Weeklog Dennis de Jong: welke parlementaire commissies doen ertoe? - Main contents
De media zijn tevreden: Nederlanders zitten in groten getale in belangrijke commissies van het Europees Parlement. Met name de economische commissie wordt daarbij genoemd, waar inmiddels vijf Nederlandse Europarlementariërs in terecht zijn gekomen. In mijn ogen is dat een misrekening: die commissie heeft in de afgelopen jaren in sneltreinvaart nieuwe wetten aangenomen om het speculatieve gedrag van financiële instellingen enigszins aan banden te leggen. Die wetten waren in onze ogen onvoldoende, maar feit blijft dat het wetgevingsproces voor nu bijna is afgerond. En dan zit je in zo’n commissie toch vooral moties over beleid aan te nemen. Als SP hebben we bewust gekozen voor handel en interne markt als speerpunten: mijn voorspelling is dat juist op die gebieden de komende jaren veel te doen zal zijn.
Bij de keuze voor parlementaire commissies heb je het als Europarlementariër maar gedeeltelijk voor het zeggen. Vorige week schreef ik daar al over. Toch kun je door vanaf het begin duidelijk je voorkeuren kenbaar te maken, wel wat invloed hebben. Veel Europarlementariërs kijken daarbij vooral naar het verleden: in 2009 kozen velen voor de commissie burgerlijke vrijheden (Justitie en Binnenlandse Zaken), omdat in de vijf jaar daarvoor die commissie veel nieuwe wetgeving had aangenomen, o.a. over asiel en migratie, die in de media de aandacht had getrokken. In 2014 kijken media en collega-Europarlementariërs opnieuw terug in de tijd, en het moet gezegd: de commissie economische zaken trok veel media-aandacht, vooral door de nieuwe wetgeving om onverantwoorde speculatie tegen te gaan.
Bij de commissie economische zaken is de meeste wetgeving echter al aangenomen: het gaat nu om de uitvoering ervan, maar daarbij is het Europees Parlement slechts zijdelings betrokken. Zelfs als er een nieuwe eurocrisis uitbreekt, wat door de onevenwichtigheden binnen de eurozone nooit kan worden uitgesloten, is het Europees Parlement maar een bescheiden speler. De regeringsleiders en de ministers van Financiën zullen dan toch de belangrijkste besluiten zelf moeten nemen, net als de niet democratisch gecontroleerde Europese Centrale Bank.
Mijn verwachting is dat de komende vijf jaar vooral de interne markt en handel belangrijke onderwerpen gaan worden. Iedereen heeft zijn mond vol over het ‘vervolmaken’ van de interne markt. Het gaat dan vooral om het dienstenverkeer. Voor de SP is dat een topprioriteit, omdat we willen voorkomen dat hiermee nog meer publieke voorzieningen aan de markt worden overgeleverd. Denk maar aan de constante druk om de drinkwatervoorziening te ‘liberaliseren’. Bovendien willen we een einde aan het misbruik van het dienstenverkeer om zo pensioenen, sociale zekerheid en zelfs CAO’s te ontduiken: de dienstverlener krijgt pensioen en sociale zekerheid conform de regels in het land waar hij of zij vandaan komt, en CAO’s gelden alleen als ze nationaal gelden. Geen wonder dat de werkgevers steeds meer pleiten voor ‘flexibiliteit’ bij de CAO’s: ze kunnen dan zelfs lonen en andere arbeidsvoorwaarden gaan regelen volgens het land waar de dienstverlener vandaan komt. Dit is al een probleem in de bouw, maar zeker ook in delen van het wegtransport, waar de regel gelijk loon voor gelijk werk allang niet meer wordt nageleefd.
Anne-Marie gaat zich vooral toeleggen op de behandeling van de handelsovereenkomsten. Dat wordt erop of eronder. Gaan we toe naar één interne markt samen met Noord-Amerika? Gaan de strengere bankregels van de VS straks op de helling, omdat financiële instellingen die zien als ‘investeringsbelemmering’? Dat worden de vragen van de komende jaren. En die vragen worden niet beantwoord in de economische commissie.
Daarom voorspel ik dat opnieuw zal blijken dat de meeste Nederlandse Europarlementariërs de verkeerde keuze gemaakt hebben en dat in 2019, na de volgende Europese verkiezingen, opeens de commissies interne markt en handel populair worden. En zo blijft de geschiedenis zich herhalen.