De leraar verdient beter - Main contents
Vorige week verscheen in de krant een plan van D66 en CDA om het salaris van basisschoolleraren verder te verhogen. Vanaf 2021 vallen de prestatieboxmiddelen vrij, een pot geld van bijna 300 miljoen euro per jaar. D66 en CDA stelden voor om dat geld te gebruiken voor salarisverhoging.
De schrik sloeg mij om het hart, want die prestatieboxmiddelen zijn geen vrij geld: dat geld staat nu al ter beschikking van scholen en het wordt door scholen grotendeels gebruikt om personeel mee te betalen: de conciërge, een extra leraar, een zorgcoördinator, of wie dan ook. Maar het is geen geld dat je zomaar voor hogere salarissen kunt bestemmen. Als je dat zou doen, zou dat zomaar kunnen leiden tot duizenden ontslagen in het onderwijs, waarmee de werkdruk verder zou oplopen. Dit kabinet heeft juist 430 miljoen extra geïnvesteerd in het verminderen van de werkdruk en dit zou je grotendeels teniet doen met het plan van D66 en CDA.
Tijdens het debat bleek dat de soep niet zo heet gegeten wordt als dat die werd opgediend: Kamerleden Van Meenen en Rog dienden een motie in om te onderzoeken of en hoe (een deel) van de prestatieboxmiddelen zouden kunnen worden ingezet voor een verdere salarisverhoging per 2021. De ChristenUnie heeft besloten tegen deze motie te stemmen. Er komt een evaluatie van de prestatiebox aan, en het is verstandig om dat eerst maar eens af te wachten. Daar komt bij dat de oorspronkelijke afspraak met het onderwijs is dat de prestatieboxmiddelen per 2021 in de lumpsum van de scholen terechtkomt. Daarmee krijgen de scholen meer armslag en meer bestedingsvrijheid, en zullen scholen zélf kunnen bepalen wat het beste met dit geld gedaan kan worden.
De ChristenUnie vreest dat het plan van D66 en CDA weinig of niets zal opleveren. Om nu de verwachting te wekken dat deze middelen kunnen leiden tot een serieuze stijging van salarissen, kan tot grote teleurstelling bij de leraren leiden, wanneer in het veld duidelijk wordt dat hier sprake is van een ‘sigaar uit eigen doos’.
Blijft staan dat er een verschil zit tussen de salarissen in het PO en het VO. Het kabinet heeft al een mooie eerste stap gezet om de salarissen van basisschoolleraren te verhogen, met een bedrag van 270 miljoen structureel. De volgende stap ligt nu bij de werkgevers en werknemers, de PO-/VO-raad en vakbonden, om de nieuwe cao nu echt in te voeren en ook in de praktijk aan de slag te gaan met de nieuwe functiebeschrijvingen en -waarderingen en een professioneel personeelsbeleid om zo de politiek te overtuigen dat op afzienbare tijd weer een serieuze stap nodig is. Te lang hebben leraren in het basisonderwijs op de nullijn gestaan. Het is mooi dat dit kabinet dat heeft erkend en van onderwijs de grootste groeipost op de begroting heeft gemaakt. Juist nu het vertrouwen in de politiek bij de beroepsgroep stukje bij beetje wordt herwonnen, mede dankzij de consistente aanpak van een betrokken minister, is het nu niet nu het tijdstip om leraren blij te maken met een dooie mus. En dat is wel wat de motie van D66 en CDA lijkt te doen.
Daarom hebben wij tegen gestemd.