschapszin verkeken.
In het verleden was het helder wat sociaaldemocraten in een dergelijke situatie te doen stond. Ervoor zorgen dat de buiten spel geplaatste onderklasse zich goed organiseert, politiek haar belangen goed behartigt omstandigheden krijgt waardoor leden van die onderklasse in staat worden gesteld zichzelf uit de achterstand naar boven te werken. In het verleden zijn hiermee geweldige resultaten geboekt. Tegenwoordig is echter het vervelende dat de groep minst bedeelden op geen enkele manier samenhang vertoont. Men is als groep niet georganiseerd. Het is een verzameling individuen en gezinnen, die zich bijna als losse atomen in een gemeenschappelijke ruimte bewegen. Dat is de keerzijde van de individualisering, dat grote goed van de mondige en geëmancipeerde burger. Daarom zijn de Nederlanders vandaag nog wel tevreden met hun eigen leefsituatie, al maken zij zich zorgen over de toekomst, en zijn zij vooral ontevreden over de sociale staat van ons land. Het gaat goed met ‘mij’, maar het gaat slecht met ‘ons’. Als iets dringend is, dan is het de noodzaak helder te maken wat wij met elkaar delen. Wat maakt van vrije mensen onderling verbonden burgers?
Ik deel Thijs’ mening dat de sleutel ligt bij de middengroepen. Hoe zorgen we ervoor dat zij zich weer solidair gaan voelen met iedereen die het minder heeft? Je kan pas solidair zijn met een ander als je er op kan rekenen dat de risico’s die je zelf loopt, ook door anderen worden gedeeld, met name diegenen die het nog beter hebben dan jij. Er is nu teveel onzekerheid over de meest essentiële zaken die heel dicht bij mensen staan. Alles lijkt ter discussie te staan. De zekerheid van werk, de zekerheid van kansen op maatschappelijke verbetering voor onze kinderen, de zekerheid van goede zorg voor onze ouderen, de zekerheid van veiligheid op straat. Op deze punten zullen we samen meer zekerheid moeten bieden, te beginnen bij het individu en in concentrische cirkels uitbreiden naar het gezin, de straat, de buurt, de stad, het land. Dat is de taak van de politiek. Pas als we kunnen laten zien dat in ons land risico’s en kansen op een faire manier worden gedragen en verdeeld, zal de natuurlijke neiging van mensen om voor elkaar te willen zorgen weer meer ruimte krijgen. Maar zolang men het gevoel heeft dat lusten en lasten wel erg oneerlijk verdeeld zijn, zal met niet over de randen van het eigen individuele of groepsbelang heen willen kijken.
Daarbij moeten wij de moed en de eerlijkheid opbrengen te zeggen wat de politiek vermag en vooral wat de politiek niet vermag en dus door de mensen zelf zal moeten worden opgepakt. Alleen zo breken we met de onzalige praktijk om burgers als consumenten te behandelen. Die praktijk heeft ertoe geleid dat burgers zich ook als consumenten zijn gaan gedragen, waardoor de politiek is verworden tot een service provider, die bovendien meestal niet levert wat wordt beloofd. Dat moet snel anders, want democratische politiek is alleen maar mogelijk met betrokken en verantwoordelijke burgers. Mensen raken pas betrokken en voelen zich pas verantwoordelijk voor het collectief als zij weten dat zij daar zelf een wezenlijke rol in spelen, een rol die ook iets oplevert. Want een overgrote meerderheid van de Nederlanders hunkert naar dat betere Nederland dat wij binnen handbereik hebben, zij willen de sociale staat van ons land verbeteren en zij weten dat het kan, mits wij bereid zijn elkaar bij de les te houden, mits wij bereid zijn iedereen er bij te betrekken, niemand uit te sluiten, elkaar het vertrouwen te geven dat wij het samen kunnen rooien.
Het besef moet weer groeien dat een betere wereld wel degelijk dichterbij te brengen is door politiek handelen. Een betere samenleving die nieuwe uitdagingen met open vizier tegemoet treedt en omzet in kansen moet de doelstelling van sociaaldemocratische politiek vormen. Wie vlucht in conservatisme zal uiteindelijk moeten berusten in veranderingen die niet politiek gestuurd zijn, maar afgedwongen worden door externe omstandigheden. En als veranderingen niet politiek worden gestuurd, pakken zij altijd uit in het voordeel van de sterksten, van gevestigde belangen, van diegenen die zichzelf door maatschappelijke positie en geld kunnen vrijwaren van de negatieve gevolgen.
