Brief van het Presidium over toezicht en handhaving op het gebied van integriteit - Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal - Main contents
Deze brief is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 35351 - Gedragscode Leden van de Tweede Kamer.
Contents
Officiële titel | Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal; Brief Presidium; Brief van het Presidium over toezicht en handhaving op het gebied van integriteit |
---|---|
Document date | 10-02-2020 |
Publication date | 10-02-2020 |
Nummer | KST353512 |
Reference | 35351, nr. 2 |
External link | original article |
Original document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2019-
2020
Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Aan de leden
Den Haag, 10 februari 2020
Bij de behandeling van de Raming van de Tweede Kamer voor het jaar 2020 (Kamerstuk 35 166, nr. 21) zijn de aanbevelingen van de werkgroep Integriteit Leden van de Tweede Kamer aan de orde geweest.1 De werkgroep, onder voorzitterschap van het toenmalige Kamerlid Van Oosten, werd ingesteld naar aanleiding van de tweede nalevingsrap-portage van GRECO (Groep van Staten tegen Corruptie, onderdeel van de Raad van Europa).
Ter uitvoering van de aanbevelingen van de werkgroep legde het presidium in november reeds een voorstel voor een Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan de Kamer voor.2 Deze gedragscode is gebaseerd op de leidraad die de werkgroep heeft opgesteld. In de gedragscode worden de geldende integriteitsregels samengebracht in de vorm van een aantal gedragsregels, voorzien van een toelichting. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de contacten met lobbyisten. Tevens heeft het presidium per 1 januari jl. een onafhankelijk adviseur integriteit benoemd.3 Conform de aanbevelingen van de werkgroep kunnen Kamerleden de onafhankelijk adviseur benaderen voor vertrouwelijk, schriftelijk advies over de uitleg en toepassing van de regels op het gebied van integriteit. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om vragen of dilemma's omtrent het aangaan van nevenfuncties of hoe om te gaan met belangen of geschenken.
Ter completering van de maatregelen voor versterking van het integriteits-beleid van de Kamer bieden wij u hierbij een voorstel voor een regeling inzake toezicht en handhaving aan. Het voorstel bouwt voort op de laatste aanbeveling van de werkgroep Integriteit. Met de motie-Van der Molen
1 Kamerstuk 35 166, nr. 5.
2 Kamerstuk 35 351, nr. 1.
3 Brief van het presidium inzake benoeming onafhankelijk adviseur integriteit d.d. 28 november 2019.
kst-35351-2 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2020
c.s.,1 die met algemene stemmen is aangenomen, werd het presidium verzocht ter uitvoering van deze aanbeveling een voorstel aan de Kamer voor te leggen en daarin maatregelen voor toezicht en handhaving nader uit te werken.
Duidelijk is dat de Kamer ook op het punt van toezicht stappen moet zetten. In de samenleving wordt kritischer gekeken naar het optreden van Kamerleden. Zij komen daardoor vaker, al dan niet terecht, in opspraak. Daarbij komt dat Kamerleden een publiek ambt vervullen, waaraan rechten en plichten verbonden zijn. Integriteitsschendingen kunnen het gezag en de waardigheid van het parlement schaden. Ook de Staatscommissie parlementair stelsel heeft in haar rapport een paragraaf gewijd aan de registratie van geschenken, nevenfuncties en andere belangen, en het belang van adequaat toezicht daarop.2 Een voorziening voor eenduidig en gezaghebbend toezicht door de Kamer is daarom van belang. Tegelijkertijd kan Kamerleden hiermee ook een adequate en zorgvuldige behandeling worden geboden in het geval zij te maken krijgen met integriteitskwesties.
Nu in de Kamer een voorstel voor een gedragscode voorligt, is het dus van belang om na te gaan hoe het toezicht op de naleving van de code kan worden vormgegeven en in lacunes kan worden voorzien. De hierbij voorgestelde regeling vormt daarvan een uitwerking. Tijdens de voorbereiding van de regeling is gesproken met de indieners van de motie, zijn deskundigen geraadpleegd en is gekeken naar voorzieningen in andere parlementen. Ook is het staatsrechtelijk kader in kaart gebracht, teneinde de grondwettelijke positie van Kamerleden te waarborgen.
Op hoofdlijnen ziet het voorstel er als volgt uit:
-
-Klachten over de naleving van de gedragscode worden behandeld door een onafhankelijk college van onderzoek. Het college bestaat uit drie leden met gezag en deskundigheid, die worden benoemd door de Kamer op voordracht van het presidium.
