Bijdrage Gert-Jan Segers aan de plenaire behandeling van het Initiatief-Van der Steur - Wet registermediator

Source: G.J.M. (Gert-Jan) Segers i, published on Tuesday, January 27 2015.

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Gert-Jan Segers als lid van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie aan de plenaire behandeling van de Initiatiefwet registermediator van Van der Steur

Onderwerp:   Initiatief-Van der Steur; Wet registermediator (33 722) + 33 723 (Initiatief-Van der Steur; Wet bevordering van mediation in het burgerlijk recht) + 33 727 (Initiatief-Van der Steur; Wet bevordering van mediation in het bestuursrecht)

Kamerstuk:    33 722

Datum:           20 januari 2015

De heer Segers (ChristenUnie):

Voorzitter. Niet bang zijn voor een complexe zaak, allerlei belanghebbenden om de tafel krijgen en er dan een gedeelde uitkomst mee vinden, inhoudelijk een stevige kluif hard werkend tot een goede afronding brengen: dat zou zomaar een omschrijving kunnen zijn van de ideale mediator. Ik heb het echter niet over een mediator, maar over mijn geachte collega Van der Steur. Ik geef hem oprechte complimenten voor het veelomvattende intiatiefwetsvoorstel — het zijn er zelfs drie — dat hij nu aan de Kamer heeft voorgelegd en dat wij vanavond bespreken.

Mediation heeft zich vanuit de luwte ontwikkeld tot een steeds meer gebruikt instrument om een oplossing te vinden voor geschillen tussen mensen, door die mensen zelf met een onafhankelijke derde. De indiener onderstreept met zijn voorstellen volledig terecht dat het vinden van recht niet alleen via de route van de rechtbank hoeft. Sterker nog, het is vaak veel gezonder dat partijen in overleg tot een rechtvaardige uitkomst komen dan dat ze in een juridisch gevecht op details belanden en elkaar soms jarenlang in de greep van een geschil houden. De fractie van de ChristenUnie staat daarom ook positief tegenover alternatieve vormen van rechtsvinding en rechtsherstel. Daarbij is mediation overigens niet de enige weg. Eerder sprak ik met collega Recourt bij de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie bijvoorbeeld al over herstelrecht in het strafrecht. Dat ziet ook op het herstellen van relaties en biedt soms mogelijkheden om tot een harmonieuzere oplossing te komen dan bij de rechterlijke uitspraak mogelijk is. In de afgelopen jaren is mediation bevorderd, soms ook door middel van campagnes van het ministerie, hebben mediators zich verenigd en is er gewerkt aan een kwaliteitsstelsel. Dat zijn goede ontwikkelingen. Ik voel ook met de indiener mee dat daar een steviger wettelijk kader bij past. Toch leiden de aannames in het wetsvoorstel tot enkele vragen.

De eerste vraag betreft de omvang van het aantal mediationzaken. De indiener stelt dat hij het potentiële bereik van mediation voor een groter deel wil benutten. Dat klinkt sympathiek. De vraag daarbij blijft echter hoe omvangrijk dat is en hoe je dat dan inricht. Mijn eerste vraag is wellicht beter door de minister te beantwoorden. Welke omvang heeft het aantal civiele zaken die nu al buiten de rechter om worden afgedaan? In het Nederlands Juristenblad, in het artikel dat ook door collega Van Nispen is aangehaald, wordt gesproken over 95% van de zaken. Klopt dat? De vervolgvraag is dan natuurlijk of het reëel is om voor die laatste 5% te verwachten dat er zo veel nieuw potentieel voor mediation in zit. Ik hoor graag ook een reactie van de indiener. Ook hoor ik graag hoe die 95% zich verhoudt tot die 2,7% die hij vanochtend in Trouw noemde. Dat percentage slaat dan op het aantal geschillen die nu via mediation worden opgelost. Er is een groot verschil tussen 2,7% en 95%.

Nu stuurt het wetsvoorstel erop aan om bij het civiele gedeelte het gerechtelijk traject te onderbreken om eerst mediation te beproeven. Ik heb me in navolging van collega Van Nispen bij het lezen van de wetteksten verwonderd over de uitgebreidheid van het eerste lid van artikel 22a, Rechtsvordering. Daarin volgt een enorme opsomming van wat vermoedelijk allemaal in aanmerking komt voor mediation. Ik vraag nu het omgekeerde aan de indiener: kan hij een aantal voorbeelden geven van wat niet onder dit wetsartikel valt? Aan welke zaken moet ik dan denken? Blijft er nog iets over? Wat vindt hij van de suggestie van collega Van Nispen om het niet limitatief op te sommen en het tot de eerste zin te beperken?

In het Nederlands Juristenblad en op diverse andere plekken klonk kritiek op dit wetsartikel. Het maakt van mediation een verplichte exercitie en biedt te weinig ruimte aan de rechter en/of de rechtzoekende die al bij voorbaat weet dat hij deze route onacceptabel vindt. Het lijkt erop dat collega Van Nispen hierin een elegante uitweg heeft gevonden middels zijn amendement. Hoe kijkt de indiener naar dit artikel? En hoe beoordeelt hij het amendement van collega Van Nispen?

Aan de minister wil ik vragen hoe hij de trend beoordeelt waar dit wetsvoorstel op af lijkt te koersen: altijd eerst mediation in plaats van de rechter. Steunt hij dat? Ziet hij gevaren? Hoe denkt hij bijvoorbeeld over de opgebrachte bezwaren dat mediation door deze regulering juist tot speelbal gemaakt wordt van de juridische experts, waardoor partijen zelf opnieuw toeschouwers worden? Hoe wordt dat voorkomen? Wat leert de ervaring in andere landen op dit punt?