Thijs Wöltgens had aarzelingen over zowel Nieuw Links als de Derde Weg, met name omdat beide stromingen een terechte grote aandacht voor individuele vrijheid combineerden met een zekere blindheid voor het belang van maatschappelijke verbanden. De Derde Weg was een poging om het sociaaldemocratische gedachtegoed te verbinden met de positieve aspecten van marktliberalisering, de exponentiële groei van private eigendom, individualisering en globalisering. Een in de jaren negentig succesvolle formule, omdat het mogelijk maakte de krachten die vrijgemaakt werden door de liberaliseringsgolf om te buigen van alleen private welvaartsvermeerdering naar maatschappelijke herverdelingsprogramma’s. Zowel in de VS, als in Engeland, Duitsland en Nederland leidde dit tot de verbetering van collectieve voorzieningen en de toeneming van kansen voor minderbedeelden. Dat met name in Europa mensen uiteindelijk de verbeteringen zijn vergeten en een kater hebben overgehouden aan deze periode, heeft drie oorzaken. In de eerste plaats leidde de hervormingen van de instrumenten van de welvaartsstaat tot vervreemding, omdat zij schaalvergroting, verzakelijking en privatisering als instrumenten gebruikten. Zorg, onderwijs en sociale woningbouw werden op afstand geplaatst van directe, democratisch gelegitimeerde politieke aansturing. Niet alleen de afstand tot de politiek werd groot, ook de afstand tot de mensen waarvoor deze diensten ooit zijn opgezet is sterk gegroeid. Dus slaat de vervreemding aan beide zijden van het spectrum toe. En lijken deze maatschappelijke diensten zich steeds meer in een maatschappelijk isolement te ontwikkelen, op basis van een eigen, meestal bedrijfseconomische logica. De mensen reageren erop met steeds grotere scepcis en boosheid, zodat men het gevoel krijgt dat op zich prima diensten niet meer zijn dan rokende puinhopen. Absurd, maar begrijpelijk als zaken die zo wezenlijk zijn voor het welzijn en de ontwikkeling van miljoenen Nederlanders als onthecht van de samenleving worden ervaren. Organisaties voor maatschappelijke dienstverlening doen nog steeds fantastisch werk VOOR de mensen, maar zijn vandaag te weinig VAN de mensen. Laten wij afspreken dat wij dat samen met hen gaan veranderen. In het volle bewustzijn dat dit alleen kan slagen als alle Nederlanders er weer meer bij betrokken raken en zich ook weer meer verantwoordelijk voelen voor het goed werken van deze diensten.
In de tweede plaats hebben de beoefenaars van de Derde Weg de hinderlijke gewoonte ontwikkeld om de politiek te reduceren tot een spel van cijfers en statistieken, van bijna waardevrije recepten voor behoeftebevrediging van mens en maatschappij. Men nam niet meer de moeite mensen te overtuigen, mensen mee te nemen in een op waarden gebaseerde politieke missie, maar sloeg mensen dood met gelijkhebberige statistieken.
In de derde plaats is bij alle tevredenheid over de grote groei van persoonlijke vrijheden en bevrijdend individualisme het belang van het behoud van maatschappelijke verbanden onderschat. De gedachte was namelijk, dat als iedereen maar meer gaat verdienen, het niet zo erg is als sommigen heel veel meer verdienen dan anderen. Dit nu blijkt een drogredenering te zijn, waar helaas teveel sociaaldemocraten, in hebben geloofd. Met name de enorme toeneming van het verschil tussen de middenklasse en de top is een belangrijke reden voor de uitholling van maatschappelijke binding. We weten al heel lang dat hoe eerlijker welvaart is verdeeld in een samenleving, hoe beter die samenleving er voorstaat. In samenlevingen waar de ongelijkheid het grootst is, zijn vijf keer meer psychiatrische patiënten dan in de meest egalitaire samenlevingen in Scandinavië en onze eigen Rijndelta. De kans dat je in de gevangenis belandt is ook vijf keer hoger. De kans op morbide overgewicht is zes keer hoger. De kans om vermoord te worden is vele malen hoger. Dit geldt in die samenlevingen niet alleen voor de armsten, maar voor de hele bevolking. Met andere woorden, het verkleinen van inkomensverschillen is niet alleen goed voor mensen met een laag inkomen, maar voor iedereen.
Wij moeten onze welvaartsstaat nog eens goed onder de loep nemen. Het gaat erom dat tekortkomingen in de maatschappelijke solidariteit worden opgelost. Scheefgroei zit zoals altijd vooral zitten tussen inkomensgroepen, tussen generaties, tussen bevolkingsgroepen, tussen gezonden en zieken, tussen mannen en vrouwen. Maar de tekortkomingen veranderen met de tijd, verplaatsen zich of worden soms zelfs omgekeerd. Dat vraagt dus om een constant proces van analyse en herijking. Bij de inkomensgroepen is het verschil tussen de middenklasse en de lagere groepen nog te overzien, maar zit de absurde onbalans tussen de middenklasse en alles wat daar boven zit. Dus is er dringend behoefte aan fiscale correctie en is het onjuist uit dogmatische bijziendheid te roepen dat lastenverzwaring per definitie niet zou mogen, ongeacht de inkomenspositie van mensen.
