Praten over, niet praten met…

Source: R.R. (Ruard) Ganzevoort i, published on Thursday, November 28 2013, 1:40.

De Christelijke Gereformeerde Kerk, een van de meer orthodox-protestantse genootschappen, bespreekt op haar synode een rapport over homoseksualiteit. Steeds sterker voelde men in de kerken de behoefte om antwoord te vinden op de vraag hoe je pastoraal om kunt gaan met homoseksuele gemeenteleden als je tegelijkertijd vindt dat je homoseksuele daden moet afwijzen. Goed dus dat men de handschoen heeft opgepakt. Goed ook dat de toon veel pastoraler is dan je zou kunnen vrezen. Jammer dat het toch een vrij eenzijdig document is geworden. En vooral jammer dat het een gesprek is over homo’s en niet een gesprek mét…

Het rapport bestaat uit een visiedocument van 57 bladzijden en een pastorale handreiking van 35 bladzijden. Geen handleiding, zo benadrukken de schrijvers, want niet alles is pasklaar aan te duiden, maar ook geen vingerwijzing, want het is wel degelijk meer dan het aangeven van een richting.

Dat klopt. Vanaf de eerste bladzijde zit er een spanning tussen een open verkennende en pastorale benadering en een nogal onwrikbare overtuiging. Ze proberen de polarisatie te vermijden, maar dat blijkt erg ingewikkeld. De beoordeling van homoseksualiteit komt dan ook geen moment ter discussie te staan, ook al wordt wel de indruk gewekt dat de verschillende visies evenwichtig beschreven worden. Maar al in de tweede alinea lezen we over ontwikkelingen in de samenleving: dat mensen zelf invulling geven aan hun leven, dat de vraag naar de wil van God nauwelijks een rol meer speelt, en dat traditionele verbanden hun zeggingskracht hebben verloren. Daarmee is de toon gezet voor de alinea’s die volgen waarin het gaat over veranderingen op het veld van seksualiteit: het loskoppelen van seksualiteit en voortplanting, het loskoppelen van seksualiteit en moraliteit, en het loskoppelen van seksualiteit en trouw. En de brede acceptatie van homoseksuele relaties. Ongetwijfeld denken de auteurs dat ze hiermee een neutrale en eerlijke beschrijving geven, maar het zet vanaf pagina 2 het gesprek over homoseksualiteit in de sfeer van het eigenwijze, afvallige en immorele.

Sterker nog: het rapport schrijft dat deze veranderingen op het gebied van de seksualiteit geleid hebben tot de brede acceptatie van homoseksualiteit en dat daardoor homoseksuele mannen en vrouwen uit de verborgenheid konden komen en nu als normaal worden beschouwd. Zeker, de weg naar acceptatie had ook een militante dimensie in de homobeweging die traditionele opvattingen over moraal bestrijdt. Maar dit lijkt mij toch een eenzijdige voorstelling van de geschiedenis van de homo-emancipatie. Die ging niet alleen of primair om het bestrijden van de traditionele moraal of om het ontdekken dat ‘ze’ er mochten zijn omdat ‘we’ tegenwoordig anders denken over seksualiteit. Het begon ermee dat homoseksuele mannen en vrouwen uit hun schemerbestaan tevoorschijn kwamen en lieten zien dat zij er ook waren. Vervolgens was ‘de’ homobeweging veel te divers om te doen alsof die één bepaalde strategie, visie of moraal heeft.

Op allerlei plaatsen proberen de auteurs zeker recht te doen aan de ervaring van homo’s en lesbiennes. Ze erkennen dat de kerk vaak te kort is geschoten, mensen beschadigd heeft, onverdraagzaamheid heeft uitgestraald, enzovoorts. Ze verwerpen elke vorm van lichamelijk, psychisch of verbaal geweld tegen homoseksuelen. En ze begrijpen dat het moeilijk genoeg kan zijn als je ontdekt dat je diepste gevoel naar mensen van hetzelfde geslacht uitgaat. Dat zijn belangrijke signalen. En toch…

