De eerste Surifair

Source: H. (Harry) van Bommel i, published on Sunday, April 3 2011, 18:30.

Vrijdag mocht ik spreken op de eerste Surinaamse beurs ‘Surifair’ in Eindhoven. De organisatie had mij gevraagd “als vriend van Suriname” om te komen spreken over remigratie en emigratie naar Suriname. Ik voldeed natuurlijk graag aan dat verzoek en de SP-afdeling Eindhoven verzorgde een mooie stand om de vele bezoekers van de driedaagse beurs van socialistische informatie te voorzien. De SP doet het steeds beter in Surinaams-Nederlandse kring dus op deze beurs waren we op onze plaats. Lees hieronder mijn inleiding.

Dames en heren,

“Komt u allen terug, Suriname heeft u nodig”. Dat was de kop van een artikel in The Surinam Highlights van november 2010. Aan het woord is Ricardo Panka, fractievoorzitter van de Mega Combinatie in de Nationale Assemblee van Suriname. Ik begrijp goed wat hij met die woorden bedoelt. Mensen die emigreren zijn vaak ondernemend. Ze zoeken naar mogelijkheden om hun levensomstandigheden te verbeteren. Ze willen niet alleen maar de eigen ongunstige omstandigheden ontvluchten; ze zien elders betere kansen. En omdat de wereld een dorp is geworden, een global village, weten we wat er elders te halen is. Via de moderne media kan iedereen rechtstreeks kennis nemen van de ontwikkelingen en de kansen in andere delen van de wereld. Nederland en Suriname zijn daarbij door de gemeenschappelijke taal, een gedeelde geschiedenis, een gedeelde bevolking, de afgelopen decennia natuurlijke partners van elkaar geworden als het gaat om migratie. Daarnaast gun ik ieder mens elke kans om zijn levensomstandigheden te verbeteren. Dat overheden op hun beurt regels opstellen om migratie in goede banen te leiden, vind ik logisch.

Ongecontroleerde migratiestromen zouden belangrijke sociale en economische systemen ernstig kunnen ontregelen. Dat is niet de verantwoordelijkheid van het individu maar wel van het collectief en de personen die daarvoor verantwoordelijkheid dragen. Als lid van de Tweede Kamer draag ik daar medeverantwoordelijkheid voor en om die reden spreek ik vandaag met u over migratie en emigratie tussen Suriname en Nederland, maar ook omgekeerd. Het zijn allang niet meer alleen Surinamers die naar Nederland willen komen. Het zijn ook Surinaamse-Nederlanders die naar Suriname gaan en, mij verbaast dat niet, er zijn ook Hollanders, bakra’s zo u wilt, die hun toekomst in Suriname zien. Voor sommigen van u verklap ik niets nieuws als ik zeg dat ook ik op enig moment mijn domicilie in Suriname wil kiezen. Nadat ik daar enkele jaren geleden ruchtbaarheid aan gaf in een interview in De Ware Tijd heb ik diverse aanbiedingen van perceeltjes gekregen. Helaas moet ik mogelijk nog 20 jaar wachten tot mijn pensioen en kan ik nu dus geen keuze maken tussen de Kwattaweg in Paramaribo of dat leuke perceeltje dat ik aangeboden kreeg in Lelydorp. Misschien kies ik trouwens wel gewoon voor het rustige Nickerie. Ik zeg het u eerlijk: Suriname is voor een stadsjongen als ik gewoon een paradijs. Het bos, het water, de vogels, het land, de historie, de huizen ja tegenwoordig zelfs de wegen. Het is mijn verwachting en overtuiging dat de komende jaren steeds meer Hollanders het aan zullen durven om een keertje te gaan kijken in Suriname. Net als ik zullen zij verliefd raken op het land en dromen van een langdurig verblijf daar.

