Kamervragen over de mogelijkheden om veroordeelde gemeenteraadsleden uit te sluiten van hun ambt - Main contents
2011Z24554
Vragen van de leden Heijnen en Dijsselbloem (beiden PvdA) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Veiligheid en Justitie over de mogelijkheden om veroordeelde gemeenteraadsleden uit te sluiten van hun ambt (ingezonden 29 november 2011).
Vraag 1
Kent u het bericht «Terugkeer van Martin van Meurs op politieke toneel Arnhem lijkt onvermijdelijk»?
Antwoord 1
Ja
Vraag 2
Bent u van mening dat de terugkeer van dit gemeenteraadslid in de gemeenteraad van Arnhem gewenst is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Voor het lidmaatschap van de gemeenteraad is onder meer vereist dat men ingezetene van de gemeente is, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en niet is uitgesloten van het kiesrecht (artikel 10, eerste lid, Gemeentewet). Het lidmaatschap houdt op te bestaan als men niet (meer) aan deze vereisten voldoet (zie artikel X1 van de Kieswet). Een strafrechtelijke veroordeling kan het lidmaatschap van de gemeenteraad uitsluitend in de weg staan op het moment dat het gemeenteraadslid wegens het begaan van een daartoe bij de wet aangewezen delict bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van ten minste één jaar én hierbij tevens is ontzet uit het kiesrecht (artikel 54, tweede lid, Grondwet).
In het geval van het gemeenteraadslid uit Arnhem is geen sprake van een delict waarvoor ontzetting van het kiesrecht als bijkomende straf kan worden opgelegd. De wet verhindert betrokkene dus niet zijn ambt als volksvertegenwoordiger te blijven uitoefenen.
Vraag 3
Hoe vaak spreekt een rechter uit dat iemand die veroordeeld is voor een zedendelict van bepaalde rechten dient te worden uitgesloten? Hoe vaak gaat het daarbij om ontzetting uit een ambt, een beroep of ontzetting uit het passief danwel actief kiesrecht?
Antwoord 3
Uit het onderzoeksrapport ‘Strafrechtelijke ontzetting uit beroep of ambt’ van het Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en Rechtshandhaving (oktober 2009) blijkt dat in de periode van 1995 tot 2008 in ongeveer 130 strafzaken de bijkomende straf van ontzetting uit beroep of ambt door de rechter is opgelegd. Daaruit kan worden afgeleid dat de rechtspraktijk gelet op de zwaarte van de sanctie terughoudendheid betracht bij de toepassing ervan. In veruit de meeste gevallen gaat hem om ontzetting uit het beroep. Het betreft voornamelijk zaken waarin sprake is van een veroordeling voor een zedenmisdrijf (67 zaken), een fraudedelict of een economisch delict (vgl. Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 85).
Het desbetreffende onderzoek bevat geen informatie over de toepassing van de bijkomende straf van ontzetting uit het actief en passief kiesrecht. Het ontbreekt mij aan informatie over het aantal zaken waarin die sanctie is opgelegd.
Vraag 4
Kan een rechter op basis van artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht gekozen volksvertegenwoordigers uit hun ambt zetten? Zo ja, gebeurt dit ook in de praktijk en zo ja, op welke gronden? Hoe wordt een dergelijke uitspraak uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Acht u het dan wenselijk om de wet op dit punt aan te passen?
Antwoord 4
Artikel 28, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geeft een regeling voor de bijkomende straf van ontzetting uit rechten. De rechten waaruit een veroordeelde door de rechter kan worden ontzet betreffen onder andere - voor zover in onderhavig verband relevant - het bekleden van ambten of van bepaalde ambten (eerste lid, onder 1?), het recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen en tot lid van deze organen te worden verkozen (eerste lid, onder 3?) en de uitoefening van bepaalde beroepen (eerste lid, onder 5?).
Op grond van artikel 28 Sr is het opleggen van de bijkomende straf van ontzetting uit rechten mogelijk in de bij de wet bepaalde gevallen. Deze zijn voornamelijk te vinden in de hoofdstukken “Misdrijven tegen de veiligheid van de staat, tegen de Koninklijke waardigheid, tegen hoofden van bevriende staten en internationaal beschermde personen en misdrijven betreffende de uitoefening van staatsplichten en rechten” van het Sr. Wat betreft de ontzetting uit het kiesrecht zijn deze vooral te vinden in Titel I (Misdrijven tegen de veiligheid van de staat) en Titel XXVIII (Ambtsmisdrijven) van het Wetboek van Strafrecht, meer concreet betreft het de artikelen 92-103, 105, 108-112, 115, 116, 121-124, 129, 355-357 Sr. Daarnaast is geregeld dat ook bij veroordeling van de in de Kieswet onder Z1, Z2 en Z3 beschreven misdrijven, bij veroordeling tot een vrijheidsstraf van ten minste een jaar, ontzetting uit het kiesrecht kan worden opgelegd. Het betreft hier delicten in relatie tot de verkiezingen.
De wet maakt bij oplegging van de sanctie als omschreven in artikel 28 Sr geen onderscheid in de persoon van de dader. De bijkomende straf van ontzetting uit rechten staat de rechter derhalve ook bij de veroordeling van een gekozen volksvertegenwoordiger ter beschikking, voor zover de wetgever ten aanzien van het delict waarvoor betrokkene wordt veroordeeld in die mogelijkheid heeft voorzien. Er zijn mij geen zaken bekend waarin ontzetting van een van de hiervoor vermelde rechten is uitgesproken tegen een gekozen volksvertegenwoordiger.
