Omgevingswet gefundeerd op vertrouwen - Main contents
De nieuwe Omgevingswet, die alle wetgeving op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur en water moet integreren gaat uit van vertrouwen: vertrouwen in de nobele bedoelingen van mensen en bedrijven die iets “willen”. Wie kan daar iets op tegen hebben?
Nederland heeft al een paar eeuwen ervaring met toelatingsplanologie. Die heeft best aardige resultaten opgeleverd (Elburg)
Leden van de kamercommissie Infrastructuur en Milieu kregen vanmorgen een ambtelijke briefing over de uitgangspunten en opzet van de wet, die volgens minister Schultz in 2014 klaar moet zijn en volgens de verantwoordelijk ambtenaar in 2018 (zie: de politieke en de reële planning). Het idee achter de integratie van alle wetten die te maken hebben met de ruimtelijke inrichting en het duurzaam gebruik van ruimte in één Omgevingswet is: meer samenhang in de regels die te maken hebben met gebiedsontwikkeling; meer eenduidigheid van procedures; één loket voor degene die een project wil realiseren; minder bureaucratie.
Allemaal nobele strevens, waar niemand -ook ik niet- iets op tegen kan hebben. Wel heb ik vraagtekens bij de grote haast van minister Schultz bij het doorlopen van het grootste wetgevingstraject sinds de grondwet van 1848, en de focus van de minister om het leven aangenamer te maken voor projectontwikkelend Nederland. “Vertrouwen” is daarbij het sleutelwoord. De “toelatingsplanologie” waarbij de inrichting van gebieden wordt vastgelegd in bestemmingsplannen wordt vervangen door “ontwikkelplanologie”, waarbij algemene spelregels worden omschreven in een Omgevingsverordening. Een belangrijk verschil is dat belanghebbenden tot nu toe bij bestemmingsplannen redelijk goed zicht hebben op wat een gemeente wel en niet wil toestaan, en daar via het indienen van zienswijzen en eventuele bezwaarprocedures op kunnen amenderen. Het abstractiegehalte van de Omgevingsverordening is een stuk hoger, waardoor veel mensen in het stadium dat deze wordt vastgesteld nog niet zullen doorgronden welke ontwikkelruimte die biedt. Op het moment dat je dit door een concreet plan wél in de gaten krijgt is het echter te laat en kan je geen bezwaar meer maken.
Skeptisch ben ik ook over de handhaving onder het nieuwe regime. Veel minder zaken worden vergunningplichtig, dus ook de legeskosten van de gemeenten zullen sterk dalen. De meest waarschijnlijke reactie van gemeenten daarop zal zijn: het verminderen van de handhaving. De controle op de naleving van alle ruimtelijke en milieuwetten zal dan nog slapper worden dan hij nu al is. Het zou voor de hand liggen om in de wet heldere uitgangspunten over het minimale niveau van handhaving op te nemen en ook de financiering van de handhaving te regelen.
Een ander thema waar ik kritisch naar ga kijken is het fenomeen saldering (in ruimte en tijd). Een voorbeeld is de manier waarop nu al wordt omgegaan met luchtkwaliteit. Als je ergens een project wil realiseren dat de lokale luchtkwaliteit verslechterd mag je dat tóch doen als er elders in de regio compensatie plaats vindt. Dit principe is aanleiding voor veel creatief boekhouden en bestuurlijk balletje-balletje. Wat mij betreft zou de Omgevingswet in ieder geval een helder kader moeten vastleggen voor het tempo waarin de milieukwaliteit verbeterd moet worden op landelijk en regionaal niveau, inclusief de sanctie als de doelen niet tijdig gehaald worden.
Minister Schultz heeft veel vertrouwen in de nobele motieven voor degenen die economische activiteiten willen ontwikkelen die een effect hebben op de omgeving. Tegelijkertijd heeft ze erg weinig vertrouwen in de nobele motieven van de mensen die opkomen voor economisch zwakke functies als natuur, recreatie, cultuurhistorisch erfgoed of die strijden voor schone lucht en minder geluidoverlast. Daar wringt iets.