De organisatie van Surifair heeft mij gevraagd vandaag het thema emigratie en remigratie met u te behandelen. Ik doe dat graag omdat ik zie dat migratie onze beide landen goed kan doen. In mijn optreden in de Tweede Kamer zoek ik ook altijd naar win-win situaties. Als het goed is voor Suriname én voor Nederland dan is het in zichzelf goed en dus het nastreven waard. Migratie is lange tijd ook als een probleem gezien en nu nog. In de Tweede Kamer zijn sommige partijen aan veel zetels gekomen door migratie naar Nederland als puur negatief te bestempelen. Of het nu ging om de komst van Surinamers in de jaren ’70, de gastarbeiders uit Turkije en Marokko in de jaren ’80 of de politieke vluchtelingen van de Balkan, Irak en Iran uit de jaren ’90, steeds waren er partijen die zeiden dat de grenzen dicht moesten omdat deze groepen er alleen maar op uit waren om van onze sociale voorzieningen te profiteren. Recent kwam die onderbuikemotie politiek nog aan het licht toen de PVV aan het kabinet vroeg om een rekensom te maken van de kosten en de opbrengsten van migranten. Platgezegd wilde de PVV weten wat de komst van een migrant oplevert en wat het kost. Hoewel Eberhard van der Laan niet van mijn partij is maar ik hem toch zie als een bondgenoot was ik best trots op zijn antwoord. Hij zei: wij reduceren mensen niet tot rekensommen. Straks wilt u ook nog weten wat een chronisch zieke, een 65-plusser of een geestelijk gehandicapte per saldo kost. Die rekensom wilde Van der Laan niet maken. Van der Laan was toen minister en is nu burgemeester van Amsterdam, de stad waar wij in de jaren ’90 beiden gemeenteraadslid waren. Ik gun hem die baan van harte en meen dat hij daar zeer op zijn plaats is.

Dan nu naar het thema zelf. Toen ik enkele jaren geleden begon met het thema remigratie heb ik mij gemeld bij het Nederlands Migratie Instituut in Utrecht. Dit instituut houdt zich onder meer bezig met het faciliteren van remigratie op basis van de remigratiewet. Krachtens die wet kunnen bepaalde personen die uit Nederland terug willen verhuizen naar het land van herkomst praktische en financiële ondersteuning krijgen. Uitgangspunt daarbij is dat zij hun Nederlandse nationaliteit opgeven. Er is dus geen weg terug. Precieze cijfers over remigratie naar Suriname zijn niet zomaar te vinden. Met wat er aan gegevens op de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek te vinden is en gegevens die het Nederlands Migratie Instituut van de Sociale Verzekerings Bank heeft ontvangen, valt er wel iets te reconstrueren. Naar schatting van medewerkers van het Nederlands Migratie Instituut waren er in 2009 ongeveer 800 Surinaamse remigranten. In 2008 waren dat er ongeveer 900 en in 2007 bijna 1300. Er is dus sprake van een afname en als de remigratieregeling verslechtert, zoals door de regering wordt voorgesteld, dan is te verwachten dat minder mensen zullen remigreren.

De financiële tegemoetkoming die remigranten kunnen krijgen, is gerelateerd aan hun inkomen hier. Kortweg komt het erop neer dat de remigratiewet alleen mensen bedient met een zeer zwakke positie op de arbeidsmarkt. De wet biedt voor deze categorie mensen een mogelijkheid om aan een situatie van uitzichtloosheid te ontsnappen. De voorziening kan bestaan uit een basisvoorziening in de vorm van een eenmalige tegemoetkoming in de kosten van remigratie of een aanvullende maandelijkse financiële ondersteuning. Het is wel duidelijk dat de remigratiewet maar een beperkte groep Surinamers bedient; het aantal mensen dat remigreert met een remigratievoorziening is maar een fractie van het totaal aantal remigranten. In 2009 kregen 134 mensen financiële hulp bij remigratie naar Suriname, in 2008 waren dat er 112 en in 2007 zo’n 179. Gemiddeld is dat ongeveer één op de zeven remigranten.