-
-Iedereen kan een klacht indienen. Het college beoordeelt vervolgens of een klacht in behandeling kan worden genomen. Het college behandelt geen klachten die betrekking hebben op mogelijke strafbare feiten, of wanneer het Reglement van Orde op andere wijze het toezicht regelt.
-
-Het Kamerlid verleent het college de benodigde medewerking bij de behandeling van een klacht. Het college kan na het beoordelen van de informatie van het Kamerlid en andere relevante feiten en omstandigheden besluiten dat een klacht niet nader onderzocht wordt. Wanneer een nader onderzoek wel gerechtvaardigd wordt geacht, stelt het college op basis van het onderzoek een rapportage op met daarin zijn bevindingen. Deze rapportage wordt openbaar gemaakt, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om delen ervan vertrouwelijk te behandelen. Het Kamerlid wordt tijdens het onderzoek in de gelegenheid gesteld te worden gehoord en kan een zienswijze indienen, die in de rapportage wordt verwerkt.
-
-Het college kan aanbevelingen doen aan het Kamerlid, bijvoorbeeld over de wijze waarop het beste invulling kan worden gegeven aan een registratieverplichting. Wordt op basis van een onderzoek door het college geconcludeerd dat de gedragscode is overtreden, dan kan tevens worden aanbevolen om een sanctie op te leggen, rekening houdend met de aard en ernst van de overtreding. De sanctie kan bestaan uit een aanwijzing, een berisping of een schorsing. De Kamer beslist over het opleggen van de aanbevolen sanctie.
Verder wordt in het voorstel aandacht besteed aan de verhouding met de onafhankelijk adviseur integriteit. De adviseur en het college van onderzoek vervullen immers verschillende functies: de adviseur is er om in vertrouwelijkheid met Kamerleden mee te denken en hen desgevraagd te adviseren, terwijl het college klachten behandelt en kan oordelen over de naleving van de gedragscode.
Nadere gedachtenvorming
Met dit voorstel is getracht invulling te geven aan de breed gedragen wens van de Kamer om het toezicht op het terrein van integriteit te versterken. Het presidium benadrukt dat het van belang is dat voorstellen op dit terrein op voldoende draagvlak binnen de Kamer kunnen rekenen. Daarom is het nu aan de Kamer om hierin verder richting te bepalen. Ten behoeve van de nadere gedachtenvorming in de Kamer geeft het presidium hieronder enkele modaliteiten bij het voorstel in overweging.
Aanvullende voorzieningen
Het presidium is zich ervan bewust dat een eventueel onderzoek door het college belangrijke gevolgen kan hebben voor het betreffende Kamerlid. De regeling biedt daarom een zorgvuldige procedure om klachten over naleving van de gedragscode op adequate en onafhankelijke wijze te onderzoeken wanneer daartoe aanleiding is. Het presidium acht het echter denkbaar dat aanvullende voorzieningen worden getroffen voor het geval het Kamerlid zich niet kan verenigen met de bevindingen van het college van onderzoek. Daarvoor ziet het presidium twee mogelijke alternatieven.
Alternatief 1: het Kamerlid krijgt de mogelijkheid om een nadere zienswijze te geven, die afzonderlijk van de rapportage wordt gepubliceerd. Deze vormt een aanvulling op de reeds in het voorstel opgenomen mogelijkheid dat het Kamerlid wordt gehoord en een zienswijze kan geven, die wordt verwerkt in de rapportage (zie hoofdstuk 3 van het voorstel). Zo nodig kan deze nadere zienswijze (deels) vertrouwelijk aan Kamerleden ter inzage worden gegeven. Dit biedt Kamerleden de mogelijkheid om eventuele bedenkingen of aanvullingen, die niet in de rapportage zijn verwerkt, binnen een duidelijk kader kenbaar te maken.
Alternatief 2: het Kamerlid krijgt de mogelijkheid om binnen twee weken beroep in te stellen naar aanleiding van een rapportage van het college. In dat geval kan de Kamer, op voordracht van het presidium, een tijdelijk college instellen dat op basis van de rapportage en andere relevante feiten en omstandigheden nagaat of het college van onderzoek in redelijkheid tot haar oordeel kon komen. Het Kamerlid wordt daarbij opnieuw gehoord en kan een nadere zienswijze indienen.
