Debat over de zzp’er

Source: R.R. (Ruard) Ganzevoort i, published on Tuesday, January 26 2016, 2:10.

Bijdrage in het debat in de Eerste Kamer over de afschaffing van de VAR.

Met de flexibilisering van de arbeidsmarkt is de vraag naar het verschil tussen werknemer en ondernemer minder makkelijk te beantwoorden geworden. Het aantal zzp’ers is het laatste decennium fors toegenomen en daarmee zijn ook de vragen rond zelfstandigheid en schijnzelfstandigheid urgent geworden, samen met de balans tussen vrijheid en bescherming en de balans in verantwoordelijkheden van de opdrachtgever en van de opdrachtnemer. In dat brede debat is het huidige wetsvoorstel gelokaliseerd, al noemt de regering het een no-regret optie die sowieso nodig is voor een betere handhaving en daarmee bestrijding van schijnzelfstandigheid. Mijn fractie begrijpt die redenering maar meent tegelijk dat dit ook deel is van het bredere debat en om die reden ook terecht in het bredere IBO-rapport aan de orde komt.

Dat betekent dat de fractie van GroenLinks bij de beoordeling van het voorliggende wetsvoorstel niet alleen kijkt naar technische aspecten van deregulering, maar vooral ook naar effecten voor de zo diverse groepen. Dé zzp’er bestaat niet. De hoogopgeleide consultant die als zzp’er meer vrijheid geniet en netto meer overhoudt lijkt weinig op de moderne dagloner die bijvoorbeeld in de thuiszorg alle risico’s draagt voor een hongerloontje.

Het wetsvoorstel heeft twee samenhangende doelen. Enerzijds een betere balans in verantwoordelijkheden tussen opdrachtnemer en opdrachtgever. Anderzijds schijnzelfstandigheid terugdringen en daarmee meer bescherming bieden aan opdrachtnemers in een onvrijwillige zzp-constructie. Dat laatste lijkt centraal, want in reactie op het IBO-rapport noemt de regering dit wetsvoorstel een maatregel voor de bestrijding van schijnzelfstandigheid. Mijn fractie onderschrijft deze doelen en maakt zich inderdaad vooral zorgen over de kwetsbare positie van zelfstandigen of schijnzelfstandigen aan de onderkant van de arbeidsmarkt en vindt dat het risico van uitbuiting en misbruik moet worden teruggedrongen.

Maar hoe legitiem dat doel ook is, het is de vraag of de gekozen oplossing juist is. Het IBO-rapport schrijft: “Schijnzelfstandigheid kan niet worden uitgebannen met toezicht en handhaving alleen. Door institutionele verschillen te verkleinen worden de rechtsgevolgen van de kwalificatie beperkt en wordt het opzetten van schijnconstructies minder aantrekkelijk.” Dat stelt toch vragen bij de doelstelling van het wetsvoorstel: beter handhaven met het oog op het terugdringen van schijnzelfstandigheid. Is daarvoor niet iets heel anders nodig dan het afschaffen van de VAR? Of er al dan niet schijnzelfstandigheid bestaat in formeel-fiscale zin zegt nog lang niet alles over de vraag of er sprake is misbruik van de afhankelijkheid of uitbuiting. Ook binnen een correcte fiscale zzp-constructie kan uitbuiting optreden en een schijnzelfstandige kan in theorie goed betaald worden. Oftewel: schijnzelfstandigheid overlapt wel met uitbuiting en misbruik, maar valt er niet mee samen. En het tegengaan van schijnconstructies lost het materiële probleem niet per definitie op.

Dan: als terugdringen van schijnzelfstandigheid en uitbuiting het doel is, is dit voorstel dan wel doeltreffend? Het gebeurt vaker dat we hier wetten aannemen die zouden kunnen werken als heel het land dezelfde goede bedoelingen heeft, maar die averechts werken omdat de gedragseffecten niet zijn meegenomen. In dit voorstel wordt niet meer getoetst of een opdrachtnemer ook ondernemer is, maar alleen of de opdracht voldoet aan de criteria, bijvoorbeeld dat mensen zich kunnen laten vervangen. Maar ligt daar niet precies een groot risico dat bijvoorbeeld productiebedrijven massaal op de zzp-constructie overgaan waardoor voor de meest kwetsbare groepen werknemers de rechtspositie zal verslechteren? Anders gezegd: zal dit wetsvoorstel niet precies de schijnzelfstandigheid doen toenemen? Welke harde waarborgen zijn er dat dit niet kan gebeuren?