Het kabinet wil de remigratiewet wijzigen waardoor de groep mensen die ervoor in aanmerking komt kleiner wordt. De minimumleeftijd moet omhoog van 45 naar 55 jaar en de basisvoorziening wordt vermoedelijk afgeschaft. De behandeling van de wetswijziging is voorzien voor juni dit jaar. Mocht u nog invloed willen uitoefenen op deze wetswijziging dan zou ik u op willen roepen om daar vooral niet mee te wachten.

Er is nogal wat onderzoek gedaan naar de motieven om te remigreren naar Suriname. Om te beginnen blijkt er een groot verschil te zijn tussen de wens om ooit te remigreren naar Suriname en de daadwerkelijke stap om ook echt te vertrekken. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat ongeveer de helft van de respondenten zegt ooit te willen terugkeren naar Suriname. In de praktijk gaat het jaarlijks zoals gezegd om een groep van rond de duizend mensen maar er emigreren natuurlijk ook Surinaamse Nederlanders naar andere landen dan Suriname. Het grote verschil tussen het aantal mensen dat zegt te willen terugkeren naar Suriname en het aantal dat deze stap uiteindelijk zet, wordt wel betiteld als ‘terugkeer-ideologie’. Onderzoek onder Hindoestaanse ouderen in Nederland laat overigens zien dat zij wel sterk georiënteerd zijn op Suriname, maar een meerderheid heeft geen remigratiewens meer. De oriëntatie op India neemt toe, maar dit land zien zij vooral als vakantieland en niet meer als een land waar zij zich willen vestigen.

Volgens onderzoek van Regioplan is het beeld van de succesvolle remigrant de afgelopen jaren veranderd. In de jaren zestig werden remigranten nog met alle egards ontvangen in Suriname. Zij waren veelal onderdeel van de Surinaamse elite en waren naar Nederland gegaan om hier een opleiding te volgen. Hun tijdelijke emigratie naar Nederland was duidelijk statusverhogend. Zij kregen bij thuiskomst vaak een goede baan. Maar toen de emigratie uit Suriname toenam en niet meer allen bestond uit de elite verdween de glamour van de remigranten. Een periode in Nederland werkte niet meer automatisch statusverhogend. De Surinaamse kranten schilderden de remigranten geregeld af als nietsnutten, verwend door het gemakkelijke leven in Nederland. De antipathie die de remigranten in Suriname ten deel viel, leidde niet zelden tot een terugkeer naar Nederland. In sommige onderzoeken uit de jaren ’70 keerde niet minder dan de helft van de remigranten binnen tien jaar weer terug naar Nederland.

Inmiddels zijn we bijna veertig jaar verder en kampen remigranten nog steeds met een slecht imago. Hoogopgeleide Surinamers die in Nederland hun studie hebben afgerond en terugkeren naar Suriname hebben een betweterig en arrogant imago. De website werkeninsuriname.nl waarschuwt potentiële remigranten met de tekst “Als Nederlandse Surinamer moet je daar niet naartoe met het idee dat je alles beter weet. Je moet één worden met de mensen en proberen samen het land, de organisatie of het bedrijf verder te helpen.”

Er kunnen vele motieven zijn voor emigratie en remigratie en daar is ook uitgebreid onderzoek naar gedaan. In de jaren zeventig bleek dat ongeveer twee derde van de remigranten kon worden gerekend tot de niet-succesvolle emigranten. Zij behoorden tot de laag-sociaal economische klasse, zij hadden hun opleiding niet afgerond en veel van hen wat het niet gelukt om werk te vinden. Die zwakke positie vormde dan de aanleiding om terug te willen keren naar Suriname. Een derde deel van de remigranten was wel succesvol en had een afgeronde opleiding en baan. Voor hen was het makkelijk om na terugkeer naar Suriname aan de slag te gaan. Hun motieven voor terugkeer waren van sociale en emotionele aard. De aanwezigheid van familie, de menselijke omgangsvormen en het Surinaamse klimaat en natuur waren voor hen belangrijke factoren.

