Lagere lasten op arbeid, grotere vermogens meer vragen - Main contents
Uit het gisteren verschenen rapport van de Wetenschappelijke Raad van het Regeringsbeleid WRR over de inkomens- en vermogensverdeling in Nederland, komt naar voren dat de vermogensverdeling veel schever is dan de inkomensverdeling. Het rapport moet het startschot zijn voor een politiek debat over een fiscaal stelsel dat werken weer stimuleert, in plaats van rentenieren. Dit schrijven Ed Groot en ik vandaag in een opiniestuk NRC Handelsblad.
Van ons nationaal inkomen komt steeds minder bij huishoudens terecht en steeds meer bij het bedrijfsleven en bij vermogenden. De resultaten van het grote onderzoek van Piketty zijn dus ook voelbaar in de Nederlandse huishoudportemonnee. Als we niets doen, worden we een land van renteniers, terwijl werkenden onder druk staan. Het is dus niet gek dat vrijwel alle politieke partijen de afgelopen tijd oproepen de belastingen op werk te verlagen. De grote vraag en het grote twistpunt is waar dat van te betalen. De PvdA wil de belangrijkste les van Piketty in de praktijk brengen en lagere lasten op arbeid mogelijk maken door van de grotere vermogens meer te vragen. Daarnaast moeten we vergroenen en ontwijkingsconstructies tegengaan.
Rechts wil lagere lasten op arbeid simpel betalen: maak de overheid kleiner en verlaag de uitgaven. Dat miskent echter de bijdrage die een goede overheid levert aan onze welvaart. Landen als Nederland, Denemarken, Zweden en Finland horen bij de top tien rijkste landen van de wereld en bij de top tien aantrekkelijkste vestigingslanden voor bedrijven. Niet toevallig zijn dit ook de landen met een ontwikkeld sociaal vangnet en een relatief hoge belastingdruk. Dat toont aan dat een grote overheid geen vijand is van de economische dynamiek in een land. Sterker nog, werkenden zijn gebaat bij goed onderwijs, een goede infrastructuur en een sociaal vangnet voor als het tegenzit. Partijen die voor werkenden willen opkomen door essentiële voorzieningen af te breken verkopen knollen voor citroenen.
Hoewel het best wat efficiënter en beter kan bij de overheidsuitgaven, zit het echte probleem bij de overheidsinkomsten. De lasten op arbeid zijn de afgelopen 20 jaar met 6 procent van het belastingtotaal gestegen, terwijl de lasten op kapitaal met 4 procent zijn gedaald. Het veelgeprezen boek Capital in the Twenty-First Century van Thomas Piketty laat al zien dat vermogenden steeds rijker worden en dat werkenden structureel achter blijven. Ons belastingstelsel heeft deze negatieve trend de laatste jaren alleen maar versterkt. Alle reden dus voor een radicale aanpassing van ons belastingstelsel in de richting van lagere lasten op arbeid. Dat is immers de beste manier om meer en beter betaalde banen te krijgen.
Wij zien drie manieren om de lasten op arbeid te verlagen: vermogen meer belasten, het belastingstelsel vergroenen en de bijl zetten in ontwijkende belastingconstructies. Vermogens zijn in Nederland zeer scheef verdeeld en die scheefgroei neemt toe. Ruim 60 procent van het vermogen is in handen van de 10 procent rijksten. Ons fiscale stelsel gaat die ongelijkheid onvoldoende tegen en lijkt zelfs steeds meer toegesneden op Nederland als een natie van renteniers. Renteniers betalen geen AOW-premie, geen AWBZ-premie en andere premies voor volksverzekeringen en geen inkomensafhankelijke ziektekostenpremie, terwijl ze wel het recht hebben op deze kostbare voorzieningen. In ons verkiezingsprogramma bepleitten we daarnaast een progressieve belasting van 40 procent op rendementen op vermogens boven de 125 duizend euro. Bovendien geldt dat we de twee grootste vermogensposten in dit land (pensioenen en huizen) netto subsidiëren in plaats van belasten. De 240 miljard euro aan belastingen en premies die jaarlijks wordt opgebracht bestaat slechts voor 10 miljard euro uit belastingen op winsten en vermogen. Net als bij inkomen moet ook het vermogen eerlijk belast worden: van hoge vermogens vragen we relatief meer, terwijl kleine spaarders worden ontzien. Met een meer progressieve belasting op vermogen snijdt het mes aan twee kanten: we doen iets aan de scheefgroei van vermogens en de lasten op arbeid kunnen omlaag.
Ten tweede biedt verdere vergroening van het belastingstelsel kansen. Het is mooi dat we met behulp van fiscale subsidies een schoner autopark hebben, maar de Rekenkamer rekende ons vorige week voor dat daarmee de afgelopen jaren wel 5 miljard is gemoeid. Elke ton uitstoot van CO2 die op deze manier verminderde, kostte meer dan 100 maal de marktwaarde. Vergroenen moet veel verstandiger. Bijvoorbeeld door het belasten van vervuilende activiteiten zoals het lozen van restwarmte en het afschaffen van fiscale voordelen voor vervuilende activiteiten.
Het aanpakken van fiscale constructies is moeilijk, maar waar een wil is, is een weg. Sinds de belastingherziening in 2001 is de teller al weer opgelopen naar 118 belastingfaciliteiten (waarvan 13 heffingskortingen, 98 belastinguitgaven, 4 toeslagen en 3 grote aftrekposten) die samen bijna 100 miljard kosten. Die faciliteiten komen vooral ten goede aan hoge inkomens en grote bedrijven, die via deze constructies hun belastingen weten te drukken. Wij willen de fiscale regelingen juist richten op groei en werkgelegenheid. Het in dienst nemen van mensen kan voor een mkb’er goedkoper en gemakkelijker worden gemaakt, als we tegelijkertijd fiscale sluiproutes dichtschroeien. Zo zijn er tienduizenden bv’s die eindeloos belastingheffing kunnen uitstellen of zelfs afstellen als ze naar het buitenland verhuizen (veelal tijdelijk naar België of Frankrijk). Dat heeft niks met groei of werkgelegenheid te maken en daar moet dus een einde aan komen; iedereen betaalt zijn of haar fair share.
Minder belasting op arbeid, het in dienst nemen van mensen goedkoper maken, een fair share van bedrijven en vermogenden, vergroening en vereenvoudiging. Dat levert een stelsel op dat eerlijker is, duurzamer en dat nieuwe banen oplevert. Een eenvoudiger stelsel dat werkenden beloont in plaats van een woud van regelingen waarin alleen duurbetaalde fiscale adviseurs de weg weten. Dat moet de kern zijn van de kabinetsreactie op de voorstellen van de Commissie Van Dijkhuizen.