Weeklog Dennis de Jong: Basisgoederen (III) - Geborgenheid - Main contents
In deze serie ‘zomerblogs’ staat iedere week een ander basisgoed centraal volgens de definities van de Skidelsky’s in hun boek ‘Hoeveel is genoeg?’ In plaats van een samenleving waar alles wordt bepaald door de markt en een eeuwige honger naar meer geld en consumptiegoederen, zoeken de Skidelsky’s naar een andere manier van samenleven, waarbij het draait om echt wezenlijke zaken. Na gezondheid, respect, en vriendschap, gaat dit keer over ‘geborgenheid’.
De Skidelsky’s definiëren geborgenheid als ‘iemands gerechtvaardigde verwachting dat zijn leven min of meer dezelfde loop zal volgen, en niet in de war zal worden gestuurd door oorlog, misdaad, revolutie of grote maatschappelijke of economische verstoringen’. Opvallend is het woord ‘revolutie’ in deze opsomming, want met hun boek pleiten de Skidelsky’s zelf ook voor een radicale verandering van de samenleving. Hoewel ze dit niet nader verklaren, neem ik aan dat ze hier doelen op bloedige revoluties en niet op de ook door hen gewenste sociaal-economische omslag in het denken.
Vaak wordt gezegd dat de Europese Unie vrede en daarmee geborgenheid heeft gebracht. Direct na de Tweede Wereldoorlog was dat waar: door Duitsland en Frankrijk aan elkaar te binden via gemeenschappelijke controle over kolen en staal (nodig om oorlog te kunnen voeren), werd het relatief rustig. Tegelijkertijd is de EU wel steeds meer symbool geworden voor het eindeloos zoeken naar nieuwe markten: de verdragen die de EU heeft gesloten met ontwikkelingslanden, leidden er o.a. toe dat die landen zich open moesten stellen voor Europese producten. Daarnaast heeft Brussel steeds meer zaken die vroeger van ons allemaal waren, overgedragen aan de markt: denk aan de posterijen, de telefonie, de elektriciteitsvoorziening en delen van het openbaar vervoer.
Met deze agressieve honger naar meer afzetmarkten heeft Brussel al jarenlang onze geborgenheid ondermijnd. Steeds meer wordt de samenleving een permanent gevecht, netjes gezegd een permanente concurrentiestrijd waarbij het erom gaat dat je ‘het beste uit je zelf haalt’. Jammer voor diegenen die juist een steun in de rug nodig hebben.
Ook in de relaties met derde landen is Brussel helemaal niet zo vredelievend als het zich voordoet. De Brusselse bemoeienis met Oekraïne komt echt niet voort uit oprechte bezorgdheid over het lot van de bevolking daar. Het gaat hier in de eerste plaats om een gevecht met Rusland over het afzetgebied Oekraïne: het associatieakkoord dat de EU onlangs afsloot met dit land, opent daar de markt voor Europa. Natuurlijk krijgt Oekraïne in ruil daarvoor ook meer toegang tot de Europese markt, maar omdat de economische ontwikkeling daar achterloopt t.o.v. de EU, is dit een ongelijk speelveld. Het zal heel lang duren voordat Oekraïne die concurrentie aankan, en je ziet nu al dat de lasten vooral op werknemers en andere gewone mensen worden afgewenteld. Lagere lonen en minder publieke voorzieningen is de bekende ‘remedie’. De Brusselse bemoeienis met Oekraïne heeft de spanningen met Rusland vergroot, en de tegenstellingen in Oekraïne enorm aangewakkerd: van geborgenheid is hier geen sprake.
Als Brussel het basisgoed geborgenheid serieus neemt, moet het allereerst het agressieve externe economische beleid laten varen. Betrekkingen met landen elders in de wereld moeten tot wederzijds voordeel strekken. Dus stoppen met het uitkleden van ontwikkelingslanden en andere landen die de concurrentiekracht van de EU nog niet aan kunnen. En binnen de Europese Unie zelf moet gewerkt worden aan een daadwerkelijke samenleving, waar niemand zich economisch of sociaal uitgesloten voelt. Dat vereist een revolutie in het sociaaleconomische denken.