Bijdrage Gert-Jan Segers aan het plenair debat Wijziging Wetboek Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces - Main contents
Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Gert-Jan Segers als lid van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie aan een plenair debat met minister van der Steur van Veiligheid en Justitie
Onderwerp: Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces en wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaanden
Kamerstuk: 34 082
Datum: 27 mei 2015
De heer Segers (ChristenUnie):
Voorzitter. Na een intensieve behandeling is de initiatiefwet-Dittrich in 2005 in werking getreden. Daarmee kregen slachtoffers van een aantal delicten de mogelijkheid om tijdens een rechtszaak te spreken. Er werd indertijd bewust voor een beperkt spreekrecht gekozen. Het slachtoffer mocht zich uitdrukken over de gevolgen van dat wat hem of haar was overkomen, maar het werd onwenselijk geacht dat het slachtoffer zich bijvoorbeeld ook over de schuldvraag of de strafmaat zou uitlaten. Wij zijn inmiddels tien jaar verder. De wet doet zijn werk en de praktijk heeft zich ontwikkeld. Slachtoffers die gebruikmaken van de mogelijkheid om te spreken, maken daar dankbaar gebruik van. Tegen die achtergrond praten wij nu over het wegnemen van beperkingen die destijds zijn aangebracht.
Een belangrijk uitgangspunt hierbij is voor de ChristenUnie-fractie de inrichting van het strafrechtelijk proces in ons land. Wij hanteren, zeker sinds het Wetboek van Strafrecht in de negentiende eeuw werd ingevoerd, een inquisitoire procesvorm. Het schenden van strafrechtelijk geborgde rechtsnormen wordt gezien als een schending van de belangen van de gemeenschap. Strafrechtelijke vervolging heeft daarmee een sterk publieke dimensie. Slachtoffers en nabestaanden zijn formeel geen partij in het proces. De bescherming tegen rechtskrenking is in die zin geobjectiveerd. Het gevaar daarvan is dat slachtoffers en nabestaanden alleen maar langs de zijlijn staan. Daarmee wordt hun niet altijd recht gedaan.
De positie van het slachtoffer is in de loop van de tijd sterker geworden. Zo kan bijvoorbeeld om vervolging gevraagd worden. Ook de introductie van het spreekrecht past in die trend. Het was een meer omstreden poging om belangen van slachtoffers en nabestaanden in positie te brengen in het strafrecht, in het bijzonder tijdens de terechtzitting. Indertijd zijn de bezwaren daartegen nadrukkelijk aan de orde gekomen. Er is toen wel betoogd dat voor zo'n keuze eigenlijk een nieuwe inrichting van het strafrechtproces nodig was. Bovendien vreesde men dat er aan al te hoge verwachtingen van het slachtoffer voldaan moest worden. Ondanks deze bezwaren haalde het wetsvoorstel het overtuigend. Sindsdien hebben slachtoffers van bepaalde delicten spreekrecht.
Tegen de achtergrond van die discussie en de manier waarop wij ons strafrechtstelsel hebben ingericht, voeren wij dit debat. De kernvraag is daarbij voor mijn fractie: dient het wetsvoorstel de rechtspleging? Dat is immers een gedeeld belang van samenleving en slachtoffer. In dat kader wil ik een aantal zaken aan de orde stellen.
Allereerst constateer ik dat de meeste slachtoffers positief zijn over het huidige spreekrecht, volgens de evaluatie uit 2010. Dat roept de vraag op welk probleem wij oplossen met dit wetsvoorstel. Waarom is deze uitbreiding noodzakelijk? Slachtoffers hebben nu al spreekrecht en dat is in 2012, onder andere naar aanleiding van de zaak-Robert M., al uitgebreid door rechter en wetgever. In de praktijk wordt bovendien niet heel streng omgegaan met de beperking van het spreekrecht. De rechter gaat in wijsheid om met de psychologie van het moment, maar weet tegelijkertijd dat hij met de opmerkingen van het slachtoffer niet direct iets hoeft of moet. Het slachtoffer weet dat van tevoren ook, dus die verwachtingen zijn helder. Bovendien heeft de rechter nu een wettelijke stok achter de deur om bij al te uitgebreide uitspraken over strafmaat en schuld in te grijpen, vooral op het moment dat dit voor het slachtoffer zelf kan betekenen dat het zich te sterk in het strafproces laat zuigen. Ik vraag me af of een algemene bevoegdheid voor de rechter om in te grijpen, zonder beperkingen omtrent het spreekrecht vanuit de wetgever, wel bruikbaar is. Graag krijg ik daarop een reactie.
