Dagboek Kenia

Source: M. (Thijs) Berman i, published on Monday, May 16 2011.

Zaterdag 14 mei.

Na vijf uur rijden (langs borden met « slow down, Jumbos crossing », maar geen olifant gezien, wel kleine antilopen) komen we aan in Kapelbok, een dorp waar alle verschillende inspanningen van Dierenartsen zonder grenzen zichtbaar zijn. Er staat hooi onder een afdak, voor magere tijden. Ook zijn er maisvelden, opdat de geiten genoeg te eten hebben. Een boer vertelt dat ze nu zelfs veevoer geven aan buurdorpen. We luisteren naar hem in de schaduw van het hooischuurtje. Sommigen van onze groep moeten in de zon blijven staan bij gebrek aan plaats.

Ons bezoek is diepgaand en erg goed voorbereid en er zijn zelfs mensen uit Soedan en Uganda gekomen om hun verhaal te houden over de herders. Het hele dorp staat ons op te wachten. Met drie verschillende dansgroepen die in de schaduw van een paar grote bomen zingen over ons bezoek en over de toekomst van de herders. Het geheel wordt ingeleid door een gebed van de dorpsoudste, een kromgegroeide man met onwaarschijnlijk magere, houtige benen. Hij maakt wilde gebaren en ik denk aanvankelijk dat het om de verdrijving van boze geesten gaat. Later blijkt dat hij de vijanden vervloekt, een naburige stam in de bergen. Iedereen applaudisseert en knikt bij zijn verhaal.

Stammenstrijd. Een paar jaar geleden vielen hier nog tientallen doden. Nu lopen de herders nog steeds met geweren, tegen veedieven uit de bergen. Het is een onbetrouwbare stam van veedieven, die lui in de bergen, wordt gezegd. Dat zij zelf die stam het gebruik van die ene rivier met water verbieden, en dat ze hen daarmee de diepste armoe en ellende in jagen, daar staan ze niet bij stil. Het komt door de armoe, zegt een van de Keniaanse veeartsen die met ons meereist. Als de mensen maar wat meer hadden, dan zouden ze makkelijker kunnen delen.

Ook onderwijs zou een groot verschil maken. Nu wordt jong en oud met sprookjes in de ban gehouden van een vijand die net als zijzelf met moeite een bestaan weet te verwerven. Weinig water, weinig begraasbaar land, vrijwel geen medische zorg, en voor een middelbare school moeten kinderen uren of dagen reizen.

Maar omringd door dansende en zingende mensen lopen we door Kapelbok. Ze maken een dorpsfeest van dit bezoek. De burgemeester wijkt in vol ornaat niet van mijn zijde, in een kaki uniform met een kort zwart stafje. Kenia Administration, staat er op de donkerrode tressen op zijn schouders. Een moment van trots. Dit dorp blijkt geprofiteerd te hebben van de Food Facility, het Europese plan van een miljard Euro voor voedselzekerheid in ontwikkelingslanden waar ik drie jaar geleden het initiatief toe nam. Geld voor goede gewaszaden, voor technische hulp aan boeren, voor bemesting en voor microkredieten.

Hier is door Dierenartsen zonder Grenzen technische bijstand gegeven aan de herders, met een training voor het herkennen van dierziektes. Een hogere opbrengst betekent meer inkomsten en dus betere voeding.

Ook is hier een gezamenlijke kas gekomen waaruit kleine leningen - tussen 5 en 100 euro - gegeven kunnen worden aan de dorpelingen. De kas wordt ons getoond, het is een roze geverfde houten kist met drie sloten erop. Drie vrouwen hebben de sleutels, in verschillende huizen. De doos wordt elke nacht op een andere, geheime plek verstopt. Ze kopen er geneesmiddelen van, en geiten. Sommige gezinnen betalen er de schoolcontributie mee. De terugweg gaat sneller. We sturen de autos vooruit en winnen zelf twee uur door een ondiepe rivier door te waden. Nu blijkt dat we dit dorp vanmorgen eigenlijk al vrijwel hadden bereikt maar dat ze ons niet door de rivier wilden laten lopen. Dus reden we een heel eind verder naar de brug. De wagens staan ons op te wachten aan de andere oever, en onze benen hebben even een lauw bad kunnen nemen in okerkleurig snelstromend water.

Xenophon, de Griekse veldheer doemt op in mijn herinnering. Onze leraar Grieks vertaalde sommige zinnen liever zelf. « De verkenners kwamen terug van de rivier en meldden dat zij hem waren overgestoken en dat hun, eh, nou ja, zeg maar middel, niet nat werd. » Het is al avond als we in het hotel van het bisdom terugkeren. Daar wacht de Ierse pastoor ons op met energieke opmerkingen vol ironie over zijn bekeringsdrang. Hij is niettemin een machtsfactor van formaat. Het bisdom maakt en breekt in deze streek maatschappelijke carrières, wordt ons door anderen verteld.