Vier jaar na Rana Plaza wordt Bangladesh eindelijk wakker - Main contents
Op 24 april 2013 stortte de Rana Plaze fabriek in Bangladesh in. Een verschrikkelijke ramp. Sindsdien strijdt Fashion Revolution voor een eerlijke kledingindustrie. Op Fashion Revolution Day was Agnes Jongerius key note spreker bij Fashion Revolution Talks in Amsterdam. Ze sprak over haar recente ervaringen in Bangladesh en de eisen die de EU stelt aan kledingimport. Lees hier de hele speech.
Vandaag is het precies 4 jaar geleden dat de Rana Plaza fabriek instortte. Ruim 1000 werknemers vonden toen de dood. Een dubbel aantal raakte gewond en in veel gevallen permanent invalide. Deze ramp deed een schokgolf door de wereld ontstaan. Hoe kon het zo zijn dat zoveel mensen moeten lijden om onze goedkope kleding in elkaar te naaien?
Sindsdien is er veel gebeurd. Overheden, vakbonden en bedrijven hebben initiatieven in het leven geroepen om de veiligheid te verbeteren, de inspecties te professionaliseren en de arbeidsomstandigheden naar een hoger plan te trekken.
Eerder dit jaar was ik op werkbezoek in Bangladesh om met eigen ogen te zien wat er allemaal van terechtgekomen is. En ik kan u gelukkig vertellen dat er wel degelijk vorderingen gemaakt zijn. Vooral op het gebied van veiligheid. De meeste exportfabrieken zijn ondertussen gecontroleerd en sommigen zijn zelfs gesloten. Ook de Bengaalse overheid heeft een tijd goed meegewerkt. De beloofde arbeidsinspecteurs leken er daadwerkelijk te komen en het werd gemakkelijker voor nieuwe vakbonden om zich te vormen.
Helaas is de regering uiteindelijk de bottleneck gebleken. De afgelopen jaren zijn de verbeteringen langzaam maar zeker weer afgezwakt en af en toe zelfs afgegleden. Het aantal toegelaten nieuwe vakbonden is weer sterk gedaald, het aantal ontslagen en geïntimideerde werknemers gestegen. De arbeidswetgeving is ver beneden peil en in de speciale exportzones is echte representatie zelfs compleet verboden. De International Labor Organisation (ILO) heeft Bangladesh daarom vorig jaar serieus op de vingers getikt. En dat zal dit jaar weer gebeuren als de ILO in juni bijeenkomt op de jaarlijkse conferentie.
Ook de Europese Unie komt weer in beweging. Vier jaar na alle nieuwe initiatieven, plannen en goede ideeën lijkt de maat vol. Vorige maand stuurde drie Europese departementshoofden van de Commissie een brandbrief aan de Bengaalse overheid. In de brief werd gedreigd met intrekken van toegang tot de Europese markt voor bepaalde export uit Bangladesh. Uniek!
Ik was twee weken na de brief zelf in Bangladesh en ik kan u vertellen: Het sloeg in als een bom. En het is goed dat we eindelijk een echte vuist maken. Bangladesh zal in de komende jaren ook in onderhandeling moeten met de EU over een nieuw handelsverdrag. Nu vallen ze nog onder de voorwaarden voor de allerarmste landen, maar dat is het straks niet meer.
En daar zit gelijk het dubbele gevoel bij mij en vele anderen. De export van kleding is ontzettend goed voor de economie en daarmee voor de bevolking. Als je, zowel 4 jaar geleden als nu, aan een Bengaalse vrouw vraagt: Wat er is erger dan in een kledingfabriek werken? Zal ze antwoorden: “Niet in een kledingfabriek werken.” De banen in de fabrieken die kleding maken voor de export betalen over het algemeen ongeveer het dubbele van wat ongeschoolde vrouwen elders op de arbeidsmarkt kunnen verdienen. Ruim 4 miljoen vrouwen hebben zich via deze banen enigszins kunnen ontworstelen aan de drukkende patriarchale maatschappij die nog heerst op het Bengaalse platteland. Markttoegang aan Bangladesh ontnemen zou dus ook betekenen dat we de economische ontwikkeling van het voorheen straatarme land de nek omdraaien. En daarmee de enige kansen voor de vele miljoenen arme en ongeschoolde vrouwen (en mannen) kapot maken.
Laten we dus niet de baby weggooien met het badwater. Laten we streng zijn voor Bangladesh. En alle invloed dat we als Europese Unie hebben inzetten om de Bengaalse overheid te bewegen tot het verbeteren van hun wetgeving. Maar laten we tegelijk de noden van de werknemers en de rest van de bevolking niet uit het oog verliezen. We moeten juist zorgen voor meer investeringen in het land, voor investeringen in het onderwijs en in productiviteit. De kledingindustrie moet niet verdwijnen, maar juist moderniseren, productiever worden. De omstandigheden moeten langzaam verbeteren en werkgevers moeten, samen met de vakbonden, investeringen in hun werknemers.
Daarbij horen zeker ook de westerse afnemers van de kleding: de grote merken. Alle fabriekseigenaren in Bangladesh vertelden mij dat, ondanks alle mooie woorden, de retailers stelselmatig weigeren om iets meer te betalen voor ‘goede’ kleding. Daarom is transparantie zo ontzettend belangrijk. De openheid van de keten: “waar komt alles vandaan en wie betaalde wat aan wie” is een vraag van enorm belang.
Uiteindelijk is het gewoon vreselijk belangrijk dat we, ook 4 jaar na de ramp, volop in gesprek blijven met alle spelers in Bangladesh en daarbuiten. We moeten het land, met zoveel potentieel, nu niet laten vallen. Maar juist meenemen in de vaart der volkeren!