Het wetsvoorstel dat wij nu bespreken, maakte een valse start door uitermate afwijzende adviezen over de oorspronkelijke plannen van de minister.
De heer Recourt (PvdA):
Ik heb een vraag over het vorige punt. De heer Segers stelde dat de rechter in de praktijk vrij flexibel is. Dat klopt en dat herken ik ook, maar geeft dat niet een zekere mate van willekeur? Je kunt een strenge of een soepele rechter treffen. Kun je dat niet beter met één wettelijke norm regelen?
De heer Segers (ChristenUnie):
Dat is de vraag. Als je de bevoegdheid om in te grijpen geeft, maar geen enkele richtlijn, kan de willekeur op het gebied van schuld en strafmaat, waar duidelijk een hek omheen is gezet, weleens sterker zijn dan nu. Is het niet al te vrijblijvend en al te ruim, waardoor een rechter inderdaad heel willekeurig zou kunnen optreden?
De heer Recourt (PvdA):
Maar die willekeur is er toch niet meer als je het spreekrecht niet meer beperkt anders dan tot de orde van de zitting: u kunt zeggen wat u wilt, maar realiseert u zich dat u als getuige kunt worden opgeroepen als u over de bewezenverklaring of over de strafmaat spreekt. Het moet ook binnen de grenzen van het betamelijke zijn. Als u dat wilt, ga uw gang.
De heer Segers (ChristenUnie):
Die orde kan heel breed worden opgevat. Mijn vraag is of dat niet te ruim is en of dat niet verder moet worden ingekaderd. Hebben rechters daarin niet enigszins een richtlijn nodig om te weten wat tot de orde van de zaak behoort en wat niet? De vraag blijft dus staan of het niet al te ruim is.
Ik zei al dat het wetsvoorstel een valse start heeft gemaakt door zeer afwijzende adviezen over het oorspronkelijke plan van de minister. Alle partijen uit het veld en de Raad van State stonden afwijzend tegenover het adviesrecht voor slachtoffers. Het is een winstpunt dat het adviesrecht door de minister van tafel is gehaald. De rechter lijkt in het nieuwe voorstel niets te hoeven met wat door het slachtoffer naar voren wordt gebracht. Dat roept echter wel de vraag op wat de functie is van de uitspraken van het slachtoffer over bijvoorbeeld strafmaat en schuld. Het slachtoffer mag straks immers over alles wat zeggen. Blijven de opmerkingen van het slachtoffer in de rechtszaal zweven of moet de rechter ze bij zijn afweging betrekken? Valt het niet allemaal binnen de eigen waarneming van de rechter ter terechtzitting?
In de evaluatie van het spreekrecht uit 2010 veronderstelden de onderzoekers dat de beperking van het spreekrecht een functie vervult voor de rechter. Het gaf een zekere duidelijkheid over wat wel en niet tot de orde behoort. Daar hadden we het net over. Dreigt die duidelijkheid voor de rechter met dit wetsvoorstel niet verloren te gaan? Wat moet de rechter nu wel of niet met de woorden van het slachtoffer?
Voor het wetsvoorstel in 2005 werd verondersteld dat de rechter de gevolgen voor het slachtoffer mee moet wegen. Daar zit nog enige logica in. Maar voor de strafmaat ligt dat toch anders. Als uitlatingen van slachtoffers bij de afwegingen van de rechter moeten worden betrokken, roept dat vragen op. Op welke wijze moet dat? Hoe verhoudt zich dat tot bijvoorbeeld de algemene publieke doelen van het strafrecht? Zijn die leidend? Introduceert de minister met het onbelemmerde spreekrecht in feite niet een adviesrecht in verkapte zin? Dat was nu juist van tafel gehaald. Er is immers een uitlating van een slachtoffer over strafmaat of schuld, waar de rechter ten minste een oordeel tegenover zet in zijn uitspraak, ook als hij niet direct op de uitlatingen van het slachtoffer reageert. Is het dan niet bijna logisch voor een rechter om wel op de uitlatingen van het slachtoffer te reageren? Ik krijg graag een reactie op deze vragen.
