Doorbraak voor mensen met een handicap - Main contents
Voorzitter!
Het VN-verdrag over de rechten van personen met een handicap wordt terecht gezien als een grote doorbraak voor mensen met een beperking. Wereldwijd kampt zo’n tien procent van de bevolking met een beperking of handicap en verreweg de meesten van hen bevinden zich in wat we ontwikkelingslanden noemen. Hoewel het gelijkheidsdenken een bakermat heeft in de westerse wereld, is ook daar de ervaring van mensen met een handicap geweest dat zij in de praktijk dikwijls niet zo gelijk zijn als anderen. Nieuwe - maar in feite heel oude - ideeën over rechtvaardigheid waren nodig om te doen inzien dat een modern gelijkheidsdenken de kring al snel sluit rondom mensen die in gelijke wederkerigheid elkaar iets te bieden hebben. Het VN-verdrag zorgt voor een andere toon en is zondermeer een mondiale overwinning voor wie in ieder mens de waarde van het leven telt. In de christelijke mensvisie wordt dan verwezen naar de uitspraak dat de mens geschapen is naar het beeld van God en daarom van waarde is.
Het is al even geleden dat het VN-verdrag gesloten is. Bijna tien jaar zijn sindsdien verstreken en dat is lang. Andere landen gingen ons voor, de VS is verder dan Europa, naar het schijnt ook vanwege oorlogsveteranen die terugkeren in de samenleving. We kunnen niet helemaal aan de indruk ontkomen dat de Nederlandse regering wel heel omstandig wilde bestuderen wat de mogelijke gevolgen voor Nederland zouden zijn en dan met name de betekenis van de doorwerking van de norm van de algemene toegankelijkheid van goederen en diensten. In de uitvoeringswet is het amendement van de Tweede Kamer opgenomen, dat spreekt over de ‘geleidelijke zorg voor de algemene toegankelijkheid voor personen met een handicap’, met nog de clausule daarbij: ‘tenzij dat voor hem een evenredige belasting vormt’. Hoe hebben we dat te verstaan? Ik bedoel dan dat ‘geleidelijk’ en het ‘tenzij’. Past dit bij de geest van het Verdrag? Kan de staatssecretaris hierover zijn licht laten schijnen?
De Staat is partij bij dit Verdrag en moet een actieve opstelling kiezen. Die actieve opstelling is een vorm van zorg op zichzelf, namelijk de zorg voor instituties en omstandigheden die ten goede komen aan mensen met een handicap. Er komt een Platform Inclusie en een implementatieplan. Maar is dat genoeg? En wat heeft nu volgens de staatssecretaris echt prioriteit? Wat dient er als eerste te worden aangepakt? Wat mijn fractie betreft hebben we een belofte in te lossen in de richting van mensen met een arbeidsbeperking. Ik herinner me heel goed de discussies die we hebben gevoerd rond de participatiewet en de afschaffing van de Wajong. Een nieuwe participatiegedachte is toen geboren en die bestaat hierin dat we niet kijken naar wat iemand niet meer kan, maar naar wat iemand nog wel kan. Dat zou het aanknopingspunt moeten zijn om mensen te laten participeren. Maar in de praktijk blijkt dit lang niet altijd voldoende om mensen aan het werk te helpen, al dan niet met aanpassingen van de werkplek. Graag hoor ik op dit punt een nadere reflectie van de kant van de staatssecretaris.
Nederland heeft het nodig geacht een aantal ‘interpretatieve verklaringen’ af te leggen bij de ratificatie van het Verdrag. Interessant is de manier waarop dit gebeurt bij artikel 10, waar gesproken wordt over de beschermwaardigheid van wat nu niet een ‘persoon’ wordt genoemd, maar een ‘human being’. Dit raakt het ongeboren leven. Een ‘human being’ hoeft immers nog geen persoon te zijn, maar kan ook een nog niet tot persoon gekomen mens zijn. De Nederlandse regering geeft aan dat de Nederlandse wetgeving, i.c. de Wet afbreking zwangerschap, leidend is bij de interpretatie van dit artikel en dat is ook wel conform de bedoelingen van de VN. Daarvoor had niet een verklaring afgelegd hoeven te worden. Maar het punt is natuurlijk dat de regering geen discussie wil over het moment waarop we spreken van een ‘human being’. Mijn fractie is van oordeel dat zelfs wanneer we de levensvatbaarheid als beginpunt van een ‘human being’ zouden hanteren, zoals art. 82 van de Strafwet doet, we achter de 24-wekengrens terug moeten die nu gehanteerd wordt. Graag hoor ik van de staatssecretaris of dit Verdrag ons toch eigenlijk niet een grotere zorgvuldigheid oplegt met betrekking tot de afbreking van zwangerschappen, dan we nu in dit land opbrengen. Ik noem in dit verband ook de omgang met de tests om Down op te sporen.
Het recht om te overleven, waar dit artikel nadrukkelijk op doelt, betreft uiteraard ook het gehandicapte leven na de geboorte en vraagt van ons bijzondere zorg voor alle personen met een handicap, hoe ernstig deze ook is. Daarmee ben ik weer terug bij het begin. Het Verdrag is een wereldwijde doorbraak en verankert een nieuwe manier van denken over personen met een beperking of handicap in wetgeving en maatschappelijke praktijken, in bedrijven en instellingen. Het verdrag en deze wet is uiteraard nog slechts het begin, maar wel een begin dat getuigt van een gemeenschappelijke wil om mensen met een handicap in te sluiten. Dat is onze gemeenschappelijke zorg en verantwoordelijkheid. En die manier van denken wil mijn fractie van harte steunen.