De Arabische lente (1) - Main contents
Zoals wel meer mensen lees ik me een ongeluk om zo snel mogelijk meer te begrijpen van wat zich afspeelt in de Arabische landen waar nu, schijnbaar opeens en ook voor de meeste commentatoren onverwacht, een geweldige beweging van de bevolkingen richting meer vrijheid en democratie zichtbaar wordt. Ik ben nog in de verte geen deskundige, zoals ik dat langzamerhand wel mag heten als het gaat om Palestina/Israël, maar ik deel graag wat ik tegenkom en wat ik interessant vind.
In The Nation stond een paar dagen geleden een artikel van Rashid Khalidi. Zo gaat dat met het tot je nemen van informatie, ik vertrouw hem als informatiebron: Khalidi ken ik als een belangrijke Palestijns-Amerikaanse historicus verbonden aan de Columbia Universiteit, en hoofd van het Middle East Institute. Ik ken hem vooral als schrijver van The Iron Cage, (hier) een boek waarin hij het zich tot doel had gesteld om uit te zoeken of de Palestijnen zelf fouten hadden gemaakt die ertoe hebben geleid dat ze anders dan de andere Arabische landen een eigen staat hebben. (Het antwoord is, kort door de bocht, dat het Palestijnse leiderschap voor 1948 verdeeld en deels incompetent was, maar dat ze ook als ze wel hadden voorzien wat er ging gebeuren, niet op hadden gekund tegen de koloniale machten en de zionisten. Feitelijk hadden ze de strijd al verloren jaren voor 1948)
In het artikel in The Nation (hier de complete versie) begint Khalidi zijn verhaal met de constatering dat het eindelijk weer leuk is om een Arabier te zijn. In alle Arabische landen merk je iets van een collectieve trots, die er vooral op wijst hoe iedereen leed, niet alleen onder de dictaturen, maar ook onder de eigen passiviteit, en het gevoel dat het Westen geen enkel respect had voor alles wat Arabisch was. En geen respect voor de Arabische bevolkingen. Dat is nu met één klap over. Opeens werden de westerse media overstelpt met heel andere beelden: van jonge, intelligente, moderne mensen die in opstand kwamen, van de ene dag op de andere werd Egypte een progressieve en opwindende plek, waar iedereen met een Egyptische achtergrond trots op mocht zijn.
Wat zegt dat allemaal, stelt Khalidi zich de vraag. Drie dingen.
In de eerste plaats hoe ongelooflijk oppervlakkig, eenzijdig en fout de beeldvorming over Arabieren, moslims en het Midden-Oosten is geweest in de westerse media. Hoe vaak werden Arabieren niet gelijkgesteld met op terrorisme gerichte baardmannen met hun gesluierde wederhelften, die stiekem aan niets anders dachten dan overal de sharia door te drukken als ze de kans zouden krijgen. Met, om dat vijandbeeld meer te bevestigen dan aan te tasten, het idee dat er misschien ook wel ‘gematigden’ bij zouden zijn - waarbij gematigd slaat op de bereidheid om te doen wat het westen van ze wil.
Er is dus een nieuw beeld ontstaan, dichter bij de werkelijkheid van de ‘Arabische straat’, maar tegelijk nog kwetsbaar. Ook als de despoten werkelijk worden afgezet is er nog lang geen werkelijk einde aan het simplistische wij versus zij, wij hebben tenslotte batterijen aan wat Khalidi ‘terreurologen’ noemt, de pseudo-deskundigen die er een aardige carrière aan overhouden om de karikatuur van het Midden-Oosten in stand te houden, en te blijven beweren dat alle moslims cq Arabieren, in werkelijkheid niets anders willen dan religieus fundamentalisme, omdat de islam en democratie inherent tegenstrijdig aan elkaar zijn. Dat zijn de ‘Arabisten’ die hardnekkig alles vermeden te onderzoeken of te vermelden dat niet in het plaatje paste: de bepaald niet anti-westerse goed opgeleide jeugd, de vrouwenbewegingen, de aanhangers van wetten en mensenrechten, de kunstenaars en intellectuelen, (al of niet praktiserend moslim) de gewone mensen die gewoon een goed leven wilden en een stem in hoe hun land geregeerd zou moeten worden. De terreurologen en nep-Arabisten willen ons liever laten geloven dat Arabieren van huis uit fanatiekelingen zijn, zonder waardigheid, die de meestal door Amerika ondersteunde despoten aan zichzelf te danken hadden.