Vervolgens vraagt mijn fractie zich af of het voorstel proportioneel is. Het aantal schijnzelfstandigen is natuurlijk moeilijk vast te stellen, maar waarschijnlijk toch beperkt tot zo’n 10 %. Kan de staatssecretaris nog eens uitleggen waarom het wetsvoorstel van belang is voor die overgrote meerderheid van zzp’ers die evident daadwerkelijk zelfstandig zijn? Misschien wil de staatssecretaris reflecteren op het feit dat de verschillende belangenorganisaties zulke scherp tegengestelde reacties geven op het wetsvoorstel. Deelt hij de inschatting van mijn fractie dat de werkelijk vrije zelfstandige beroepsbeoefenaren overwegend tegen het voorstel zijn en dat de vertegenwoordigers van de kwetsbare opdrachtnemers dan wel schijnzelfstandigen het voorstel vooral omarmen? Wat leert hij daar dan van? Zou het misschien kunnen zijn dat dit een te generieke maatregel is die hooguit de positie van opdrachtnemers aan de onderkant versterkt (als dat al zo is) maar ongewenste gevolgen heeft voor zeer vele anderen? En als het zo verschillend uitwerkt, waarom dan niet een meer specifieke bestrijding van uitbuiting en misbruik dan deze one-size-fits-nobody benadering?

Dat brengt mij bij de effecten. Wat betekent het voor opdrachtnemers dat ze er niet meer zijn met het verkrijgen en tonen van de juiste VAR, maar dat ze in principe met elke opdrachtgever een overeenkomst moeten afsluiten? Ik denk dan vooral aan diegenen die met veel verschillende opdrachtgevers werken. Met name uit de creatieve sector bereiken ons daarover veel kritische signalen wat lijkt te duiden op een draagvlakprobleem. Inhoudelijk gaat de kritiek over drie zaken: allereerst een enorme administratieve rompslomp door alle overeenkomsten; vervolgens een toegenomen risico op naheffingen omdat het niet meer gaat om een persoonsgebonden oordeel over de positie als zelfstandig ondernemer maar om een oordeel over de specifieke verrichte arbeid; verder extra onzekerheid omdat elke afwijking van de overeenkomst kan leiden tot een andere beoordeling door de belastingdienst en niemand weet wat onder een “niet-fiscaal essentiële afwijking” wordt verstaan en wanneer het een “kleine incidentele afwijking” is; en ten slotte de hierdoor veroorzaakte druk in verschillende sectoren richting het inhuren van intermediairs wat de kosten alleen maar opvoert, de inkomsten afroomt en niet zelden leidt tot wurgcontracten - we hebben de voorbeelden langs zien komen - terwijl ook de intermediairs zeggen hier niet mee uit de voeten te kunnen. Zijn zij allemaal dom, of hebben ze niet gewoon een punt, zo vraag ik de regering?

Op meer macroniveau roept dat de vraag op naar de effecten van het wetsvoorstel op verschuivingen in de arbeidsmarkt als geheel. Het IBO-rapport maakt duidelijk dat de relatief sterke groei van het aantal zzp’ers mede gevolg is van de uitgebreide rechtsgevolgen van de VAR en de vrijwaring van de opdrachtgever. Heeft de regering ex ante berekeningen gemaakt van de te verwachten gevolgen van afschaffing van de VAR voor de ontwikkeling van de arbeidsmarkt? Verwacht zij dat met het verleggen van de balans van verantwoordelijkheden opdrachtgevers minder zzp’ers zullen inhuren en meer arbeidscontracten zullen aangaan? Of onderkent ze ook dat er juist meer schijnzelfstandigen kunnen komen?

Ten aanzien van de uitvoerbaarheid speelt natuurlijk de vraag van de stroom van overeenkomsten voor de zzp’er zelf, maar ook die van de ontwikkeling en rechtszekerheid van de modelovereenkomsten. Juist als het gaat om zzp’ers klinkt het woord deregulering aantrekkelijk, maar is hier niet het middel erger dan de kwaal? En handhaafbaar zal het mogelijk wel zijn, maar mijn fractie vreest wel dat de beoordeling van elke afwijking van de overeenkomst een eindeloze stroom van disputen kan veroorzaken.

Mijn fractie heeft dus begrip voor het beoogde doel van de wet, met name de bescherming van de meer kwetsbare groepen. Ze is er echter niet van overtuigd dat dit wetsvoorstel daarin werkelijk verandering zal brengen of dat het juist averechtse effecten zal hebben. Bovenal vraagt ze zich af of het centrale doel niet beter bereikt zou kunnen worden met een veel meer gerichte aanpak van uitbuiting en misbruik en of het schot hagel dat nu gebruikt wordt niet te veel problemen bij andere zzp’ers veroorzaakt. En daarom is het de vraag of dit werkelijk een no-regret wetsvoorstel is, of dat we het beter even kunnen laten rusten tot we een breder debat voeren over de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Mijn fractie is nog niet tot een finaal oordeel gekomen en ziet daarom uit naar de antwoorden van de regering.