Bij de gratie Gods… - Main contents
Opiniebijdrage Reformatorisch Dagblad 16.04.2016; Lezing op een symposium vaoor het Centrum voor Religie en Recht, 15.04.2016
Wie rondkijkt in ons staatsbestel, komt allerlei gedaanten tegen uit een verleden waarin religie een veel grotere rol speelt dan vandaag. Het randschrift ‘God zij met ons’ op de munten bijvoorbeeld of het ambtsgebed dat in verschillende gemeenteraden nog bestaat. Of de formule ‘bij de gratie Gods’ die bij wetsteksten en Koninklijke besluiten bij de vaste aanhef hoort. Voor zo lang het duurt, want in de Tweede Kamer heeft D66 haar oude plan van tafel gehaald om deze formule te schrappen.
Op het oog is dat niet onlogisch. Zo zei Alexander Pechtold: “Waarom zouden we boven een nieuwe wet, bijvoorbeeld over flexwerken, ‘bij de gratie Gods’ zetten? Dat zinnetje schrappen, is voor ons niet symbolisch, maar een principe. Een wet is voor ons allemaal.” Daarmee lijkt hij te zeggen dat deze woorden gaan over de wetsinhoud, maar eigenlijk gaan ze over de Koning die regeert bij de gratie Gods.
Strikt genomen gaat het debat over ‘bij de gratie Gods’ dus over de monarchie. De kernvraag is of het staatshoofd regeert vanwege een goddelijk mandaat of op basis van de wens van het volk. Dat laatste past in onze cultuur en in onze constitutionele democratie, en wat dat betreft, zou het veel logischer zijn te spreken van “Wij Willem-Alexander, bij de gratie van het volk, Koning der Nederlanden…” Dat is een hele verandering, maar geen volstrekte nieuwigheid. Als theoloog wijs ik graag op de dubbelzinnige houding die al in de bijbel te vinden is. Veel orthodox-protestantse christenen noemen graag Romeinen 13 waar gehoorzaamheid wordt gevraagd aan de boven ons gestelden omdat die hun macht van God hebben gekregen. Maar in 1 Samuël 8 vraagt het volk om een koning en dat wordt dan gezien als ongehoorzaamheid aan God zelf. Die dubbelzinnigheid klinkt steeds weer. In de middeleeuwen gebruikten koningen het goddelijk recht als grond voor hun gezag, maar de calvinisten kwamen ervoor in opstand tegen bijvoorbeeld Philips II, uitmondend in het ontstaan van de Republiek der Nederlanden.
Inmiddels hebben we al twee eeuwen een monarchie, al houdt die nog immer trekken van de republiek. Veel mensen zijn voor de monarchie omdat ze vinden dat de koning(in) het zo goed doet. Maar dat is een functionele beoordeling die eigenlijk haaks staat op het idee van de monarchie waar de koning niet op functioneren maar op afstamming wordt gekozen. De gratie Gods heeft plaats gemaakt voor een functioneringsgesprek met het volk.
Past bij zo’n functioneel-symbolisch koningschap nog de formule ‘bij de gratie Gods’? Hooguit als symbool, maar het is wel een symbool dat meer aansluit bij het religieuze verleden dan bij het steeds meer seculiere en veelkleurige heden. De religieuze verwijzing is geen uitdrukking meer van onze collectieve identiteit. Waarschijnlijk zou niemand vandaag de dag op het idee komen deze woorden toe te voegen als het geen traditie was. Maar dat geldt voor meer zaken. Een groot deel van het volkslied zou anno 2016 niet worden uitverkoren en als we nu iets heel nieuws moesten bedenken zou de rand van de munt ook leeg blijven. Een religieus relict dus dat staat in een rijtje van historisch gegroeide relicten - religieus of seculier - die voor de meeste mensen geen inhoud meer hebben maar die we toch maar laten bestaan. We eren nog steeds luidkeels de ‘koning van Hispanje’ en het is nog steeds bij wet verboden de Zwitserse vlag te bespotten.
De vraag die uiteindelijk toch opkomt, is wat we doen met ons religieuze verleden. Er is veel voor te zeggen om kritisch te kijken of het inderdaad - zoals voorstanders van afschaffen zeggen - anderen in hun vrijheid beperkt. Of dat juist gelovigen in hun vrijheid worden aangetast als we hier zaken gaan veranderen. In veel gevallen valt het dan met die vrijheidsbeperking erg mee. Christelijke kerken worden niet ineens vervolgd als de zondagswet komt te vervallen; hooguit zal de lokale overheid bij vergunningen voor de kermis beter moeten opletten of het geluid niet storend is voor de kerkdienst - maar dat geldt evenzeer voor de school en andere instanties die er last van kunnen hebben. En ja, bij de zondagswet kon men nu net wél zeggen dat de vrijheid van anderen beperkt wordt, al valt ook die beperking in de praktijk wel mee. Bij dit concrete voorstel is echter van vrijheidsbeperking geen sprake. Er is niemand die feitelijk last heeft van de woorden ‘bij de gratie Gods’ en er is niemand die er feitelijk last van heeft als ze geschrapt worden. Behalve dan - aan beide zijden - de overgevoeligen.
Het heeft verder ook niets te maken met de scheiding van kerk en staat. Die betekent in de Nederlandse geschiedenis namelijk niet er geen enkele religieuze verwijzing mag zijn. Het gaat er om dat de overheid wordt beschermd tegen al te dominante religieuze instituties en dat religieuze minderheden worden beschermd tegen een al te dominante overheid. Dat eerste risico is in Nederland al een behoorlijke tijd ondenkbaar en het tweede is hier niet aan de orde. Neutraliteit van de overheid is geen doel in zichzelf, maar een voorwaarde voor gelijke behandeling en respect, voor rechtvaardigheid dus.
Zo blijft dus de vraag over of het voorstel om ‘bij de gratie Gods’ af te schaffen niet vooral voortkomt uit antipathie tegenover religie. Mij lijkt het voorstel in elk geval onzinnig en overbodig. Maar als het wordt ingediend, zou ik niet zonder meer tegen stemmen, want de huidige formule is dat evenzeer.