Er is in ieder geval geen enkele reden te berusten in somberheid. In tijden van grote verandering, zoals nu, zijn er altijd minstens evenveel kansen als bedreigingen. Het gaat erom hoe je de kansen pakt en de bedreigingen afwendt. Maar dat betekent wel dat je moet erkennen dat niets vanzelf goed zal komen. ‘Gewoon’ doorgaan is geen optie.
In de afgelopen honderd jaar heeft de sociaaldemocratie zich steeds verder ontwikkeld vanuit vooruitgangsdenken, dat het ons keer op keer mogelijk maakte onder nieuwe omstandigheden onszelf opnieuw uit te vinden zonder het zicht te verliezen op onze waarden, die wij ontlenen aan de Verlichting en de tradities waarop deze is gebaseerd. Maar nu voor het eerst sinds de oorlog vrees voor achteruitgang sterker is dan hoop op vooruitgang, ligt verlammende behoudzucht op de loer. Dat is een doodlopende weg die schijnveiligheid oplevert en verstikking van solidariteit en emancipatie, de belangrijkste instrumenten die mensen hebben om zichzelf te verheffen.
Wie in vooruitgang blijft geloven weet dat op vrijheid en (zelf)verheffing gerichte emancipatie veel en veel meer vermag dan men voor mogelijk houdt. Vraag het maar aan uw ouders. Daarbij moeten we steeds opnieuw onze antwoorden toetsen aan de nieuwe vragen die opkomen, zodat we ons idealisme een pragmatische en praktische invulling geven, passend bij moderne mensen. Maar pragmatisme is iets heel anders dan waardevrij opportunisme. Want economische, rechtstatelijke en institutionele ordeningen zijn nooit waardevrij. Niet alle menselijk handelen is eigenbelang, mensen willen ook doen wat ‘juist’ en ‘goed’ is. Mensen willen een betere wereld, willen de sociale staat van ons land verhogen en willen zelf deel uitmaken van die verbetering, willen daarbij niet achterblijven of tussen de wielen raken. Als het al eigenbelang is, dan toch sterk verlicht eigenbelang.
De globalisering kent kansen en bedreigingen. Wie zich blind staart op de bedreigingen, grijpt de kansen niet waar onze verzorgingsstaat van afhankelijk is. Wie de bedreigingen ontkent, voedt de tegenstellingen in de samenleving. De sociaaldemocratie moet maatschappelijke processen niet langer zo fatalistisch benaderen als in de afgelopen twee decennia. Thijs Wöltgens stelde terecht vast dat de neoliberale cocktail van minder overheid, minder belastingen in minder progressieve stelsels en privatisering van publieke taken, is uitgewerkt en inmiddels zelfs ontspoord. Daarmee is deze cocktail niet alleen economisch achterhaald, maar ook moreel failliet. Bezonnen modernisering vraagt om een duidelijkere regierol van de overheid, om herstel van evenwicht tussen arbeid en kapitaal, en om een herwaardering van de verzorgingsstaat.
De verhouding tussen economische en sociale vooruitgang moet harmonieuzer worden. Wat die harmonie bedreigt, moet bestreden worden - en niet alleen verbaal. Excessieve beloningen in het bedrijfsleven, enorme bonussen voor falende bestuurders, het buitenspel zetten van belanghebbenden ten gunste van het belang van de aandeelhouders - het zijn ontwikkelingen die de fundamenten van onze sociaaleconomische ordening aantasten en dus moeten worden bestreden.
Als we bereid zijn deze uitgangspunten toe te passen, hebben we een kans ook de moderne samenleving te overtuigen van stappen die op het eerste gezicht tegen het gevoel van mensen ingaan. Mensen zijn nog wel tevreden met hun eigen leven, maar voelen diep onbehagen over de sociale staat van de samenleving. Dat onbehagen wordt groter naarmate wij het gevoel hebben minder met anderen te delen. Dan wordt die Ander op z’n minst een last, en wellicht zelfs een rechtstreekse bedreiging voor mijn eigen positie. En wordt de zoektocht naar maatschappelijke samenhang steeds moeilijker.
