Een land voor joden en moslims (2)

Source: A.H. (Anja) Meulenbelt i, published on Friday, December 24 2010.

In het verhelderende en diepgaande artikel Is Europe good for the jews?, hier, geeft Beller een analysekader dat ons helpt te begrijpen hoe het kon gebeuren dat in een beschaafd land als Duitsland, met een rijke cultuur waarbinnen joden een prominenten plaats innamen, toch zo’n haat tegen joden kon ontstaan. Belangrijkste daarbij is dat de historische perioden in de verschillende Europese landen op een belangrijk punt verschilden: of ze gedreven werden door nationalisme, met ‘harde’ grenzen, met harde en nationalistische normen wie erbij hoorden en wie niet, en groot gewicht aan een nationale identiteit. Dan wel, in andere perioden, die gekenmerkt werden door pluralisme, waar minderheden naast elkaar konden leven, met doorlaatbare grenzen aan het land. Een belangrijk kenmerk van die nationalistische variant is dat je daarbinnen niet én jood én Duitser kon zijn, maar je was of jood óf Duitser (of andere combinaties van identiteiten).

En nog steeds is dat een criterium waarop je samenlevingen, landen of stromingen daarbinnen, kunt ordenen. Het spreekt vanzelf dat het de joden, maar ook andere minderheden vooral goed ging in perioden en plaatsen waar pluriformiteit de norm was. Engeland, vanaf 1650, was zo’n land, Frankrijk na 1789, en de Nederlanden vanaf de vroege zeventiende eeuw. Nederland had een geschiedenis van heterogeniteit, een verzameling van stadsstaatjes, met een grote nadruk op godsdienstvrijheid, waarbinnen de joden als groep die ‘anders’ was welkom waren - of ten minste getolereerd werden. Dat de komst van de joden samenviel met de bevrijding van de Spaanse katholieke overheersing hielp daar ook erg bij.

In de perioden van openheid en emancipatie hadden joden redenen om erin te geloven dat ze jood konden zijn en tegelijk volledig burger van een land. Om vervolgens, bij de opkomst van ‘etno-nationalisme’, ‘eigen volk eerst’, te merken dat ze opnieuw werden gedefinieerd als buitenstaanders.

Beller heeft een uitgebreide studie gemaakt van het Wenen rondom 1900, een geweldige bloeitijd voor Europese joden. Freud, Wittgenstein, Karl Popper, Karl Kraus, Arthur Schnitzler, Gustav Mahler, Arnold Schoenberg, bevolken de geschiedenis van Wenen, met contacten naar Budapest en Praag - Kafka. Een ongelooflijk culturele rijkdom waar we nog steeds niet op zijn uitgekeken. Toch was er geen sprake van een afgebakende joodse stroming. Daarvoor waren die mensen te indvidualistisch, vaak in veel opzichten elkaars tegenstander. Maar ze hadden ook iets met elkaar gemeenschappelijk, behalve joodse wortels: de nadruk op emancipatie, individuele vrijheid, in plaats van op conformisme. Zij wensten ‘anders’ te mogen zijn.

Er zijn redenen waarom joden in de vorming van de Europese cultuur zo’n enorme rol hebben gespeeld, die niets te maken hebben met een geheimzinnige joodse ‘aard’, maar wel met het gegeven dat joden altijd hebben moeten overleven als ‘de anderen’, die nooit helemaal thuis waren. Juist dat ‘diasporisme’ maakte hen onafhankelijke denkers, die hun bestaansrecht vooral zochten in handel, communicatie, (velen waren ook letterlijk vertalers) die wisten dat ze het moesten hebben van intelligentie en ontwikkeling - die kon je meenemen. Ze wisten ook dat ze hun bescherming nooit zouden kunnen vinden in het gebruik van bruut geweld - zonder land ook geen leger - of in politieke macht, en over de horizon heen moesten kijken van de toevallige kleine gemeenschap waarin ze woonden. Ook de joodse religie, hoewel orthodoxen veel meer naar binnen leefden, heeft een bijdrage geleverd, schrijft Beller. Ookal waren de dagelijkse rituelen altijd streng en sloten vermenging uit, het geloof zelf was uitermate ondogmatisch en stond vele verschillende interpretaties toe van ‘de waarheid’. Bij elkaar opgeteld kun je spreken van een liberale, en universalistische joodse traditie in Europa, die zich weinig gelegen liet liggen aan etnische en nationale grenzen.