Het grote belang van de sociale en emotionele aspecten blijkt ook uit de studies naar remigratiemotieven in de jaren tachtig. Heimwee naar Suriname vanwege het thuisgevoel en het bijdragen aan de economische opbouw van Suriname zijn dan terugkerende motieven. Volgens sommige onderzoekers waren emotionele factoren vaak belangrijker in het besluit om terug te keren dan de structurele situatie in Nederland of Suriname.

Over de motieven van de huidige groep remigranten en emigranten is nog weinig bekend. Een aantal studies biedt enig inzicht in mogelijk motieven en sluiten aan bij bevindingen uit eerdere studies. Het aantrekkelijke klimaat en verlangen naar de vertrouwde omgeving, het verbeteren van de levenskwaliteit en het bijdragen aan de opbouw van de Surinaamse economie waren belangrijke drijfveren achter de remigratie naar Suriname. Belangrijk in de besluitvorming van de remigranten waren zo veel mogelijk alle opties openhouden en de minimalisering van de risico’s van een vertrek. De mogelijkheid openhouden om weer terug te keren naar Nederland, inkomenszekerheid en een eigen woning in Suriname zijn daarbij belangrijke aspecten.

Omdat het opgeven van de Nederlandse nationaliteit bij gebruikmaking van de remigratievoorziening onherroepelijk is, heb ik namens de SP aan het kabinet gevraagd te onderzoeken of het mogelijk is om een soort proefperiode in te lassen bij remigratie. De effecten van terugkeer bleken in de jaren zeventig en tachtig immers zo groot dat velen binnen tien jaar weer terugkeerden naar Nederland. Emigratie naar Nederland kan mensen in de marge van de samenleving brengen maar ook bij remigratie naar Suriname is succes niet vanzelfsprekend. De proefperiode die ik heb gesuggereerd is nooit serieus overwogen en met de huidige voorstellen tot wijziging van de remigratiewet wordt de betekenis ervan voor remigranten nog beperkter. Als u het mij vraagt is dat niet in het belang van Nederland, niet in het belang van Suriname en zeker niet in het belang van de betreffende remigranten.

Uit recent onderzoek blijken persoonlijke of familieomstandigheden vaak een directe aanleiding om te emigreren, bijvoorbeeld het overlijden van een familielid in Suriname, het bereiken van de pensioenleeftijd, het verbreken van een relatie in Nederland of hulpbehoevende ouders in Suriname. Veel Surinamers voelen zich verantwoordelijk voor de zorg voor hun ouders. Respect voor ouders en grootouders zijn belangrijke waarden waarmee de ouders hun kinderen opvoeden. Ouderen die hulpbehoevend zijn, worden vaak door hun kinderen of kleinkinderen verzorgd. Die zorgverantwoordelijkheid is dan ook een belangrijk motief onder Surinaamse vrouwen om terug te keren naar Suriname. Een nieuw motief voor remigratie is de ervaring van toenemende discriminatie in Nederland.

Onderzoek onder Amsterdamse jongvolwassenen van Surinaamse afkomst laat zien dat de meerderheid haar toekomst in Nederland ziet, maar dat de emigratie wel leeft. Een langdurig verblijf in het buitenland is voor een grote groep aantrekkelijk. Zij noemen vooral redenen die het vertrek uit Nederland bevorderen: hoge kosten voor levensonderhoud maar ook de politieke situatie en discriminatie in Nederland worden veel genoemd als motief. Zij noemen Suriname het vaakst als mogelijke bestemming, maar ook Europese landen en de Verenigde Staten zien zij als aantrekkelijke landen om te gaan wonen.

