Boomgaard voor de dorst - Main contents
Wij Nederlanders zijn een spaarzuchtig volkje. 960 miljard euro hebben we in onze pensioenpotten zitten, ongeveer €57.500 per inwoner. Maar de overtreffende trap zijn de Noren, die in het Government Pension Fund Global €109.200 per inwoner opgepot hebben, met dank aan de olie- en gasindustrie. Dat is meer dan een appeltje voor de dorst. Waarin investeren de Noren hun rijkdom?
jammer voor het klimaat, maar het grote geld wordt nog steeds verdiend met olie en gas.
Nog maar 42 jaar geleden, ruim tien jaar na Slochteren, startte de Noorse olie- en gasexploratie met het in productie nemen van het Ekofisk veld (1971), in het hart van de Noordzee. Daar zat ook gelijk het belangrijkste verschil met de Nederlandse gasvondst. Ging in Nederland de kassa direct rinkelen als je een pijp in de grond sloeg, de Noren moesten enorme investeringen doen in boorplatforms, pijpleidingen, bevoorradingsschepen en andere infrastructuur. Om die reden zou het nog tot 1996 duren eer de kasstroom positief werd. Maar daarna ging het hard. Op dit moment bedraagt de jaarlijkse dotatie aan het GPFG ca. €50 miljard.
Het voordeel van de trage start was dat de Noren konden leren van de fouten die anderen gemaakt hadden. De Nederlanders bijvoorbeeld hadden de eerste twintig jaar de kasstroom uit de gaswinning linea recta in de algemene middelen laten lopen, met als gevolg: de Hollandse Ziekte. Het opfeesten van de aardgasbaten was bij nader inzien niet zo’n goed idee. Om die reden werd in 1995 het Fonds Economische Structuurversterking ingesteld, bedoeld om de aardgasbaten voortaan te investeren in structuurversterkende maatregelen die onze toekomstige welvaart kunnen bevorderen. Inmiddels is het FES alweer ter ziele.
Het Noorse GPFG is gebaseerd op hetzelfde idee als het FES, maar gaat nog een stapje verder. Omdat de Noorse economie een factor drie kleiner was dan de Nederlandse taxeerde het ministerie van Financiën (waar het GPFG is ondergebracht) dat het aanbod aan zinvolle structuurversterkende investeringen binnen Noorwegen te klein was om de middelen uit het fonds optimaal weg te zetten. Om die reden is wettelijk bepaald dat de middelen uit het fonds uitsluitend buiten Noorwegen ingezet mogen worden. Dat is de overtreffende trap van het beleid van de Nederlandse pensioenfondsen, die op grond van risicospreiding en rendement slechts 14% van hun middelen in Nederland belegd hebben.
In Nederland wordt er inmiddels een levendig debat gevoerd of de fixatie op financieel rendement van de pensioenfondsen tot een optimaal maatschappelijk rendement leidt. Ook in Noorwegen klinken dit soort geluiden, naar mijn mening terecht. De belangrijkste aanleiding voor ons bezoek aan Noorwegen is de mogelijke kostenverlaging en hogere milieubaten door verdergaande integratie van de elektriciteitsvoorziening van de landen rond de Noordzee. Zie mijn eerdere blog over de groene batterij. Daarvoor zijn grote investeringen nodig en het GPFG zou een logische partij zijn om dergelijke investeringen mede te financieren. Natuurlijk moeten die investeringen ook een fatsoenlijk financieel rendement hebben, maar 4,8% (het gemiddeld rendement van GPFG sinds de oprichting van het fonds) lijkt me bij investeringen in bv. energie-infrastructuur geen enkel probleem.
Espen Erlandsen, directeur-generaal van het ministerie van Financiën, keek tamelijk zuinig toen ik deze suggestie deed tijdens ons werkbezoek. Dat is logisch gezien zijn functie. De vertegenwoordigers van de energiewereld die wij spraken waren een stuk positiever over de inzet van een deel van de olie- en gaswinsten voor een toekomstige duurzame energievoorziening. En ook in het Noorse parlement lijkt er een groeiende steun voor een beperkte bijsturing van de investeringsstrategie. Dat is goed voor de Noorse en Nederlandse economie, maar ook voor het milieu.