Op mijn studentenreünie, een half leven verder (column ND) - Main contents
Afgelopen zaterdag, een etablissement aan het water van de Zijl. Een stamtafel met reünisten van het Leidse dispuut van de CSFR, waar ik zes jaar lid van ben geweest. Bij deze lustrumviering, op een eiland bij De Kaag, realiseerden we ons - in ieder geval ik - dat de meeste aanwezigen bij lange na nog niet geboren waren toen wij dispuutlid waren. Toen het leven aan onze voeten lag en we dachten dat we onsterfelijk waren. Dertig jaar geleden waren we eerstejaars en tussen toen en nu staat het volle leven, met zowel vreugde als de flinke butsen die we hebben opgelopen. Onze hoofden en lijven zijn er het zichtbare bewijs van.
Iedereen aan de tafel heeft ook wel een verhaal te vertellen uit dat volle leven. Liefde die toch niet voor het leven bleek te zijn. Ziekte. Promoties. Een zoektocht naar God. Kinderen over wie een verhaal te vertellen valt. Burn-out. De aanblik van mijn oude vrienden ontroert me. Helemaal als ik denk aan de vriendin uit de Leidse studententijd van wie we een paar jaar geleden afscheid hebben moeten nemen. Dit is dus het leven en dit is er van ons geworden.
blessuretijd
Aan deze tafel en op deze zaterdagmiddag halen we herinneringen op en praten we elkaar bij. En nu, precies halverwege onze loopbaan, is het voor ons de vraag wat de beste besteding is van de tweede helft.
Een eerste helft zet de toon. In de rust kun je nog een laatste keer een plan trekken voor de tweede helft. Zo’n tweede helft kent soms ook een verrassend verloop; alleen heb je steeds minder tijd, wordt het fysiek vaak een slijtageslag en weet je in het echte leven nooit wanneer de blessuretijd begint. Toen ik de tafel rondkeek, moest ik terugdenken aan Dead Poets Society, een van onze favoriete films uit die tijd, met Robin Williams in de hoofdrol. Dertig jaar geleden declameerden we - niet met volle ernst, maar toch - zijn advies als leraar aan jongens van een strenge kostschool: ‘Carpe diem, pluk de dag, boys!’ Maar we realiseerden ons maar nauwelijks dat we het leven helemaal niet naar onze eigen hand konden zetten. En we hadden geen idee wat ons nog allemaal te wachten stond in de dertig jaar erna.
In december vertelde een vriendin, die bij het Leger des Heils werkt, me over haar kerstviering op de tippelzone van Groningen. Ook dat ontroerde me. Ik ben een keer met een politiecontrole op pad geweest en toen hebben we over die tippelzone gereden. Een door hekken afgezet gebied op een kaal industrieterrein, met garageboxen als afwerkplekken voor de vaak verslaafde vrouwen. Een treurig, ogenschijnlijk godverlaten terrein met mensen op wie anderen neerkijken. Juist daar klonken de kerstliederen en is het verhaal verteld van Jezus. Van God die erbij is. Van God die nooit mensen afschrijft, hun altijd weer nieuwe kansen biedt en iedereen aan zijn hart wil drukken.
Hopelijk gaat dit jaar de tippelzone in Groningen dicht en worden deze vrouwen niet meer achter een hek op een industrieterrein aan hun lot overgelaten, maar komt er echte hulp en een nieuwe toekomst. Die vriendin zet zich daar met hart en ziel voor in. En als God ergens erbij is, dan wel daar.
klappen gekregen
Na Kerst, in het begin van deze maand, was ik in een kerk waar de voorganger het verhaal voorlas uit Jeremia dat al vooruitkijkt naar het verdriet van Bethlehem. ‘Rachel beweent haar zonen (...) haar kinderen zijn er niet meer.’ Die tekst staat ook op de voormalige Joodse school van Leeuwarden. Een plek waar jongeren ooit hoopvol hun loopbaan begonnen, maar waaruit in de Tweede Wereldoorlog al het leven verdween. En God hoort het ‘bitter treuren’ - ook als het minder dramatisch is dan het verdriet van Bethlehem, van Leeuwarden, van de tippelzone in Groningen. Hij kent onze pijn. De butsen die de ooit overmoedige Leidse studenten van dertig jaar geleden in het volle leven hebben opgelopen. Hij heeft zelf klappen gekregen en is er zelf aan onderdoor gegaan. Toch zegt Hij: ‘Huil niet langer, droog je tranen, je hebt een hoopvolle toekomst.’ En ondanks wat ik zie en ondanks wat ik in mijn eigen kleine leven soms meemaak, geloof ik Hem. Op naar de tweede helft.
Deze column verscheen vandaag ook in het Nederlands Dagblad