De SP heeft in samenwerking met de Vereniging Surinaamse Nederlanders en de Vereniging Van Reizigers verschillende onderzoeken gedaan die relevant zijn voor de tijdelijke of langdurige terugkeer van Surinaamse Nederlanders naar Suriname. Uit die onderzoeken blijkt onder meer dat bij korte bezoeken, bijvoorbeeld voor vakantie of wegens familieomstandigheden, de hoge vliegtarieven een serieus probleem vormen. Uit ons rapport ‘Vliegen kan niet meer’ dat bij de SP-stand op de Surifair gratis voor u beschikbaar is, blijkt dat ruim 90 procent van de ruim 1700 respondenten Suriname vaker zou bezoeken indien de tarieven op een redelijke hoogte zouden liggen. Met redelijke hoogte bedoel ik dan een tarief dat vergelijkbaar is met vluchten over een vergelijkbare afstand. Om lagere vliegtarieven te bereiken, is het noodzakelijk dat er meer concurrentie komt op de verbinding Amsterdam-Paramaribo. Nu vliegen alleen KLM en SLM op die route en zowel de Surinaamse als de Nederlandse overheid hebben tot nog toe meer de belangen van deze vliegmaatschappijen dan de belangen van de reizigers gediend en dat vind ik een slechte zaak. De bezettingsgraad van vluchten op die verbinding is hoog en er is dus meer concurrentie mogelijk. Dat zou gunstige gevolgen hebben voor de tarieven. Uit ons onderzoek blijkt dat de ticketprijs enorm varieert. Veel van de tickets kosten tussen de 700 en 900 euro maar bijna de helft van de respondenten in ons onderzoek betaalde meer dan 1000 euro. Na lang aandringen van onze kant is er nu eindelijk onderzoek naar een zogenaamde ‘open sky verbinding’ waardoor het mogelijk zou worden dat elke maatschappij op de route Amsterdam-Paramaribo kan vliegen. Ik hoop van harte dat die open sky er uiteindelijk komt omdat ik van mening ben dat dit goed zou zijn voor Suriname én voor Nederland. Meer personenverkeer kan de economie van Suriname versterken, het toerisme bevorderen en heeft positieve sociale gevolgen. Het is voor de integratie van Surinaamse jongeren van groot belang dat zij weten waar de navelstreng van hun ouders begraven ligt. Dat wordt moeilijk als zij in de praktijk Suriname niet kunnen bezoeken door de hoge vliegtarieven.

Een ander onderzoek dat relevant is voor de tijdelijke en langdurige terugkeer van Surinaamse Nederlanders naar Suriname betreft de bekendheid en de betekenis van de Toescheidingsovereenkomst. Aan dit onderzoek uit september 2009 deden ruim 2200 Surinaamse Nederlanders mee. Het onderzoeksrapport ‘Afspraak is Afspraak’ dat we naar aanleiding hiervan samen met de Vereniging Surinaamse Nederlanders presenteerden is eveneens in de SP-stand verkrijgbaar. De Toescheidingsovereenkomst is tot stand gekomen bij de onafhankelijkheid en legt belangrijke rechten van Surinaamse Nederlanders vast. Zo geeft de overeenkomst een bepaalde groep Nederlanders van Surinaamse afkomst het recht om te allen tijde met hun gezin onvoorwaardelijk in Suriname te worden toegelaten en daar in alle opzichten als Surinamer te worden behandeld. Al jarenlang wordt er geklaagd dat die afspraak uit de overeenkomst niet wordt nageleefd. De discussie over de betekenis van de overeenkomst richt zich op artikel 5 lid 2 waarvan de tekst luidt: “De in lid 1 bedoelde personen hebben het recht te allen tijde met hun gezin onvoorwaardelijk tot Suriname te worden toegelaten en daar in alle opzichten als Surinamer te worden behandeld. Zij verkrijgen van rechtswege de Surinaamse nationaliteit, indien zij gedurende twee jaren in Suriname hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hebben.”