Ten derde: het is nog helemaal niet gezegd dat alles goed zal gaan in de Arabische wereld, en het nieuwe beeld, van moderne, vrijheidslievende en helemaal niet zo anti-westerse Arabieren kan ook zo weer weggevaagd worden - er is niet een land, niet Tunesië of Egypte, waar het oude regime werkelijk is opgerold. De despoten zijn weg, maar de werkelijke transformatie is nog maar net begonnen. Ondanks het feit dat die twee landen een goede kans maken, omdat een aantal voorwaarden voor het vormen van een democratie aanwezig zijn: een civil society, een ontwikkelde middenklasse, een geschiedenis van organisatie van arbeiders, voldoende mensen met hogere opleidingen en ontwikkeling, en al bestaande, krachtige instituties die in een democratie kunnen worden ingepast. Maar ondanks de moed van mensen die opvochten tegen het geweld van de handlangers van de macht, tegen traangas en soms kogels, zijn veel van die voorwaarden in andere landen nog niet aanwezig. In Libië of Jemen kan de opstand nog blijven steken in een burgeroorlog, en ook in andere landen is nog lang niet gezegd dat hervormingen binnen een redelijke tijd kunnen worden doorgevoerd.
Maar dit zou in het Westen door mogen dringen: er is niets dat deze regio per definitie ongeschikt zou maken voor democratie. Wie de geschiedenis van de verschillende landen kent weet dat er wel degelijk periodes zijn geweest waarin geëxperimenteerd is met andere vormen van bestuur, experimenten die het niet gered hebben door massieve tegenstand, door de belangen van de heersende klasse, door de onontwikkeldheid van de massa, en niet in het laatst door de macht van de westerse mogendheden die helemaal geen belangen dachten te hebben in Arabische parlementaire democratieën. In feite was in de regio tegelijkertijd ook altijd een ontwikkeling richting moderniteit gaande, zoals bijvoorbeeld geïllustreerd is in Turkije, dat laat zien dat er een synthese mogelijk is tussen Oost en West, tussen militair gezag en een democratie, en tussen een seculiere staat en een meerderheid aan gelovige inwoners. Ook laat het voorbeeld zien dat het in staat is om een redelijke welvaart te produceren. En daarmee wordt duidelijk wat de ‘terreurologen’ niet wensen te zien: dat de meerderheid van de Arabische bevolkingen daar verre de voorkeur aan zal geven boven het mislukte alternatief van de Iraanse theocratie.
De Arabische staten hebben nog een lange weg af te leggen, zegt Khalidi, om te voldoen aan de wensen die naar boven zijn gekomen in de Arabische lente. Maar wat in ieder geval gaande is, is de diepe wens naar individuele waardigheid van de mensen zelf, die serieus genomen willen worden door de leiders die hen tot op heden behandelden als onderdanen zonder rechten. Maar er is ook een diepe behoefte aan een collectieve waardigheid als Arabisch volk. Een waardigheid die al zijn oorsprong had in de opkomst van nationalisme in de jaren vijftig, in de strijd tegen de koloniale machten. Een jonge waardigheid die het destijds aflegde tegen de opkomst van de dictatoren - die de ‘stabiliteit’ beloofden waar het Westen zo dol op is. Het is deze ondermijnde waardigheid die de demonstraties van Rabat tot Manama in beweging brachten. En dit is het opmerkelijke, dat de verontwaardiging zich niet richtte op het buitenland, op het Westen. Zelfs de Palestijnse kwestie en de daden van Israël, waar de gemiddelde Arabier zeker opvattingen over heeft, werden nauwelijks genoemd. Het ging in de allereerste plaats om om hervormingen in eigen land.
En wat de Westerse wereld kan doen, terwijl al die bevolkingen nog veel te worstelen hebben met hun eigen ontwikkelingen, tegenstrijdigheden en alle barrières op hun weg: dat ze eindelijk met respect bejegend worden.