Daarmee stond die joodse traditie haaks op het denken van het opkomende nazisme. Die werd steeds sterker gebaseerd op een etnisch nationalisme: eigen bloed en eigen bodem. Hoewel de nazi’s meer groepen als vijanden benoemden, er waren ook andere ‘anderen’, wordt hiermee duidelijk dat de keuze voor de joden als de belangrijkste groep die vernietigd diende te worden om de eigen landsaard te redden niet toevallig was, niet zomaar ‘irrationeel’. Cultureel gezien, ideologisch gezien, bedreigde de denkwereld en de invloed die ze hadden op de culturele elite, het etno-nationalisme van de nazi’s wel degelijk. Maar dat werd uiteraard verbloemd door alle joden, zonder onderscheid, geassimileerd of niet, arm en onontwikkeld of intellectueel, tot vijand te verklaren.

De holocaust is een belangrijke oorzaak gewest dat een deel van de joden kozen voor redding in de vorm van het spiegelbeeld van het etno-nationalisme van de nazi’s. Vóór de holocaust was het zionisme niets meer en niets minder dan een politieke stroming waar je, jood of niet, kritiek op mocht hebben. En vele joden hadden dat. Het spiegelbeeld zit hem in eigen bloed eerst, en eigen bodem. En in de gedachte dat er zo iets is als een essentialistische, dus onveranderbare volksaard - ook Herzl, de aartsvader van het zionisme ging ervan uit dat Duitsers en joden nooit in harmonie samen konden leven. De redding werd door de zionisten gezocht in een eigen staat, een naar het model van harde grenzen, eigen volk eerst, en uitsluiting van pluralisme, met name: niet-joodse minderheden. Niet een democratische staat met gelijke rechten voor alle burgers, maar een etnocratie: democratie voor joden en minder democratie voor niet-joden.

(Steven Beller)

Herzl dacht daarmee een einde te maken aan het antisemitisme, en een veilige haven te creëren voor joden. Je kunt dus zeer van mening verschillen of dat is gelukt. Het valt moeilijk te verdedigen dat Israël veiliger is voor joden dan in de diaspora in de VS of Europa. De meerderheid van de joden kiest er niet voor om in Israël te leven, al maken ze dat soms goed door nog meer voor Israël op te komen dan de Israëli’s zelf. Er is geen westerse democratie meer waar joden minder rechten krijgen dan anderen. Er zijn geen barrières meer voor joden om burgemeester te worden, of plaats te nemen in het parlement voor elke partij, links of rechts. Van structureel antisemitisme is in Europa geen sprake meer is, al vlamt het soms wel op, en vaak, inderdaad, in reactie op de daden van Israël, bij de tegenstanders van de Israëlische etnische politiek, mensen die net als veel Israël-verdedigers overigens, geen onderscheid maken tussen Israëli’s en joden.

Het lijkt wel alsof Israël het belangrijkste centrum is geworden waaromheen de joodse identiteit zich formeert. Alsof er geen ander, even ‘echt’ jodendom meer bestaat. Zo suggereren de aanhangers van Israël dat ook: wie kritiek heeft op Israël, wie zich niet wenst te identificeren met het zionisme, is toch minder joods, of een joodse zelfhater, of zelfs een antisemiet. Beller betreurt het verlies, of misschien de relatieve onzichtbaarheid van die andere joodse traditie - die van het ‘diasporisme’, die anders dan het zionisme niet over een gesloten ideologie, een staatsapparaat inclusief een ferme propagandamachine beschikt. Die andere joodse traditie, van internationalisme liever dan nationalisme, van insluiten liever dan uitsluiten, van ‘anders’ mogen zijn en er toch geheel bijhoren, van meerdere identiteiten mogen hebben, horen we wel doorklinken in individuele stemmen. Uri Avnery is er een, Hajo Meyer schreef erover. Avraham Burg schrijft met nostalgie over de teloorgang van de Duits-joods-Israëlische traditie van zijn jeugd. Israël heeft geen culturele bloei voor joden opgeleverd zoals in de diaspora. Daar zijn vele redenen voor, de afgeslotenheid en defensieve houding tegenover de buitenwereld, zeker een afscherming tegen Arabische invloed. Onderwijs dat niet meer opvoedt tot een kritische houding. Een zwaar ideologisch curriculum op de scholen, en vele intellectuelen die het land hebben verlaten. Joden uit de diaspora die altijd kritisch waren tegen het stichten van een nationalistische staat, Hannah Arendt, Albert Einstein, zijn lang in de ban geweest. Israël is niet het land geworden dat Herzl voor ogen had, waar joden een ‘gewoon’ volk konden worden, net zo joods als de Fransen frans waren.