Handhaving
In de motie-Van der Molen c.s. is het presidium verzocht om ook voorstellen te doen voor versterking van de handhaving van de integri-teitsregels. Bijgaand voorstel bevat in dat verband een aantal nieuwe sancties die de Kamer kan opleggen. Deze mogelijkheid bestaat wanneer het college een bepaalde sanctie heeft aanbevolen op basis van een onderzoek (hoofdstuk 4).
Het presidium geeft de Kamer in dit kader tegelijkertijd mee dat overwogen kan worden om eerst enige tijd ervaring op te doen met de gedragscode en de nieuwe voorziening voor toezicht, zodat de werking hiervan in de praktijk kan uitkristalliseren. De bepalingen omtrent sanctionering zouden dan voorlopig achterwege kunnen blijven, of na evaluatie van het stelsel op een nader te bepalen moment in werking kunnen treden.
Het presidium verzoekt de commissie voor Binnenlandse Zaken het voorstel, in samenhang met het eerder ingediende voorstel voor een Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, in behandeling te nemen. Daarbij wordt in overweging gegeven deze voorstellen te betrekken bij de aankomende behandeling van de Raming van de Tweede Kamer.
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
-
K.Arib
VOORSTEL VOOR EEN REGELING TOEZICHT EN HANDHAVING GEDRAGSCODE LEDEN VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL
Hoofdstuk 1. Algemeen
In deze regeling wordt verstaan onder:
-
a.Adviseur: de onafhankelijke adviseur integriteit;
-
b.College: het college van onderzoek integriteit;
-
c.Gedragscode: de Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Hoofdstuk 2. Het College
Artikel 2 Samenstelling en benoeming
-
1.Het College bestaat uit een voorzitter en twee leden. Zij worden benoemd door de Kamer op voordracht van het presidium voor de duur van ten hoogste zes jaar. De Kamer besluit zonder beraadslaging. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste zes jaar plaatsvinden.
-
2.Het College is onafhankelijk.
-
3.De leden van het College ontvangen enkel een vergoeding voor de kosten die samenhangen met het uitvoeren van hun taken.
Het College heeft tot taak klachten aangaande overtreding van de Gedragscode door Kamerleden te behandelen.
-
1.Het College zendt jaarlijks in februari aan het presidium zijn jaarverslag over het voorgaande jaar.
-
2.Het College kan in zijn jaarverslag aanbevelingen doen die strekken tot een wijziging van de gedragscode of een verduidelijking geven van de gedragscode.
-
3.Het presidium maakt het jaarverslag openbaar.
Het College draagt elke zes jaar de documenten die op zijn verzoek zijn verstrekt en andere documenten die hij van belang acht aan de Kamer over. Hij kan hierbij gemotiveerd aangeven dat documenten niet openbaar gemaakt mogen worden en voor de duur van tien jaren alleen ter inzage liggen voor leden van het College.
Hoofdstuk 3. Klachtprocedure
-
1.Een ieder kan een klacht aangaande overtreding van de Gedragscode aanbrengen.
-
2.Een klacht wordt schriftelijk aangebracht en bevat ten minste de naam en het postadres van de klager, de naam van het Kamerlid op wie de klacht ziet en de feiten die tot het doen van de klacht hebben geleid.
-
3.Het College kan besluiten een klacht niet in behandeling te nemen wanneer het deze kennelijk ongegrond acht, wanneer niet is voldaan aan de vereisten, bedoeld in het tweede lid, of wanneer eenzelfde klacht door verschillende klagers is gedaan. De klager wordt hierover geïnformeerd.
-
4.Een klacht die ziet op een mogelijke overtreding waarbij in het Reglement van Orde op andere wijze in het toezicht is voorzien, wordt niet in behandeling genomen door het College.
-
5.Een klacht die ziet op een mogelijk strafbaar feit, niet zijnde een ambtsmisdrijf, wordt niet in behandeling genomen door het College. Na overleg met de klager kan de klacht worden doorgezonden aan het openbaar ministerie.
-
1.Het College informeert een Kamerlid wanneer een klacht over hem in behandeling wordt genomen.
-
2.Het College verzoekt het Kamerlid om informatie. Het Kamerlid verleent medewerking aan dat verzoek.