Na de inleiding en enige terminologie en cijfers bespreekt het rapport de biologische en psychologische achtergronden van homoseksualiteit. Terecht wordt beschreven dat het in de laatste eeuwen eerst als misdaad, toen als afwijking en sinds enige tijd als normale variant werd gezien. Er worden enkele biologische (hormonen, hersenen, genen) en psychische (stoornis, scheefgroei, aangeleerd gedrag, misbruik) factoren beschreven. Het rapport erkent dat verandering niet waarschijnlijk is, behalve bij diegenen waar een homoseksuele oriëntatie in de latere jeugd is ontwikkeld. Het rapport laat deze verschillende verklaringen naast elkaar staan. Daar is in het algemeen wel wat voor te zeggen, maar daarmee miskennen de auteurs wel de wetenschappelijke common sense dat homoseksualiteit bij zeer veel diersoorten voorkomt (en in die zin tot de natuurlijke variatie behoort) en dat een aantal van de psychologische verklaringen volstrekt achterhaald is. De ‘afwezige vader-dominante moeder’- theorie bijvoorbeeld wordt buiten de christelijke homo-kritische literatuur nauwelijks meer gevonden. Dat geldt ook voor de gedachte dat homoseksualiteit te maken heeft met meisjesachtige jongens of jongensachtige meisjes of dat seksuele voorkeur samenvalt met gender-identiteit (“Bovendien is iemand nooit honderd procent mannelijk of vrouwelijk. Een uitgesproken heteroseksuele man kan best typisch vrouwelijke trekken hebben en omgekeerd” 73). Op dit punt zijn de literatuurverwijzingen in het rapport eenzijdig en verouderd. En het is veelzeggend dat het rapport wel de uitkomsten van biologische onderzoeken ter discussie stelt, maar de vermelde psychologische onderzoeken niet, terwijl juist daarover in wetenschappelijke kring veel meer discussie is.

Het is ook wat pijnlijk dat de auteurs vaak in stereotypen vervallen: “Bij velen komt hun homoseksuele gerichtheid uit in hun manier van praten en doen, kleden en lopen, denken en voelen” (11). In de handreiking beseffen ze dit zelf: “Zonder te willen vervallen tot stereotypering: homoseksuelen hebben niet zelden een gevoelige antenne voor beschaving, schoonheid en een verzorgde stijl” (73). Een bladzijde eerder las ik al “…het homoseksuele gemeentelid - vaak al fijnzinnig van aard…” (72). Dit zijn op zich steeds positieve beschrijvingen, maar dat betekent niet dat ze waar zijn of dat ze recht doen aan het perspectief van homoseksuele mannen of vrouwen zelf. Ik voel me in elk geval niet aangesproken.

Ik ben het helemaal met de auteurs eens dat het erkennen van het bestaan van homoseksualiteit nog geen ethische grond is voor de goedkeuring daarvan. Uiteindelijk komt het aan op de morele kaders die voor deze kerken - uiteraard - in de bijbel gevonden worden. Het rapport benadrukt dan ook klassieke elementen van het gehoorzaam/ontvankelijk omgaan met de bijbel. Daarbij benadrukt het rapport vanaf Genesis 1 een traditionele verhouding van man en vrouw en hun complementariteit als wezenlijk voor het menszijn. Voortplanting wordt dan ook in de ogen van de schrijvers een wezenlijk aspect voor menselijke relaties. Dat is allemaal reuze interessant, maar nergens komt de concrete ervaring in beeld van mensen die in een lesbische/homoseksuele relatie precies dezelfde complementariteit ervaren. Want inderdaad, het is bijzonder als je met iemand verbonden raakt die wezenlijk anders is. Maar dat is in een MM- of VV- relatie precies zo aan de orde als in een MV-relatie…

De weinige bijbelteksten die min of meer expliciet over homoseksualiteit gaan, worden eenzijdig weergegeven. Van nogal onduidelijke woorden in het Grieks (vaak vertaald als schandknapen en knapenschenders) weet het rapport precies wat ze betekenen. En over het woord ‘gruwel’ zegt het rapport dat dat weliswaar in Leviticus 18 en 20 ook voor zonden in het algemeen wordt gebruikt, maar bij concrete zonden alleen wordt toegepast op seksuele omgang tussen mannen. Het negeert voor het gemak dat Leviticus 11 het uitgebreid gebruikt voor ‘onreine’ dieren en Deuteronomium voor het dienen van andere goden of het offeren van een dier met een gebrek.

Dat elk van de teksten discussie oproept, wordt miskend, wat pijnlijk zichtbaar wordt bij de bespreking van Romeinen 1:26-27. Het gaat daar over de notie dat homoseksualiteit ‘tegennatuurlijk’ is. Het rapport verwijst daar dankbaar maar eenzijdig naar ons boek Adam en Evert en negeert voor het gemak dat we daarin aangeven dat hetzelfde begrip ‘tegennatuurlijk’ ook gebruikt wordt voor niet-Joodse christenen en daarom niet per se negatief geladen is (28). Het is overigens interessant dat het rapport ons hier beschrijft als “sommige auteurs die pleiten voor een homoseksuele relatie”, terwijl dat nergens in ons boek is aan te wijzen… Integendeel, we probeerden juist steeds de verschillende kanten van het debat te laten zien. Daartegenover kiest het rapport steeds enkel de traditionele uitleg. Met argumentatie, zeker, maar niet met openheid voor een alternatieve uitleg. Dat vind ik wetenschappelijk zwak en uiteindelijk ook niet getuigen van willen luisteren naar de Schrift zelf.