Er zijn lessen te trekken uit deze geschiedenis. Beller waarschuwt tegen de verleiding van de joden in de diaspora om zich nu te keren tegen de moslims, ook al zijn er onder hen die geen onderscheid maken tussen antizionisme en antisemitisme. Hij waarschuwt ertegen om uit angst voor het ‘nieuwe antisemitisme’ aansluiting te zoeken bij de islamofobe en nationalistische stromingen in Europa. Want: dat zijn in feite dezelfde krachten die destijds de joden buitensloten. Geen enkele vorm van etno-nationalisme is ooit goed geweest voor joden, en dus ook niet voor andere ‘anderen’.

Net als andere Europeanen mogen Europese joden van moslim-migranten verwachten dat ze zich houden aan de wet en anderen, ook andersgelovigen, respecteren. Maar onze eigen joodse ervaringen horen ons geleerd te hebben dat we nooit van hen mogen verwachten totaal te assimileren en hun anders zijn te ontkennen, zegt Beller.

Het meest verhelderende onderscheid dat Beller maakt is voor mij gelegen in de formulering van twee types samenleving: die van ‘eigen volk eerst’, harde grenzen, wantrouwen tegen verschil, en de nadruk op de gedachte dat iedereen één identiteit moet kiezen. Tegenover het model dat ruimte laat voor verschil, en voor het gegeven dat mensen Nederlander én jood kunnen zijn, of Nederlander én moslim. En Europeaan. En Marokkaan of Turk of Surinamer. Die verschillende modellen zijn niet aan één land gebonden, en kunnen, zoals in Duitsland, opnieuw veranderen. Nederland was eens een land dat pluriform en tolerant genoeg was dat de joden die elders geen plek meer hadden zich er welkom voelden. Maar ook die acceptatie van pluriformiteit die we eens als een wezenskenmerk van Nederland zagen, kan weer verdwijnen. De beroemde Nederlandse tolerantie is zeker niet meer vanzelfsprekend, al zijn het nu moslims die onder verdenking staan en niet langer de joden. We hebben nu politieke partijen die sterk nationalistisch denken, die de binnenkomst van migranten en vluchtelingen streng aan banden willen leggen of helemaal zouden willen verbieden. Met een begrippenapparaat dat maakt dat zelfs mensen die in Nederland zijn geboren via het etiket ‘allochtoon’ - dat voor drie generaties geldt - zich nog buitenstaander kunnen voelen. Dit is de stemming: zij mogen alleen op voorwaarden aanwezig zijn, voorwaarden die voor de ingezetenen, de gevestigden, de autochtonen niet gelden. En op beslissende momenten kunnen allochtonen te kennen gegeven worden dat er opnieuw nieuwe normen aangelegd worden waaraan ze moeten voldoen om erbij te horen.

