Medezeggenschap in het onderwijs - debat 07 juni 2016 - Main contents
Een onderwijsinstelling is geen koekjesfabriek maar een leergemeenschap. Het is geen productiefaciliteit waarbij kennis wordt geproduceerd en verpakt in de menselijke breinen van de leerlingen of studenten. Het is een ruimte waarin veelal jonge mensen worden gevormd tot vaardige, vrije en verantwoordelijke burgers. Dat is voor mijn fractie het uitgangspunt hoe we naar onderwijs kijken. En vanuit dat uitgangspunt beoordelen we vragen naar onderwijskwaliteit en naar onderwijsbestuur. Dat zijn geen technocratisch toe te passen abstracties; heel concreet gaat het om de vraag of de manier waarop we de randvoorwaarden organiseren bijdraagt aan die leergemeenschap. Of docenten en leerkrachten, studenten en leerlingen worden gestimuleerd om het beste uit zichzelf en uit elkaar te halen.
Daarin is medezeggenschap voor mijn fractie een essentieel onderdeel. Als de school of de universiteit een gemeenschap is van en voor de lerenden, dan moeten die ook een stem hebben op de momenten dat besloten wordt hoe die gemeenschap functioneert. En als het onderwijs erop gericht is dat mensen worden gevormd tot verantwoordelijkheid, dan dienen we het mogelijk te maken dat ze die verantwoordelijkheid ook in de school of op de universiteit kunnen dragen. Zo simpel is het.
Wie een beetje naar de geschiedenis kijkt, weet dat er op het punt van bestuur en medezeggenschap een golfbeweging is. Er zijn tijden van democratisering en er zijn tijden van technocratisering. Soms krijgen bestuurders en managers meer te zeggen en soms de studenten. Dat blijft ook zoeken naar een goede verhouding van checks en balances en daarin zijn we per definitie kinderen van onze tijd. En wat ons betreft, is het nu een tijd waarin we gaan vertrouwen op de mensen om wie het in de kern gaat: op de leerlingen en de leerkrachten, de studenten en de docenten. Het is een tijd waarin we kritisch kijken naar bestuurders die op grote afstand van het primaire proces in hun ondoorgrondelijke wijsheid beslissingen nemen die alles te maken hebben met de productiecijfers van hun koekjesfabriek en niets met de leergemeenschap waarom het te doen was.
Mijn fractie ziet daarom veel goeds in deze wet. De balans wordt wat meer verlegd naar de medezeggenschap zonder dat dat ontaardt in anarchistisch zelfbestuur. Een goede balans waarin - op papier - elk zijn rol kan spelen. De bestuurder bestuurt, de interne en externe toezichthouders houden toezicht, en de direct betrokkenen, inclusief de ouders in het funderend onderwijs, hebben inspraak op de kernaspecten van het onderwijs. Wij zullen de wet dan ook graag steunen, al zijn er aspecten van medezeggenschap die nog iets meer hadden mogen ontwikkeld. Dat betreft bijvoorbeeld medezeggenschap op het punt van het vaststellen van de BSA. Daar moet volgens de minister een goed gesprek over gevoerd worden, aldus de minister, maar zonder dat daar instemmingsrecht geldt. Graag een toelichting van de minister.
Maar goed, dat is dan nog steeds alleen het papier. Want wij vragen ons wel af - en dat moet ook in deze Kamer die kijkt naar uitvoerbaarheid - hoe dat in de praktijk gaat werken. En dan constateer ik in positieve zin dat er veel goede instrumenten instaan en dat ook geborgd is dat die instrumenten beschikbaar zijn. Maar tegelijk ligt de grootste kwetsbaarheid niet in de structuur maar in de cultuur. Een goede bestuurder voldoet niet alleen aan de wettelijke plicht als het gaat om inspraak en een goede toezichthouder werkt niet alleen de jaarlijkse verplichtingen af. Ze gaan actief met hun medewerkers en studenten of leerlingen in gesprek over hoe het bij hen op school of bij hen op de universiteit beter kan. De formele medezeggenschap is - hoe belangrijk ook - het sluitstuk van de informele medezeggenschap waarmee de bestuurder zorgt voor draagvlak. Want uiteindelijk gaat het niet om de dame of heer in de directiezetel maar om de leergemeenschap. Ik zou graag aan de minister vragen hoe zij kan bewerken dat die open cultuur in het onderwijs te vinden is, maar ik besef dat dat niet van bovenaf kan worden geregeld. Maar wel kan de minister ervoor zorgen dat wij vanuit Den Haag niet van alles van scholen en instellingen gaan vragen waardoor ze in eigen huis angstvallig en krampachtig gaan reageren en juist ver af komen van die open cultuur. Ook de minister zal een cultuur van vertrouwen en open verstandhoudingen moeten creëren waardoor instellingen niet bang zijn op elk foutje te worden afgerekend maar juist gestimuleerd worden om zich positief te ontwikkelen. Graag een reactie van de minister, ook op de vraag wat dat concreet betekent voor haar beleid.
Een tweede vraag of paradox hangt hiermee samen. Er wordt geroepen om meer inspraak, om een cultuurverandering op instellingen, om afscheid van het economisme en marktdenken, kortom een ander type school en universiteit dan we nu hebben. De Maagdenhuisdiscussie staat daar symbool voor, en we hebben bij de invoering van het studievoorschot juist bedongen dat studenten meer inspraak zouden krijgen. Maar tegelijkertijd lijkt de animo om gebruik te maken van die inspraak en medezeggenschap beperkt. De vraag is dus wat we naast de klassieke en formele vormen kunnen ontwikkelen om de medezeggenschap op een nieuwe manier inhoud te geven. Ik vraag de minister dan ook of zij bereid is om met alle betrokkenen te onderzoeken hoe die nieuwe medezeggenschap - in aanvulling op wat er nu is - kan worden gestimuleerd en of zij daarvoor proeftuinen wil ondersteunen.