Ik vind het overigens positief dat het rapport erkent dat je niet zomaar de bijbelteksten kunt toepassen. De betekenis die woorden toen hadden (en die we proberen te reconstrueren) bepaalt niet automatisch de betekenis voor nu. Er wordt uitgebreid stilgestaan bij de verschillen in tijd en cultuur en bij de vraag of er ook in de bijbel zelf al een ontwikkeling te vinden is. Maar nergens wordt de vraag gesteld of we die bijbel niet altijd vooringenomen aan het lezen zijn. Het is voor de auteurs van meet aan duidelijk dat homoseksualiteit ‘gebrokenheid’ is en homoseksueel gedrag een zonde. Dat in een homoseksuele relatie de ‘fundamentele verscheidenheid’ ontbreekt (alsof alle homo’s hetzelfde zijn). Een mooi voorbeeld is de signalering dat het verbod op homoseksueel handelen in het Oude Testament slechts een keer voorkomt: “Dat zou de indruk kunnen geven dat het minder belangrijk is. Toch is dat niet het geval. Het is duidelijk waarom dit verbod niet vaker wordt uitgewerkt in het Oude Testament. De reden daarvoor is dat over de kracht van dit verbod geen enkele twijfel of discussie bestaat. Zo gezien heeft het verbod veel gewicht.” (47) Dit argument e silentio is een klassiek voorbeeld van vooringenomen lezen; men kan met evenveel recht zeggen dat het zwijgen van de bijbel betekent dat het niet zo belangrijk is.

Zo wordt het betoog afgerond op het punt waar het begon: De Schrift laat geen ruimte. Pas daarna komt het toe aan de mensen om wie het gaat: homoseksuele mannen en vrouwen. Maar zelfs daar wordt de nadruk gelegd op gehoorzaamheid. En uiteindelijk heeft de kerk het dan voor het zeggen: “Worden de verantwoordelijkheid van de gelovige en die van de kerkenraad tegen elkaar afgewogen, dan weegt op basis van de Schrift de bevoegdheid van de kerkenraad zwaarder.” (53) En dus gaat het om duidelijke prediking en waar nodig vermaning en tucht. Liefdevol natuurlijk, maar toch. “Wij willen samen optrekken met onze homoseksuele broeders en zusters op de weg van geloof, gebed en gehoorzaamheid. Dit is voor ons allen een smalle weg, die wij voor elkaar niet onbevoegd willen verbreden maar ook niet onnodig willen versmallen” (71) “Intussen laat de prediking ook duidelijk doorklinken dat een homoseksuele gerichtheid op zichzelf geen zonde is en ook homoseksuele gevoelens en verlangens dat niet per se zijn” (75).

In de pastorale handreiking worden goede dingen gezegd over het pastorale gesprek (ook al zou ik zelf wat andere accenten leggen). Mooi is ook wat er gezegd wordt tegen ouders die geneigd zouden kunnen zijn een homoseksueel kind met haar of zijn partner buiten de deur te houden: “Ouders moeten zichzelf en hun kinderen hun ouderschap niet ontnemen. Daarvoor is het een te kostbaar geschenk. Laat de deur altijd open blijven staan!” (79) Maar verder blijft het moeizaam. Ondanks de ontkenning (71) is het een typische “Je mag het wel zijn maar niet doen”-positie. Dat is overigens winst, want het “Je mag het wel zijn”-deel wordt hier wat ruimhartiger ingevuld.

Het allergrootste gebrek van dit hele rapport - visiedocument en pastorale handreiking - is echter het totaal ontbreken van de stem van de mensen over wie het gaat. Nergens komt het perspectief van homo’s, lesbiennes en biseksuelen aan bod. Ze worden beschreven in de derde persoon (vaak nogal stereotypisch) maar komen niet aan het woord. De auteurs stellen objectiverend en massief vast wat de bijbel zegt en maken daarna duidelijk hoe ‘wij’ (dat is de kerk, de kerkenraad en kennelijk de heteroseksuelen) ‘hen’ (de homo’s) de weg moeten wijzen. En daar gaat het zowel pastoraal als ethisch mis. Hoe liefdevol en schriftgetrouw je het ook beschrijft, hier wordt de mensen om wie het gaat de mond gesnoerd. Praten over in plaats van praten met. De synode kan met dit rapport gerust zijn: we weten weer (of beter: nog) hoe het zit. Hun probleem is opgelost nog voordat het gesprek met de homoseksuele leden begonnen is. En dat is jammer.