Is hierover ook gesproken met de faculteiten der rechtsgeleerdheid, die ons land rijk is? In de zogeheten togatrajecten van de universitaire opleidingen lijkt mediation vaak nog een keuzevak. Het lijkt mij dat daar de handschoen moet worden opgepakt. Ik krijg ook graag een reactie daarop.

De indiener kiest voor een set aan eisen voor de registermediator. Een daarvan is het aantal vlieguren van 120 per jaar. Ik kreeg cijfers onder ogen dat 60% van de huidige mediators niet aan deze eis voldoet. Klopt dat ook in het beeld van de indiener? Dat vraagt om een nadere uitleg van deze norm. Waarom is die zo gekozen? De verdere opleidingseisen zullen via een Algemene Maatregel van Bestuur hun invulling krijgen. Waar wordt aan gedacht? Ik vraag om de toezegging dat er juist bij deze aspecten vanuit het ministerie een vinger aan de pols wordt gehouden. Dan gaat het om de vraag of de eisen in de praktijk inderdaad een garantie blijken voor goede kwaliteit. Ik zie graag dat de Kamer hier tussentijds over wordt geïnformeerd. Is dat ook mogelijk? Ook bij de evaluatie moet dit een belangrijk punt zijn. Registermediator moet namelijk wel een kwalificatie zijn die staat voor kwaliteit.

Als een mediator aan alle eisen voldoet, wordt hem gevraagd de eed of de belofte af te leggen. Dat vindt de ChristenUnie-fractie passen bij dit beroep. In de wettekst ontbreekt echter de daadwerkelijke eedsaflegging en staat alleen de inhoud genoemd. Naspeuring levert op dat de meeste wetten de woorden "zo waarlijk helpe mij God almachtig" of "dat verklaar ik" bevatten. Ik zie de indiener glimlachen. Ik begrijp dat dit een punt van discussie is geweest. Ik vraag de minister en de indiener of het niet fraaier is om hierin één lijn te trekken. Ik overweeg op dit punt een amendement in te dienen, maar wacht eerst de reactie van de indiener af.

Ten aanzien van de bevordering van mediation in het bestuursrecht stel ik de indiener een aantal vragen. De eerste betreft het aanmoedigen van mediationvaardigheden bij ambtenaren, zodat een geschil in de kiem gesmoord wordt. De gemeenten doen al heel veel op dit punt. Er is een traject "Contact met de overheid". Dat is geëvalueerd en dat heeft positief uitgepakt. Ik neem aan dat de indiener die initiatieven met vreugde aanschouwt. Waarom heeft hij er niet voor gekozen om in dat spoor verder te gaan en een bepaling op te nemen in de Algemene wet bestuursrecht om bestuursorganen aan te sporen om te bezien of geschillen in onderling overleg kunnen worden opgelost?

De gemeenten hebben door de decentralisaties veel nieuwe taken op hun bord gekregen. Om juridisering van allerlei nieuwe vraagstukken op dat terrein te voorkomen, heeft mijn collega Dik-Faber een motie ingediend en aangenomen gekregen, die de regering vraagt om alternatieve vormen van geschilbeslechting en het organiseren van een desnoods regionale ombudsfunctie of mediationmogelijkheid onder de aandacht van gemeenten te brengen. Ik vraag de minister — en wellicht weet de indiener er ook meer van — naar de stand van zaken. Wordt de motie inderdaad uitgevoerd? Wij betreden nu een nieuw land. Ik ben zeer benieuwd in hoeverre de handschoen wordt opgepakt.

Mijn volgende vraag heeft betrekking op de fiscale mediation. Daar doet zich in het bijzonder de ongelijkheid tussen belastingbetaler en Belastingdienst voor, zowel in machtsmiddelen als in kennis van de wetgeving. Welke waarborgen zijn er dat de belastingbetaler geen onevenredige nadelen van zijn kennisachterstand ondervindt? Is er voldoende evenwicht tussen deze twee partijen?

Bij beide wetsvoorstellen blijf ik mijn zorgen houden voor de zwakkere partij in een geschil, bijvoorbeeld mensen met een kleine portemonnee. Hoe wordt gegarandeerd dat zij bij de keuze voor mediation voldoende slagkracht houden om uiteindelijk niet gedupeerd te raken? Zijn er afspraken wanneer mediationbijstand wordt verleend? Zo ja, hoe worden die vastgelegd? Dat is een belangrijke vraag voor mijn fractie. Ik wil zeker weten dat dit voorstel op geen enkele wijze een verslechtering betekent van de positie van de zwakkere partijen in een geding. Graag een toelichting hierop.

De griffierechten voor een tussentijds oordeel door de rechter in een mediationtraject zijn op het laagste niveau gebracht. Collega Van Nispen heeft daarover een vraag gesteld. Heeft de indiener een korting op die griffierechten overwogen indien partijen eerst dat mediationtraject proberen? Ik hoor ook graag een reactie van de minister op dat punt. Het is namelijk denkbaar dat partijen mediation niet aandurven omdat het een extra kostenpost kan worden.

Tot slot. Het inzetten van deze regels voor mediation deed mij de blik werpen op andere vormen van buitengerechtelijke geschilbeslechting, bijvoorbeeld arbitrage. Ontstaat er geen ongelijkheid qua regelgeving en financiële barrières tussen deze vorm, mediation, en andere vormen? Graag ook een reactie van de minister op dat punt.

Een omvangrijke initiatiefwet, drie stuks, wordt pas echt serieus genomen als er de nodige vragen zijn. Ik heb die gesteld en zie uit naar de reactie van de indiener en de minister.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.