In 1994 is besloten de laatste zin van artikel 5.2 te laten vervallen. De groep mensen waar naar verwezen wordt, betreft alle Surinamers die ten tijde van de onafhankelijkheid buiten Suriname woonden en kozen voor de Nederlandse nationaliteit.

Omdat de Toescheidingsovereenkomst niet wordt nageleefd moeten Surinaamse Nederlanders een visum aanvragen indien zij naar Suriname reizen en dienen ze bij langdurig verblijf een verblijfs- dan wel een vestigingsvergunning aan te vragen. In het jaar 2000 wordt door een Surinaamse Nederlander die onder de overeenkomst valt, een klacht ingediend bij de Nationale Ombudsman nadat de Nederlandse ambassadeur in Paramaribo geweigerd heeft hem behulpzaam te zijn bij het verkrijgen van toelating tot Suriname. De Ombudsman stelt in zijn onderzoek dat de minister van Buitenlandse Zaken ten onrechte ervan is uitgegaan dat klager de Surinaamse nationaliteit had. De houding van de minister van Buitenlandse Zaken wordt door de ombudsman ‘onbehoorlijk’ genoemd en de klacht over de minister wordt gegrond verklaard. De minister neemt zich voor de situatie van de verzoeker te betrekken bij een aangekondigd overleg met de Surinaamse regering over de Toescheidingsovereenkomst.

Inmiddels zijn we 11 jaar verder en moeten we vaststellen dat het ambtelijke en politieke overleg tussen Nederland en Suriname over de Toescheidingsovereenkomst niets heeft opgeleverd. In de Tweede Kamer heb ik dit onderwerp verschillende malen aan de orde gesteld en daar is wel vooruitgang geboekt in de stellingname van de Tweede Kamer én de regering. Zo staat nu politiek vast dat de overeenkomst niet eenzijdig kan worden opgezegd door Suriname en dat de afspraken in volle omvang bestaan en dat er geen concessies zijn gedaan op dat gebied. Nederland en Suriname moeten er dus samen uitkomen. In een commissievergadering eind 2008 is door de minister van Buitenlandse Zaken zelfs gezegd dat over de uitleg en de toepassing van de Toescheidingsovereenkomst een uitspraak kan worden gevraagd bij het Internationaal Gerechtshof in Den Haag. Daarnaast is het Permanent Hof van Arbitrage een instantie waar om een uitspraak kan worden gevraagd. De minister gaf daarbij aan dat het niet zijn inzet is om daar te eindigen maar dat het wel de uiteindelijke terugvaloptie is als Nederland en Suriname er samen niet uitkomen.

Inmiddels zitten er zowel in Den Haag als in Paramaribo nieuwe regeringen. Het overleg over de Toescheidingsovereenkomst is nog niet hervat en beide landen bezinnen zich nog op de invulling van de nieuwe relatie nu de ontwikkelingsrelatie die bestond ten einde is gekomen. Ik ben van mening dat Surinaamse Nederlanders nooit de dupe moge zijn van eventueel veranderende betrekkingen tussen onze beide landen. De rechten uit de Toescheidingsovereenkomst zijn onvervreemdbaar en niet het eigendom van de Nederlandse noch de Surinaamse overheid en wat niet van jou is kun je ook niet weggeven. Het zijn de rechten van Surinaamse Nederlanders en zij moeten dan ook worden betrokken bij de discussie over de toekomstige invulling van de Toescheidingsovereenkomst. Dat zal de inzet zijn van de SP in de toekomstige periode.

Vorig jaar vierde Suriname 35 jaar onafhankelijkheid van Nederland. De ontwikkelingsrelatie die tussen beide landen bestond, is zoals gezegd ten einde maar de verkiezing van Bouterse tot president staat de overgang naar een normale, vriendschappelijke relatie in de weg. Toch moet Nederland het Surinaamse volk niet de rug toekeren; dat heb ik bij verschillende bijeenkomsten rond de onafhankelijkheidsdatum betoogd.