Ook bij het uitgangspunt dat dit wetsvoorstel de positie van het slachtoffer dient, heb ik een paar vragen. Uit de evaluatie is gebleken dat lang niet alle slachtoffers gebruikmaken van de mogelijkheid om te spreken onder de huidige regeling. Justitie heeft veel geïnvesteerd in het goed voorlichten van slachtoffers over de voor- en nadelen van het gebruik van het spreekrecht. In de evaluatie uit 2010 van het spreekrecht suggereren onderzoekers dat veel slachtoffers er mede van afzien vanwege de risico's van het spreken. Als slachtoffer of nabestaande kun je jezelf ermee in het strafproces manoeuvreren zonder dat je dit had beoogd. Hoe beoordeelt de minister dat in de nieuwe situatie?
Uit de evaluatie in 2010 van het spreekrecht blijkt gelukkig dat slachtoffers zelden worden opgeroepen als getuige. Dat voorkomt dat slachtoffers extra risico te lopen om door de gang van zaken op de terechtzitting een extra klap te krijgen, de zogenaamde secundaire victimisatie. De vraag is of dat zo blijft als slachtoffers onbelemmerd spreekrecht krijgen. Kan van het grotere risico om in de strafzaak zelf te belanden niet juist een afschrikwekkende werking uitgaan? Wordt er überhaupt in goede voorlichting geïnvesteerd, zoals ook in 2005 is gedaan?
Dan het spreken over zaken als schuld, bewijs en strafmaat. Het risico is dat we hier teleurstelling organiseren. Uit de evaluatie blijkt dat slachtoffers het spreekrecht op prijs stellen, maar graag de strafmaat zouden willen beïnvloeden. Dat neemt niet weg dat ze over de huidige mogelijkheden positief zijn. Over die mogelijkheden kan in ieder geval worden gezegd dat er geen valse verwachtingen worden gewekt. Om die reden lijkt het de fractie van de ChristenUnie wenselijk om het spreken over een strafmaat uit te sluiten. Dan voorkom je die valse verwachtingen. Collega Berndsen heeft een amendement in voorbereiding met betrekking tot de strafmaat. Wij willen dat graag medeondertekenen. Dat geldt ook voor het amendement over het toevoegen van een evaluatiebepaling. In 2010 is een zeer nuttige evaluatie gedaan van het spreekrecht en het zou goed zijn als dat opnieuw gebeurt.
Mijn fractie heeft een aantal kritische vragen over het wetsvoorstel gesteld. Wij kijken uit naar de beantwoording van die vragen en zullen mede op basis daarvan ons eindoordeel bepalen.
Wij hebben samen met de PvdA-fractie bij de begrotingsbehandeling een indringende vraag gesteld aan de vorige staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over herstelrecht. Dat raakt natuurlijk ook de positie van het slachtoffer en de mogelijkheid van verzoening. Toen was er de ruimhartige toezegging om met Prinsjesdag een notitie daarover te laten verschijnen. Is de minister nog steeds van plan om die notitie met Prinsjesdag te presenteren?
De heer Van Helvert (CDA):
Ik hoor dat de ChristenUnie een aantal kritische vragen stelt aan de minister over de uitbreiding van het spreekrecht. Ik denk dat het goed is de minister daarover te bevragen als er onduidelijkheden over zijn. Ik had nog wel een vraag aan de ChristenUnie die ik niet in die vragen kon ontdekken. Uit de evaluatie bleek dat de helft van de slachtoffers een uitbreiding van het spreekrecht zeer op prijs zou stellen. Hoe weegt de ChristenUnie dat mee in haar mening?