-
3.Het College kan na het beoordelen van de ontvangen informatie en andere feiten en omstandigheden die het van belang acht, besluiten dat de klacht niet nader onderzocht wordt. Het Kamerlid en de klager worden hierover geïnformeerd. Het College kan hierbij een aanbeveling doen aan het Kamerlid.
Artikel 8 Onderzoek naar klacht
-
1.Het College kan na ontvangst van de informatie, bedoeld in artikel 7, tweede lid, en na het beoordelen van andere feiten en omstandigheden die het van belang acht, besluiten een onderzoek in te stellen naar de klacht.
-
2.Indien de klacht een kwestie betreft waarover de Adviseur eerder advies aan het betrokken Kamerlid heeft uitgebracht en dit advies is opgevolgd, kan het College slechts gemotiveerd besluiten tot een onderzoek.
-
3.Indien het College besluit een onderzoek in te stellen, brengt de Adviseur aan het betreffende Kamerlid over dezelfde kwestie geen advies meer uit.
-
4.Het Kamerlid verleent de medewerking die door het College in het kader van zijn onderzoek wordt verlangd.
-
5.Het College stelt een conceptrapportage op van zijn bevindingen en stelt het Kamerlid in de gelegenheid om binnen vier weken te worden gehoord. De zienswijze van het Kamerlid wordt verwerkt in de rapportage. In de rapportage kan het College een aanbeveling doen aan het Kamerlid.
-
6.ndien het College een overtreding van de gedragscode vaststelt, kan in de rapportage een aanbeveling voor een sanctie worden gedaan.
-
1.Het College zendt de rapportage aan het presidium en aan het Kamerlid die het betreft. Het College kan bij de toezending bepalen dat delen ervan vertrouwelijk blijven in verband met zwaarwegende redenen.
-
2.Het presidium maakt de rapportage uiterlijk vier weken na de toezending ervan openbaar, voor zover het College heeft bepaald dat deze openbaar kan worden.
Hoofdstuk 4. Sanctionering
De volgende sancties kunnen worden opgelegd bij overtreding van de gedragscode:
-
a.een aanwijzing, waaronder wordt begrepen een maatregel die een Kamerlid verplicht tot herstel van een overtreding van de Gedragscode;
-
b.een berisping, waaronder wordt begrepen een openbare brief van het presidium gericht aan een Kamerlid waarin de handeling die tot een overtreding heeft geleid, wordt afgekeurd;
-
c.een schorsing, waaronder wordt begrepen het uitsluiten van een Kamerlid voor de duur van ten hoogste een maand van het deelnemen aan plenaire vergaderingen, behoudens stemmingen, aan commissievergaderingen of aan andere activiteiten die door of namens de Kamer worden gehouden.
Artikel 11 Voorstel voor sanctionering door de Kamer
Indien een rapportage als bedoeld in artikel 9 een overtreding van de gedragscode vaststelt waarbij een sanctie als bedoeld in artikel 10 wordt aanbevolen, zendt het presidium tegelijkertijd met de openbaarmaking van de rapportage een brief aan de Kamer met een voorstel tot het opleggen van de door het College aanbevolen sanctie.
De Kamer besluit zonder beraadslaging over het voorstel van het presidium, bedoeld in artikel 11. Indien de Kamer besluit tot het opleggen van een sanctie, wordt deze de dag na het Kamerbesluit ten uitvoer gelegd.
Van de beslissingen ingevolge deze regeling is beroep op de Kamer niet toegelaten.
Het presidium kan voorstellen aan de Kamer doen voor herziening van de Gedragscode en de toelichting daarop. De presidium kan tevens voorstellen doen voor herziening van deze regeling. Het presidium betrekt daarbij de jaarverslagen van de Adviseur en het College.
Artikel 15 Toepassing regeling
Deze regeling is alleen van toepassing op overtredingen van de Gedragscode die plaatsvinden na de inwerkingtreding van de regeling.
Toelichting
In voorgestelde toezichts- en handhavingsstelsel wordt het behandelen van klachten inzake overtreding van de Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal opgedragen aan een onafhankelijk college van onderzoek integriteit.