Zoals gezegd, het is ook belangrijk aan te geven wat de politiek wel of niet kan doen. Het is vast geen toeval dat de Duitse filosoof Rüdiger Safranski het in termen formuleert die rechtstreeks aan Thijs ontleend lijken: ‘Politiek is een zaak van vredestichting op het terrein van strijdige waarheden. Een pacificatie die geen absolute waarheid kan claimen, behalve als deze slaat op het verzekeren van de voorwaarden voor een menswaardig leven. De belangrijkste bijdrage van de politiek hieraan is er op toezien dat iedereen zich houdt aan de spelregels die iedereen in staat stellen om zijn of haar levenswaarheid te vinden en uit te vinden. De elementaire waarheid van de politiek zou de waarheid van de spelregels moeten zijn.’ Met andere woorden, de politiek zou moeten gaan over de vraag hoe het er in een samenleving telkens opnieuw een rechtvaardig ‘sociaal contract’ tot stand komt of in stand wordt gehouden.
Ook dit is in essentie een morele kwestie. Daarom is er ook zo’n behoefte aan herijking van de publieke moraal, zodat we weten wat een fatsoenlijke samenleving in deze tijd inhoudt. Waarbij het om veel meer gaat dan alleen omgangsvormen als met twee woorden spreken of de deur voor elkaar openhouden. Zelfs als alle politici in koor roepen dat er meer fatsoen en respect moet zijn, zullen de mensen hun schouders er voor ophalen, zolang zij niet zonder reden denken dat wat voor de één geldt, kennelijk niet zo hoeft voor de ander. Het enige gevolg van het morele appèl uit politieke hoek is dat politici zelf voortdurend gewogen en te licht worden bevonden.
Het gaat in de politiek niet alleen om ‘doen wat je zegt’, maar ook om zeggen wat je doet, waarom je iets doet, met welk doel je iets doet. Het gaat om vertrouwenwekkend leiderschap dat bereid is helder te formuleren waar wij met de samenleving naar toe willen en wat daarbij van mensen wordt gevraagd en aan mensen wordt geboden. Niet alleen maar mensen eindeloos het valse comfort bieden van: “het komt wel goed, laat het maar aan ons over”. Of mensen aan de vooravond van verkiezingen voorspiegelen dat er geen pijn geleden hoeft te worden of zo ja, dan toch vooral door anderen. Mensen voelen heel goed aan dat deze tijd om offers zal vragen, om een inspanning van ieder individueel ten bate van onze samenleving als geheel.
Terug naar Thijs’ Dreeslezing. Daarin zegt hij dat democratisering de mens vrijer en sterker maakt, maar alleen als die vrijheid en die kracht ingebed blijven in een gemeenschappelijk gedragen idee over de samenleving, de collectiviteit. Die gemeenschappelijke Idee stond volgens Thijs echter onder druk, niet zozeer omdat de individualisering was doorgeschoten, maar vooral door het verlies aan vooruitgangsvertrouwen. Dat raakte weer aan de twee andere pijlers van de sociaaldemocratie: arbeidsmarkt en verzorgingsstaat, want juist de tekortkomingen daar leiden tot het om zich heen grijpende pessimisme. En zoals altijd in de menselijke geschiedenis, zijn het de zwaksten die de rekening hiervoor gepresenteerd krijgen.Dit is de context waarbinnen Thijs de instrumenten aanscherpte om zijn idealen invulling te kunnen geven. Want hij was bereid te breken met ‘oude vormen en gedachten’ als hij vond dat veranderde omstandigheden daar om vroegen. Daar is, om met Willy Brandt te spreken, meer moed voor nodig dan simpelweg dogmatisch te zijn. Zoals Mark Twain het verwoordde: “Loyalty to petrified opinion never yet broke a chain or freed a human soul”.
Misschien verdient Thijs wel de meeste bewondering omdat hij zo goed de essentie van sociaaldemocratische politiek in de praktijk bracht: idealen koesteren, aanscherpen en vernieuwen waar nodig, maar nooit vergeten dat het gaat om echte mensen, met echte problemen, die echte oplossingen van de politiek mogen verwachten. Zijn intellectuele en politieke zoektocht was geen blind en doelloos dwalen, omdat deze gebaseerd was op een sterke innerlijke overtuiging, ongevoelig voor de steeds sneller veranderende politieke en maatschappelijke windrichtingen van ons land.Maar wat deze gelovige humanist tot een groot politicus maakte, was zijn doorleefd begrip voor de essentie van democratie: de bereidheid tot dialoog, de bereidheid de wereld door de ogen van een ander te zien, de bereidheid je ook door een ander te laten overtuigen. Volgens Camus is het die eigenschap die ons mensen van andere levende wezens onderscheidt, een eigenschap die echter steeds weer op onszelf moet worden bevochten, zeker in tijden van twijfel en onzekerheid.
Origineel bericht alleen toegankelijk voor leden facebook