Begripsverwarring in hoofddoekjesdebat - Main contents
Scheiding van kerk en staat of de ‘neutraliteit van de overheid’ zijn heel verschillende kwesties.
Religieuze symbolen raken een gevoelige snaar. Zeker wanneer daarbij de overheid in beeld komt. Dat bleek opnieuw toen VVD-Kamerlid Hennis schijnbaar tussen neus en lippen door een hoofddoekjesverbod bepleitte voor ambtenaren. Zij bracht dat prompt in verband met de scheiding van kerk en staat en suggereerde dat vrijheid van godsdienst overbodig was. Anderen, onder wie de publicist August Hans den Boef, deden er nog een schepje bovenop. Den Boef pleitte zelfs voor het afschaffen van ‘privileges’ van gelovigen.
Dat er verschil van opvatting bestaat over godsdienst en de houding die de overheid daartegenover zou moeten innemen, is duidelijk. Daarover het gesprek aan te gaan, is van belang. Maar het is zaak om gegoochel met begrippen te vermijden. Er moet goed onderscheid gemaakt worden tussen de drie kernbegrippen: scheiding van kerk en staat, neutraliteit van de overheid ten opzichte van godsdienst en levensovertuiging en vrijheid van godsdienst.
Scheiding van kerk en staat houdt in dat de kerk (of andere religieuze organisatie) geen formele zeggenschap heeft in de overheidsbesluitvorming en dat de staat de organisatievrijheid van kerken respecteert. Die scheiding maakte bijvoorbeeld een einde aan de praktijk dat de overheid kerkelijke reglementen vaststelde, zoals in het begin van de 19de eeuw. Scheiding van kerk en staat is dus geen alles overkoepelend begrip; het is een randvoorwaarde die eisen stelt aan de verhouding tussen kerk en staat, zoals die zich voortdurend ontwikkelt.
Vrijheid van godsdienst is een belangrijk recht en nog lang niet overbodig. Dit willen afschaffen, getuigt van miskenning van het fenomeen godsdienst. Zelfs àls het helemaal door andere rechten zou worden bestreken, is het nog belangrijk om godsdienst en levensovertuiging met name te noemen. Ons rechtssysteem zou anders een kunstmatig karakter krijgen. Ter vergelijking: we schaffen toch ook het recht op lichamelijke integriteit niet af, omdat we met een algemeen recht op privacy ook een eind komen? De vrijheid van godsdienst is overigens geen absoluut recht, net zo min als andere rechten. Beperkingen erop zijn mogelijk.
Een aparte vraag is of het uitoefenen van godsdienstvrijheid een ‘privilege’ is. Vanzelfsprekend wordt er rekening gehouden met religie. Te beweren dat dit ‘privileges’ oplevert, is zot. Het is net zoiets als beweren dat mensen die demonstreren privileges genieten ten opzichte van degenen die niet demonstreren.
Tot slot het derde begrip: de neutraliteit van de overheid. Juist dit begrip is cruciaal voor de huidige discussie, meer dan de vrijheid van godsdienst of de scheiding van kerk en staat. ‘Neutraliteit’ is een ander begrip dan de Franse ‘laïcité’. Het betekent niet dat de overheid waardeneutraal is. Wel dat de overheid zich niet met één bepaalde religieuze stroming identificeert.
Het is pikant dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens net nu een principiële uitspraak heeft gedaan over religieuze symbolen op openbare scholen. Het Hof constateerde dat nationale tradities in de omgang met godsdienst sterk uiteenlopen en dat lidstaten hier een eigen beoordelingsmarge toekomt. In deze behartigenswaardige uitspraak maakt het Hof korte metten met kort-door-de-bocht- redeneringen die ik ook hier in debatten tegenkom. Zoals dat de publieke ruimte gevrijwaard moet zijn van religieuze symbolen. Bij de beoordeling speelt het geheel van omstandigheden een rol.
De weerklank die dit thema ook in Nederland krijgt, bevestigt het belang van discussie. Maar laten we die dan wel goed voeren. Anders wordt het een debat voor dovemansoren.