Toenmalig premier Henck Arron had bij de onafhankelijkheid in 1975 grootse plannen voor Suriname. In zijn onafhankelijkheidsboodschap op 25 november zei hij vastberaden niet meer toe te zullen staan dat de rijkdommen uit de Surinaamse grond zouden dienen om anderen welvaart te brengen en de Surinaamse bevolking arm achter te laten. “Onze grondstoffen, maar ook onze menselijke energie en het beschikbare kapitaal, zullen uitsluitend worden benut voor de economische groei van de natie” zo bezwoer hij.

Deze Surinaamse droom is helaas niet uitgekomen. Tot op de dag van vandaag vloeien winsten die worden gemaakt met olie, goud, hout en bauxiet voor een belangrijk deel het land uit. Het menselijk kapitaal vloeide meteen al weg in de jaren na 1975. Inmiddels woont bijna de helft van de Surinamers in Nederland.

De politieke relatie tussen Nederland en Suriname is sinds de zelfstandigheid volledig afhankelijk gemaakt van de positie van Bouterse. Als hij feitelijk aan de touwtjes trok, nam Nederland afstand, schortte de toegezegde hulp op en bleef onze premier thuis. Lubbers en Kok hebben Suriname nooit bezocht en koningin Beatrix ontving wél president Venetiaan in 1992 maar heeft ondanks aandringen nooit een tegenbezoek gebracht.

Diplomatiek is dat, zeker in de richting van een voormalige kolonie, ongehoord. Direct na de verkiezing van Bouterse tot president kondigden diverse gemeenten aan te stoppen met werkbezoeken en hulpprojecten. Omdat ontwikkelingssamenwerking geen taak is voor de gemeente en werkbezoeken van wethouders vaak snoepreisjes zijn, betreur ik dat op zichzelf niet, maar het bevestigt wel weer de oude Boutersereflex.

Nederland is zo gefixeerd op Bouterse omdat de inmenging in de Surinaamse binnenlandse aangelegenheden niet is opgehouden bij de onafhankelijkheid. De teleurstelling in het werk van Surinaamse politici maakte dat ons land een nooit opgehelderde rol heeft gespeeld bij de coup van Bouterse in1980. De decembermoorden van 1982 zijn net als de binnenlandse oorlog van 1986 tot 1992 een bloedig vervolg op die coup.

Vroeg of laat zal in het proces rond de decembermoorden dan ook de rol van Nederland begin jaren ‘80 aan de orde komen en hopelijk zullen Nederlandse getuigen zoals de toenmalige ambassadeur en de militaire attaché dan openheid van zaken geven. De recent in de Volkskrant beschreven plannen om Bouterse in 1986 door Nederlandse militairen te laten arresteren, lijken veel op een poging om eerdere politieke fouten te herstellen. Ook daarover moet van Nederlandse zijde volledige opheldering worden verschaft.

In de relatie tussen onze beide landen moet Nederland niet Bouterse maar de Surinaamse bevolking centraal stellen. Gezien de aanwezigheid van veel Surinaamse Nederlanders en het frequente verkeer tussen beide landen zou dat logisch zijn. Suriname krijgt ook geen algemene begrotingssteun meer en het land behoort inmiddels niet meer tot de allerarmsten.

Laat de regering daarom de nadruk leggen op gemakkelijker en goedkoper verkeer tussen Nederland en Suriname, ruimere acceptatie van elkaars studenten en wetenschappers en het verder ontwikkelen van de culturele band. Ook de zogenaamde twinningprojecten tussen non-gouvernementele instellingen in beide landen zouden gewoon voort moeten gaan. Regeringen kunnen met elkaar getroebleerd raken maar dat wil nog niet zeggen dat we ons moeten afkeren van de Surinaamse bevolking. Wij hebben een gemeenschappelijk verleden, een gemeenschappelijk heden én een gemeenschappelijke toekomst.