De heer Segers (ChristenUnie):
Dat wegen wij zeer mee, want het is een belangrijk signaal. De versterking van de positie van het slachtoffer, het slachtoffer ruimte geven zodat hij of zij niet alleen maar langs de zijlijn staat, is een belangrijke notitie. Dat wegen wij dus zeer mee. Het zou echter zeer onverstandig zijn om rondom de strafmaat valse verwachtingen te wekken die niet waargemaakt kunnen worden. Daar zit onze zorg. Daarom trekken wij daarin samen op met de D66-fractie. Zou je dat niet moeten uitzonderen, omdat je hun dan weleens minder recht doet dan wanneer je duidelijkheid schept over de onderwerpen waarover al dan niet gesproken kan worden?
De heer Van Oosten (VVD):
Ik zit toch even na te denken. Het slachtoffer staat dan daar. Hij heeft tijd en energie en hij heeft waarschijnlijk zichzelf overwonnen om dat zware verhaal te vertellen dat hij wil vertellen, maar ineens heeft hij het dan toch over de strafmaat. En dan?
De heer Segers (ChristenUnie):
Er wordt nu al soepel omgegaan met het spreekrecht. Een rechter moet daar in wijsheid mee omgaan en daarom is de voorlichting zo belangrijk. Als er juiste verwachtingen worden gewekt, kun je teleurstelling voorkomen. Een rechter zal daar in wijsheid mee omgaan. Van tevoren zal echter duidelijk moeten worden gemaakt dat je wel kunt wensen dat die straf heel hoog uitvalt, maar dat het slachtoffer daar niet over gaat. De voorlichting is cruciaal.
De heer Van Oosten (VVD):
De heer Segers zegt eigenlijk: ik wil best tot een uitbreiding van het spreekrecht komen, maar ik zie daar nog altijd een beperking in.
De heer Segers (ChristenUnie):
Dat laatste is waar. Ik heb veel vragen gesteld over het spreekrecht en ik hoop dat de minister daar antwoord op geeft. Er zijn nog wel wat vragen te stellen, maar dat is een redelijk adequate samenvatting van mijn bijdrage.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik leid uit de woorden van de collega van de ChristenUnie af dat het slachtoffer moet worden beschermd tegen secundaire victimisatie en mede daarom niet zou mogen spreken over de strafmaat. Ik vind het enigszins tegenstrijdig dat de heer Segers het slachtoffer vervolgens wel alle touwtjes in handen geeft, als het gaat over herstelrecht. Daar treedt een dergelijke teleurstelling toch ook op?
De heer Segers (ChristenUnie):
Ik heb het belang van herstelrecht onderstreept. Collega Recourt heeft dat nog veel meer gedaan, want hij heeft bij de begrotingsbehandeling een notitie gepresenteerd. Je geeft ruimte voor herstel, maar je kunt mensen nooit verplichten tot verzoening. Verzoening zal moeten komen van zowel dader als slachtoffer. Daarom bied je daar ruimte en mogelijkheden voor. De resultaten van de pilots zijn zeer positief, dus ik heb daar hoge verwachtingen van. Ze zullen nog verder moeten worden uitgewerkt, maar het is ook in het belang van het slachtoffer, omdat hij dan zijn verhaal kan doen. Je hoopt natuurlijk ook dat een dader gaat nadenken en verandert.
Mevrouw Helder (PVV):
Het wordt mij misschien wel iets duidelijker. Maar dat een slachtoffer in het strafproces moet worden beschermd en in het herstelproces wel als volwaardig en volmondig wordt beschouwd, komt op mij toch enigszins dubbelzijdig of tegenstrijdig over.
De heer Segers (ChristenUnie):
Dan ben ik blij dat ik dat ik dat duidelijker kan maken, want als een slachtoffer opziet tegen een ontmoeting met een dader, kan hij nooit gedwongen worden om tot die ontmoeting te komen. Als hij zo'n ontmoeting niet aankan, zal het nooit tot een ontmoeting leiden. Als een slachtoffer echter uitspreekt dat hij heel graag een ontmoeting zou willen hebben, als een dader berouw heeft en openstaat voor het verhaal van het slachtoffer, kan het zeer heilzaam zijn, zowel voor de verwerking van het leed dat het slachtoffer is aangedaan, als voor het veranderingsproces bij de dader. De proeven wijzen uit dat dit zeer heilzaam is. Ook dan heeft het slachtoffer de regierol en gaat het over dat wat hij wel en niet aankan. Het woord is aan hem of haar.
Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.