Exemplarisch daarbij zijn twee incidenten. Ten eerste het gedoe rondom de dubbele paspoorten. Opeens waren even niet de overlastbezorgende hangjongeren dan wel jeugdige criminelen het doelwit, maar juist de buitengewoon geïntegreerde politici als Albayrak en Aboutaleb. Zonder dat ik toen beschikte over het analysekader dat Beller ons aanreikt, rinkelden bij mij, net als bij veel ‘allochtonen’, de alarmbellen. Kennelijk was je alleen als ‘Nederlander’ geheel betrouwbaar als je elke andere band, met je verleden, met je familie, met een andere cultuur, geheel afzwoor. Nog niet eerder werd een dergelijke strenge meetlat gebruikt om loyaliteit mee te testen. Ten tweede het gedoe over een argeloze uitspraak van prinses Maxima, dat zij had geobserveerd, als voormalig buitenlander, dat er niet maar één Nederlandse identiteit was. Opnieuw rinkelden de alarmbellen: kennelijk vond een inmiddels flink deel van de Nederlandse autochtonen dat het afgelopen moest zijn met de pluriformiteit, en dat iedereen die er echt bij wilde horen zich had te conformeren aan één duidelijk omlijnde Nederlandse identiteit. Al kon niemand vertellen waar die exact uit moest bestaan.

Schoksgewijs zijn we verschoven van een land waarin minderheden, geloven, mensen met verschillende etnische achtergronden naast elkaar mochten leven, waarin pluriformiteit en tolerantie gelijk stond aan moderniteit en verlichting, naar een land waarin een meerderheid wenste te beslissen dat je alleen een echte Nederlander kon zijn wanneer je ondubbelzinnig koos voor één identiteit.

De paradox is dat die nadruk op een vermeende Nederlandse eenheid eerder splijt dan verbindt. We spreken over polarisatie. Maar zelfs over wat dat is, polarisatie, en uit wie de kampen bestaan die tegenover elkaar staan zijn we het niet eens. Die aan de andere kant (dan het mijne) menen dat er sprake is van een culturele kloof en een botsing van culturen tussen ons, verlichte Nederlanders in een seculier land, en hun, de moslims die van elders komen. Wij verlicht. Zij achterlijk, of op zijn minst nog niet aangepast.

Maar voor die in het andere kamp is dat niet de scheidslijn. Voor hen is het andere kamp er een van ‘eigen volk eerst’, van etnisch nationalisme, en van grenzen en muren die ‘hard’ moeten zijn, en het eigen kamp zijn dan de mensen die Verlichting opvatten als pluriformiteit, als tolerantie, als erkennen dat we naast Nederlander of Amsterdammer ook wereldburger zijn, en verbonden, over de grenzen heen, met anderen. Je kunt dat, als je wilt, ook vertalen als het verschil dat Jean Tilly benoemt tussen etnisch nationalisme en ‘contractnationalisme’. Het is een verschil dat enigszins samenvalt met de culturele pool rechts en links, maar niet geheel. Er zijn ook, om een voorbeeld te noemen, politici aan de conservatieve kant als Zuiderveld en Dijkstal die geen dam op willen werpen tegen de bedreigend geachte islam, en er zijn aan de linkerkant ook politici die de uitsluitende taal hebben overgenomen; “ze moeten eerst maar eens bewijzen dat ze erbij horen”.

Kortom, dat er sprake is van polarisatie in Nederland is duidelijk. Maar zelfs over de vraag waar die polarisatie uit bestaat zijn we het oneens. Voor mij is het een schok, dat wat ik ervaarde als een redelijk tolerant land, trots op zijn pluriformiteit, met ruimte voor minderheden, in staat is om terug te schuiven, althans ten dele, naar een benauwend en provinciaal ‘wij’ en ‘zij’ denken. Denkers als Beller maken in mijn ogen terecht de vergelijking met de positie die de joden in verschillende perioden innamen, en zijn stelling, dat het de joden altijd goed ging in tijden dat ze zowel een nationale identiteit aan mochten nemen als volledig jood mochten blijven, en dat het mis ging op het moment dat ‘joods’ werd gezien als een uitsluitende categorie, is vertaalbaar naar nu. Nu het niet vanzelfsprekend is dat je volledig moslim en volledig Nederlander kunt zijn, zijn we teruggevallen in een politiek klimaat waar ik me net zo goed, geen moslim en geen jood zijnde, erg onbehagelijk ben gaan voelen.

