Blijf ons slavernijverleden herdenken - Main contents
Foto Flickr / Joop Reuvecamp
Het Nederlandse slavernijverleden is een schandvlek op onze geschiedenis. In plaats van dat verleden tot taboe te verklaren of weg te drukken moeten we het blijven herdenken, om ervan te leren en om onszelf tot nederigheid te dwingen. Die herdenking, zo bleek deze week, is niet gegarandeerd. In Het Parool verscheen gisteren een alarmerend artikel over het stopzetten van de subsidie van de nationale herdenking van ons slavernijverleden.
Ik heb de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap daarop bevraagd in de Tweede Kamer en geëist dat de overheid deze herdenking onder haar hoede blijft nemen, met de subsidie die daarbij past. De minister zegde direct toe. De berichtgeving blijkt niet te kloppen, gelukkig maar.
We willen graag trots zijn op ons land. Trots op onze prestaties. Trots op ons verleden. We weten als land maar al te goed hoe andere landen met hun verleden moeten omgaan. We vinden het vanzelfsprekend dat onze oosterburen voortdurend stilstaan bij hun recente oorlogsverleden. Maar is die vanzelfsprekendheid er ook als het gaat om de beschrijving van de donkere periodes uit onze eigen geschiedenis?
De slavernij is een schandvlek op onze geschiedenis. Ze is te vaak, te lang weggedrukt. We praten er liever niet over. We hebben het liever over de Gouden Eeuw, onze successen in de Oost, onze VOC-mentaliteit, onze strijd tegen de Spanjaarden. Maar dat is maar een deel van het verhaal. We waren in Nederland in staat tot het maken van de Nachtwacht én we hadden ons onverkwikkelijke aandeel in de slavernij. Ook Nederlanders voerden handel met mensen, we maakten mensen tot handelswaar, we dachten dat we mensen konden bezitten, ze konden verhandelen, ze konden knechten.
Die slavernij moeten we gedenken. We moeten er van blijven leren, het dwingt ons tot nederigheid over dat deel van onze geschiedenis. Dat vraagt om een nationale herdenking gedragen door ons land. Die herdenking verdraagt geen Hollands koopmanschap, geen discussie of we er wat voor over hebben. Het vraagt van het bestuur van een land de morele en symbolische erkenning om dit blijvend mogelijk te maken. Zowel in aanwezigheid van het kabinet als in de bijdrage vanuit de Rijksbegroting.