Opinie: laten we onze bedrijven niet op achterstand zetten - Main contents
Opinie "Laten we onze bedrijven niet op achterstand zetten" van VVD Tweede Kamerlid Aukje de Vries:
Wij Nederlanders zijn, terecht, ontzettend trots op onze bedrijven. Op ons midden- en kleinbedrijf, de motor van onze opbloeiende economie, maar ook op Nederlandse wereldspelers als Philips, Shell, Akzo, ASML, Heineken en Unilever. Om zulke bedrijven voor ons land te kunnen behouden en hier te laten floreren, zet de VVD zich sinds jaar en dag in voor een goed vestigings- en investeringsklimaat.
Naast trots en hun verbondenheid met de Nederlandse samenleving, gaat dit natuurlijk ook gewoon om de centen: vele duizenden Nederlanders verdienen hun brood bij deze bedrijven en ze leveren de Staat belastinggeld op. Dat helpt om te betalen voor onze veiligheid op straat, voor de zorg voor onze ouderen en voor het onderwijs voor onze kinderen.
Het is daarom ook helemaal niet gek dat we beschermingsdrang voelen als een van die prachtige bedrijven ten prooi dreigt te vallen aan een vijandige overname, door een groot buitenlands bedrijf. Ergens voel ik die neiging zelf ook. Maar ik ben er hoe langer hoe meer van overtuigd dat het juist in het belang is van die bedrijven, de mensen die er werken én de belastingbetaler, om die neiging te onderdrukken. De paradox is dat, door beursgenoteerde bedrijven nog meer te beschermen dan we nu al doen, bijvoorbeeld zoals nu is voorgesteld met een ‘bedenktijd’ van een jaar, we onze bedrijven juist dreigen te verzwakken. En dat terwijl vijandige bedrijfsovernames maar zelden voorkomen.
Dat vraagt wat uitleg. Allereerst hebben Nederlandse bedrijven al verschillende mogelijkheden om zichzelf te beschermen. Goed presteren, een overtuigende strategie hebben en daardoor zelf geen prooi maar jager zijn, staat daarbij natuurlijk met stip op één. Daarnaast hebben bedrijven nu al diverse andere mogelijkheden om zichzelf tegen vijandige overnames te verweren, bijvoorbeeld via een Stichting Continuïteit, de 180 dagen responstijd uit de Corporate Governance Code of de Ondernemingskamer. Dat bleek ook in de casus Akzo Nobel.
In de recente roep om extra bescherming door sommige (oud-)topmannen uit het bedrijfsleven, ook in deze krant, schuilt een gevaar: beschermingsmaatregelen tegen overnames, mogen nooit een vervanging zijn voor een gezonde, overtuigende bedrijfsstrategie. Het is echter onvermijdelijk dat dit ten dele wel zou gebeuren. Het kan gemakzucht in de hand werken. Een bedenktijd van een jaar beschermt daardoor niet het bedrijf, maar vooral de raad van bestuur. Daarnaast heeft deze maatregel schadelijke effecten op het vestigings- en investeringsklimaat. Dat blijkt duidelijk uit de vele negatieve reacties van lange termijn investeerders. Wij zouden binnen de EU namelijk het enige land zijn waar bedrijven bescherming krijgen door een bedenktijd van een jaar. Aandelen in Nederlandse bedrijven worden daardoor minder aantrekkelijk.
Nederland moet zichzelf, met dit soort generieke beschermingsmaatregelen, niet op achterstand zetten. Wat we wél moeten doen, is ons doelgericht verdedigen tegen een aantal specifieke bedreigingen. Bijvoorbeeld waar het gaat om infrastructuur die kritiek is voor de nationale veiligheid. Niemand wil dat het Netherlands Armed Forces Integrated Network (KPN) in bijvoorbeeld Russische of Chinese handen komt. Dat moet je goed en precies regelen. Daarvoor is geen algemene extra beschermingsmaatregel voor het hele Nederlandse bedrijfsleven nodig.
Tegenover onze wens om onze eigen bedrijven niet op achterstand te zetten, staat dat we ook niet willen dat landen als China hun bedrijven door staatssteun of door regelgeving een voorsprong geven of onze bedrijven in deze landen niet dezelfde kansen krijgen. Er moet over en weer een zo groot mogelijke markttoegang worden geregeld, waarbij er sprake is van een gelijk en eerlijk speelveld. Dat kan door op EU-niveau afspraken te maken over de wijze waarop staatsbedrijven van buiten de EU hier mogen opereren en door gelijke markttoegang te regelen door het handelsbeleid.
Dus laten we doen wat nodig is om kritieke infrastructuur te beschermen én zorgen voor een gelijk en eerlijk speelveld. Maar laten we vooral niet met extra, overdreven stevige beschermingsmaatregelen onze eigen bedrijven op achterstand zetten.