Natuurlijk, Beller is daar heel helder over, gaat de vergelijking tussen de positie van joden destijds en die van moslims nu niet geheel op. Beller laat nu juist zien dat er altijd verschillende redenen waren voor opkomend wantrouwen tegen joden, of dat nu de angst was voor een toevloed van verpauperde ‘Ostjuden’, of juist de angst voor de macht van een rijke joodse elite. Zo heeft ook de angst voor moslims een aantal reële achtergronden: een grote migratiegolf, het binnenkomen van een nieuwe godsdienst in een tijdperk dat wij net de verzuiling te boven zijn, en de angst voor moslimextremisme na 9/11 en de moord op Theo van Gogh, het is niet alsof het nergens over gaat. Ook zijn er grote verschillen in herkomst: moslims in Nederland hebben niet al eeuwen achter zich waarin een culturele elite kon worden gevormd, maar komen als arbeidsmigranten vaker uit laagopgeleide bevolkingsgroepen, en de inhaalslag is pas begonnen en wordt nu pas zichtbaar in het begin van een eigen bijdrage aan de Nederlandse cultuur. En toch is te zien hoe de autochtone angst zich vertaalt in de afwijzing van een gehele bevolkingsgroep, en daarmee gepaard gaande, met een terugtrekking in etnisch nationalisme, waar niet alleen de moslims last van hebben, maar iedereen die in een pluriforme en tolerante maatschappij wil leven, waarbinnen het mensen is toegestaan meer dan één identiteit te hebben, en daar ook nog openlijk voor uit te komen.

Beller ziet voor de vrijheid van joden vooral de garantie in een verenigd Europa, dat vele nationaliteiten onder één paraplu verenigt, en waar al oude democratische lidstaten de nieuw toegetreden landen ertoe kunnen brengen om de waarden van tolerantie, ook voor andere ‘minderheden’, homo’s vrouwenemancipatie, over te nemen. Misschien is hij wat te optimistisch over de mogelijkheden van een EU op dat vlak, maar overtuigend is het dat het voor iedereen die ‘anders’ is, en ook voor joden, beter is om in een pluriform verband te leven dan onder een nationalistische staat, of onder een vorm van etnonationalisme, dat iedereen die ‘anders’ is uitsluit of tot tweederangsburger bestempelt.

Terug naar het stuk van Hirsi Ali. Wat zegt ze dus eigenlijk? Zij zegt dat mensen maar één echte identiteit, één echte loyaliteit kunnen hebben. Wie bereid zou zijn te sterven voor zijn geloof, is per definitie geen echte Nederlander, en wie denkt zowel Europeaan te zijn als zijn Egyptische herkomst niet verdoezelt en ook nog vindt dat hij Zwitser is, moet dus kiezen. In het beeld van Hirsi Ali, dat door een flink deel van de Nederlandse bevolking wordt gedeeld, is het dus niet mogelijk om zowel volledig Nederlander als volledig moslim te zijn. Zoals het vroeger niet mogelijk was om volledig Nederlander en volledig jood te zijn. Interessant genoeg kan volledig Nederlander en volledig jood tegenwoordig wel, en wordt zelfs een band met Israël niet als een gevaar voor de loyaliteit aan eigen land opgevat. We zullen niet gauw suggereren dat een jood die bereid is voor het zionisme of voor Israël te sterven daarmee geen echte Nederlander meer is - dat is toch echt verleden tijd. Maar Hirsi Ali, zelf allochtoon, vindt dat ze een moslim zo voor het blok mag zetten. En tegenover haar staat dan iemand als Tariq Ramadan, die onvermoeibaar betoogt dat het geheel mogelijk is om Europeaan én moslim én Egyptenaar én Zwitser te zijn zonder dat er sprake is van een loyaliteitsconflict. Een burger met meerdere identiteiten en daarmee niet minder een burger. Dit is nu de ironie: dat de aanhangster van het pleidooi voor een gesloten nationale identiteit hier ‘verlicht’ wordt genoemd, en de man die een veelvoudig burgerschap voorstaat, geheel in de oude traditie van pluriformiteit en tolerantie, gezien wordt als conservatief op zijn best en gevaarlijk op zijn ergst. En eigenlijk maar weg moet.

Dat zou ons toch aan het denken kunnen zetten.