Het leven van Kiss Riemvis

Source: H. (Harry) van Bommel i, published on Saturday, November 16 2013, 12:45.

Gisteren mocht ik uit handen van de auteur de levensgeschiedenis van Kiss Riemvis ontvangen. Het boek “Rozen aan de Horizon” is gebaseerd op de dagboeken van deze levenskunstenares en draagt als ondertitel “De hel overwonnen…” Paul van Bemmelen, auteur en weduwnaar van Kiss, heeft met dit boek een indringend verslag van het bijzondere leven van Kiss Riemvis geschreven dat wordt gekenmerkt door veel liefde maar ook groot verdriet, tegen de achtergrond van de Nederlands-Indonesische koloniale oorlog. Hij had me gevraagd een voorwoord bij het boek te schrijven. Dat lees je hier:

Voorwoord

Rozen aan de horizon is een boek over geluk en verdriet, geloof en bijgeloof, over oorlog en vrede, en over Nederland en Indonesië. Het is het persoonlijke verhaal van Kiss Riemvis, dochter van het Javaanse meisje Nonni en de Nederlandse dekschrobber Immie. Lezing van dit boek maakt de lezer tot lid van haar familie. Tussen de regels door geeft Rozen aan de horizon een beeld van het leven in de koloniale tijd in Nederlands-Indië en de verschrikkingen van de interneringskampen van het Japanse bezettingsleger.

Na de Japanse aanval op de Amerikaanse vloot bij Pearl Harbor in 1941 verklaarde de Nederlandse regering in ballingschap de oorlog aan Japan. De verwachting was dat de parate eenheden van het Koninklijk Nederlands Indische Leger Nederlandse met gemak de Japanse strijdkrachten uit Nederlands-Indië zouden kunnen weren. Die verwachting kwam niet uit. De Japanners vielen Java binnen en het KNIL-leger bleek geen partij voor het moderne en gedisciplineerde Japanse leger. Kiss en haar man Rudy ontkomen niet aan de verschrikkingen van de oorlog en de bezetting. Rudy wordt na het uitbreken van de oorlog meteen voor militaire dienst opgeroepen en ook andere familieleden doen dienst in het KNIL-leger. Na de capitulatie wacht ze een tijd in interneringskampen. Hollanders en Indo’s, militairen en burgers, werden massaal geïnterneerd in kampen. Naar schatting zaten er 42.000 militairen van het KNIL en de Koninklijke Marine en 100.000 Nederlandse burgers -mannen, vrouwen en kinderen- in interneringskampen.

Aan het begin van de Japanse bezetting gold er nog een relatief mild regime in de interneringskampen. De kampen waren aanvankelijk niet overbevolkt en het tekort aan voeding kon worden aangevuld met levensmiddelen die buiten het kamp werd gekocht. In die periode mochten vrouwen overdag het kamp verlaten. Met de internering wilde de bezetter de westerse invloed weren en de Aziatische volkeren van de westerse gescheiden houden. Registatie als Hollander ging aan de internering vooraf. De scheiding was ook bedoeld om te voorkomen dat dat Nederlandse burgers door middel van sabotage een gevaar zouden vormen voor het Japanse Militaire Bestuur of krijgsoperaties.

Na verloop van tijd werd het leven in de interneringskampen veel zwaarder. Voedseltekorten en slechte hygiënische omstandigheden leidden tot lichamelijke aandoeningen als dysenterie, cholera, malaria en tyfus. Verplichte werkzaamheden in en buiten de kampen namen toe. De mannen deden zwaar lichamelijk werk op het land of aan spoorwegen en havens. Vrouwen werden ingezet in groentetuinen of kledingateliers. Een deel van de vrouwen deed dienst als prostitué voor de Japanse bezetter. Ze werden ‘troostmeisjes’ genoemd. Uiteindelijk kwamen er van de 100.000 burgergeïnterneerden 13.000 om. Van de militairen overleefden 8.200 de Japanse krijgsgevangenschap niet. Eén van de bekende overlevenden was de latere minister van Buitenlandse Zaken Bernard Bot die in 1937 in Batavia was geboren. Hij zat als kind ruim drie jaar in een Jappenkamp voordat op negenjarige leeftijd naar Nederland kwam.

De Japanse bezetter was erin geslaagd de inlanders op te zetten tegen de Hollanders. Javanen leverden niet alleen blanken aan de Japanners uit in ruil voor bloedgeld maar ook uit wraak op hun blanke overheersers. Zo vormde de bezetting een belangrijke opmaat naar de bloedige koloniale oorlog en de onafhankelijkheid van Indonesië. Soekarno en Hatta riepen twee dagen na de Japanse capitulatie die onafhankelijkheid uit en er volgde een periode van geweld tegen de Hollandse overheersers. Om de orde te herstellen voerde Nederland ‘politionele acties’ uit die eveneens gepaard gingen met grootschalig geweld. In de excessennota die de Nederlandse regering over die periode liet opstellen wordt melding gemaakt van standrechtelijke executies en andere oorlogsmisdaden begaan door Nederlandse militairen.

De dekolonisatie van Indonesië blijft tot op de dag van vandaag velen bezighouden. De beschrijving van levensgeschiedenissen als die van Kiss Riemvis levert daar verdere kleur aan. Ook politiek blijft dat deel van de Nederlandse geschiedenis ons bezighouden. Na lang aandringen erkende Japan in 1993 het bestaan van de troostmeisjes en in 2007 bood de Japanse premier publiekelijk excuses vaan voor hun vernederende behandeling. Nabestaanden en slachtoffers van Nederlandse oorlogsmisdaden in Nederlands-Indië vragen en krijgen via de rechter excuses en compensatie voor het aangedane leed. In Molukse kring wordt gevraagd om excuses voor de kille ontvangst in Nederland van Molukse KNIL-militairen. Toenmalig minister Bernhard Bot erkende enkele jaren terug dat Nederland in die periode ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis heeft gestaan.’ Tenslotte zijn er ook nog de nabestaanden van Nederlandse dienstweigeraars die rehabilitatie van hun vaders wensen. Ik ben ervan overtuigd dat die rehabilitatie ooit zal volgen.

Na Rozen aan de horizon zullen er ongetwijfeld nog veel meer levensgeschiedenissen van betrokkenen volgen. Gezamenlijk vullen deze werken de gaten in de geschiedenisboeken waar onze kinderen op school uit leren. Niet alleen daarom zijn verhalen als dat van Kiss Riemvis belangrijk. Ze zijn ook belangrijk omdat ze een naam en een gezicht geven aan een voorbije tijd van kolonialisme en uitbuiting.