Vijf Kamerleden en twee senaatszetels (column ND)

Source: G.J.M. (Gert-Jan) Segers i, published on Tuesday, October 15 2013.
2012-gertjan-segersAPR_2291
Bron: Blog ChristenUnie

'

‘Tot in de jaren zestig hadden we een absolute meerderheid en kijk nu eens wat er nog van over is. Nog maar 21 zetels.’ Het symposium zou gaan over de toekomst van christelijke politiek, maar Andries Knevel wierp eerst een blik op een ogenschijnlijk glorieus verleden dat nooit meer terugkomt. Begrijpelijk voor een generatie die alleen maar terugloop en afbraak heeft meegemaakt. Maar even later stonden zes jonge christenpolitici op het podium, die dat verleden nooit gekend hebben. Wethouders in Almere en Rotterdam, een raadslid uit Zeist en de voorzitters van de jongeren van de christelijke partijen. Ik hoorde niets van heimwee, niets van angst voor verlies aan relevantie. Het waren jonge kerels - het uitnodigingsbeleid voor zo’n symposium mag echt nog wat vrouwvriendelijker worden - die met de voeten in de klei stonden en daar heel praktisch en vol idealen werk van hun geloof maken.

Het staat me tegen, die tobberigheid waarmee over christelijke politiek wordt gesproken. Zonder christelijke partijen hadden die jonge kerels daar niet gestaan. Maar nu staan ze er, als navolger van Christus, met een verantwoordelijkheid voor stoeptegels, groenvoorziening, jeugdbeleid, onderwijs en nog veel meer praktische zaken. Voor mij een belichaming van het geloof dat ook voor God zelf niets te klein en te onbelangrijk is om zich er niet mee te bemoeien. God is er steeds bij in dit barre leven, ook als de leefbaarheid en bestuurbaarheid van onze lokale gemeenschap en ons land in het geding is.

Ik verbaas me ook over de soms opmerkelijk hoge lat waarlangs christelijke partijen worden gelegd. Alsof het alleen christenpolitici zijn die een verhindering voor de voortgang van het evangelie zouden zijn. Ds. Paul Visser kraakte vorig jaar een noot over christelijke partijvorming en vorige week schreef ds Matthijs Haak dat christenpolitici soms het ‘gemeentegeloof overschreeuwen’. Goedemorgen. Zou een overspelige predikant, een frauduleuze christenbankier, een priester die zich aan misbruik schuldig maakt niet ook een verhindering voor het evangelie kunnen zijn? Zijn we niet allemaal kwetsbare, zondige mensen die alleen met Gods genade overeind kunnen blijven? Het is toch echt iets te veel eer om christenpolitici op eenzame positie te plaatsen, alsof de voortgang van het evangelie met hen staat of valt.

Vorige week was een bijzondere week. Twee kleinere christelijke partijen waren nodig en bereid om na grondige herziening de begroting te steunen en een politieke crisis te voorkomen. Steun aan gezinnen, aan alleenstaande ouders, het ontzien van nabestaanden, chronisch zieken en gehandicapten, steun voor werkgelegenheid in de regio. De handtekening van deze partijen is zichtbaar, terwijl de verantwoordelijkheid de omvang van de partijen overstijgt.

Daarmee is Nederland niet opeens een stuk christelijker geworden. Dit is geen omslag in een cultuur waarin God en geloof vaak naar de marge worden gedrukt. Maar het is wel het werk van mensen die God willen dienen en hun naaste willen liefhebben, op de plek waarop en in de tijd waarin God hen heeft geplaatst. Net als die jonge wethouders in Almere en Rotterdam.

Ik ben lid van een partij met vijf Tweede Kamerzetels en twee senaatszetels. Wat kun je daar in vredesnaam mee bereiken? Steekt dat niet wat schril af bij de 79 zetels van een confessionele meerderheid in de jaren zestig? Dat zal. Maar als christenen zijn we geen mensen van heimwee, maar van hoop. En als eigentijdse christenpolitici zijn we hopelijk niet van de achterhoedegevechten, maar van de voorhoedegevechten. De tijden waarin christenen een minderheid waren en zo het goede voor hun naasten zochten, zijn ook niet de slechtste tijden voor de kerk geweest. En het moment waarop alles bij de handen van Jezus’ volgelingen leek af te breken en er maar vijf broden en twee vissen waren, was een van die momenten waarop de wonderen de wereld in kwamen. Wie weet.

Gert Jan Segers schrijft iedere zes weken een column in het Nederlands Dagblad.