Indien de rechter besluit de uitsluiting van het actieve en passieve kiesrecht als bijkomende straf op te leggen, wordt daarvan door het openbaar ministerie mededeling gedaan aan de burgemeester. Deze tekent dit aan in de gemeentelijke basisadministratie (artikel B 5 Kieswet). Mocht betrokkene volksvertegenwoordiger zijn dan geldt dat artikel X 1 Kieswet regelt hoe de de betrokkene zijn mandaat kwijt raakt. In dat geval zal, als de betrokkene hiervan niet zelf kennis geeft (artikel X 5 Kieswet), de voorzitter van het vertegenwoordigende orgaan de betrokkene meedelen dat hij naar zijn oordeel niet meer voldoet aan de vereisten van het lidmaatschap en hij derhalve ophoudt lid te zijn. De betrokkene kan dit oordeel desgewenst voorleggen aan het vertegenwoordigend orgaan en,in geval van het lidmaatschap van provinciale staten of gemeenteraad, vervolgens beroep tegen instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Vraag 5
Deelt u de mening dat ontzetting uit het recht om verkozen te worden, vanwege de voorbeeldfunctie van een volksvertegenwoordiger ook mogelijk zou moeten zijn in geval er sprake is van een veroordeling tot een gevangenisstraf korter dan een jaar? Zo ja, gaat u de wet op dit punt aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
De wetgever heeft willen voorkomen dat bij het begaan van lichte delicten het kiesrecht kan worden ontnomen. Dit is verankerd in artikel 54, tweede lid, Grondwet: “van het kiesrecht is uitgesloten hij die wegens het begaan van een daartoe bij de wet aangewezen delict bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van ten minste een jaar en hierbij tevens is ontzet van het kiesrecht”. Dit is nader uitgewerkt in artikel 28, derde lid, Sr. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat het bij de beperking van het kiesrecht gaat om een ingrijpende sanctie.
Dit standpunt lijkt mij nog steeds juist, reden waarom ik geen aanleiding zie voor een wetswijziging in de door de vragenstellers gesuggereerde zin.
Vraag 6
Welke mogelijkheden kennen andere lidstaten van de EU om reeds gekozen politieke ambtsdrager uit hun ambt te zetten?
Antwoord 6
Een aantal EU-lidstaten (België, Verenigd Koninkrijk, Duitsland, en de meeste Oost-Europese landen) kennen regelingen waarbij volksvertegenwoordigers van rechtswege hun mandaat verliezen bij een strafrechtelijke veroordeling (variërend van elke opgelegde straf tot gevangenisstraffen van een bepaalde duur, bijvoorbeeld bij veroordeling van enkele maanden of pas bij een veroordeling van één of twee jaar). De Duitse regeling geldt alleen op federaal niveau, de Länder en gemeenten hebben hun eigen, verschillende regelingen. In andere landen (bijvoorbeeld Italië) geldt net als in Nederland dat de rechter ontzetting uit het kiesrecht als bijkomende straf kan opleggen bij bepaalde door de wet aangewezen delicten. In weer andere landen (Zweden) geldt dat het vertegenwoordigende orgaan zelf in geval van veroordeling tot een gevangenisstraf van minimaal 2 jaar kan besluiten tot beëindiging van het mandaat. Ook Denemarken kent op nationaal niveau een vergelijkbare regel.
Vraag 7
Kan een kiezer in het geval een kandidaat-volksvertegenwoordiger een strafblad heeft daar altijd van op de hoogte zijn? Zo ja, hoe dan? Zo nee, acht u het wenselijk dat er ook voor kandidaat-volksvertegenwoordigers een verklaring omtrent gedrag wordt vereist?
Antwoord 7
Vooreerst zijn het de politieke partijen die bij de selectie van kandidaten de integriteit meewegen. Dat zal in hoofdzaak moeten geschieden op basis van eigen inzicht en kennis van de partij. De partij kan voor kandidaten desgewenst een verklaring omtrent het gedrag aanvragen en daaruit concluderen of er bezwarende strafrechtelijke antecedenten zijn. (Kamerstukken 2006/2007, 28 479, nr. 31).
Het wettelijk eisen van een verklaring omtrent het gedrag om kandidaat te staan bij verkiezingen komt de facto neer op uitsluiting van het kiesrecht voor kandidaten die een dergelijke verklaring niet kunnen krijgen. De wetgever heeft geen ruimte de uitoefening van het passief kiesrecht aan andere dan de grondwettelijke benoemde voorwaarden te verbinden. Het is dus niet mogelijk het lidmaatschap van de Kamer, respectievelijk van de raden en staten, afhankelijk te maken van de uitkomsten van een integriteitonderzoek of van een verklaring omtrent het gedrag. Dat zou een ongrondwettelijke beperking van het passief kiesrecht zijn (Kamerstukken 2005/2006, 28 479, nr. 26).
Voor het overige geldt dat integriteit van kandidaten een veel breder begrip is dan alleen strafbare feiten. In een open samenleving als in Nederland, met actieve journalisten, ook op lokaal niveau, zal het veelal mogelijk zijn voor kiezers om op de hoogte te zijn van niet alleen de politieke standpunten van kandidaten maar ook van andere aspecten van die kandidaat die relevant kunnen zijn voor hun keuze.