Het College verricht onderzoek op basis van klachten over zittende Kamerleden. Iedereen kan een klacht indienen. Indien het College oordeelt dat de gedragscode in een concrete situatie is overtreden, kunnen drie soorten sancties worden voorgesteld aan de Kamer: een aanwijzing, een berisping of een schorsing. De Kamer beslist over het opleggen van de sanctie. Indien naar aanleiding van een klachtonderzoek geen overtreding wordt vastgesteld, of wanneer een sanctie niet opportuun wordt geacht, kan het College een aanbeveling doen aan het Kamerlid. Klachten die kennelijk ongegrond worden geacht, die zien op overtredingen waarbij het Reglement van Orde een specifieke toezichtsregeling kent, of die betrekking hebben op een strafbaar feit worden niet in behandeling genomen.
De voorgestelde regeling bevat tevens voorzieningen om de mogelijke samenloop van advisering door de onafhankelijk adviseur integriteit en toezicht door het beoogde college zorgvuldig te regelen. Zo is opgenomen dat indien het Kamerlid het advies van de Adviseur opvolgt, een besluit tot een onderzoek naar dezelfde kwestie door het College een bijzondere motivering vergt. Aangezien uit de functie van de Adviseur volgt dat deze zich zal toeleggen op het met name vooraf adviseren van Kamerleden over de uitleg en toepassing van de integriteitsregels, brengt de Adviseur aan het betreffende Kamerlid over een kwestie geen advies meer uit zodra een klacht over dezelfde kwestie leidt tot een onderzoek door het College. Na vaststelling van de regeling door de Kamer kan worden overwogen om in het Reglement van Orde een uitdrukkelijke verwijzing naar de regeling op te nemen, zodat de samenhang kan worden geborgd.
Artikel 1
Het college van onderzoek integriteit en de Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal staan centraal in de regeling. Om de leesbaarheid van de regeling te verhogen worden deze termen verkort gedefinieerd. Tevens wordt de onafhankelijke adviseur integriteit kort gedefinieerd.3
Artikel 2
Voor de klachtbehandeling is er een College van onderzoek, waarvan de leden worden benoemd door de Kamer op voordracht van het presidium. De leden van het College zijn personen met gezag en deskundigheid. Het verdient aanbeveling om de benoemingen en herbenoemingscyclus zo in te richten dat voorkomen wordt dat de benoemingstermijn voor alle drie de leden in hetzelfde jaar afloopt. Op deze wijze wordt de aanwezige kennis en expertise van het College gewaarborgd. De onafhankelijkheid van het College is nadrukkelijk in de regeling opgenomen. Hieruit vloeit overigens voort dat zittende Kamerleden geen deel kunnen uitmaken van het College. Hoewel de functie van collegelid onbezoldigd is, kunnen bij de benoeming van de collegeleden rechtspositionele afspraken gemaakt worden inzake bijvoorbeeld de onkostenvergoeding die zij ontvangen. Verder dient bij de benoeming worden vastgesteld dat het collegelid wordt gevrijwaard van aansprakelijkheid.
Artikel 3
In dit artikel wordt de taak van het College beschreven.
Artikel 4
Het presidium ontvangt jaarlijks van het College een jaarverslag. Daarin kunnen de verschenen rapportages, als bedoeld in artikel 9, uit het voorgaande jaar worden vermeld en kan ingegaan worden op de werkzaamheden die zijn verricht. Ook kunnen aanbevelingen worden gedaan omtrent de gedragscode. Mocht het college mogelijke verbeteringen voor de gedragscode hebben geconstateerd, dan kan het dit aangeven in het jaarverslag middels aanbevelingen. Het doel van het opnemen van de rapportages en mogelijke aanbevelingen is dat deze mede gaan dienen als leidraad voor het handelen van Kamerleden. Bovendien kan hiervan ook een zekere normerende werking uit gaan. De rapportages en aanbevelingen dragen immers bij aan een eenduidige en bestendige uitleg en aan de verdere ontwikkeling van de gedragscode. Bij een deel van de bestaande integriteitsregels, met name de regels waarop nu nog geen toezicht wordt gehouden, kan in de praktijk nog nadere duiding nodig zijn omdat zij bijvoorbeeld open normen bevatten. Deze ontwikkeling zal derhalve over meerdere jaren plaatsvinden zodat na verloop van tijd een steeds duidelijker en eenduidiger kader ontstaat.
Artikel 5
In dit artikel wordt de archivering beschreven.
Artikel 6
Klachten kunnen door iedereen worden aangebracht bij het College. Het tweede lid bevat echter wel vereisten waaraan een klacht moet voldoen, waarbij het tot de bevoegdheid van het College behoort om te besluiten wanneer een klacht aan de vereisten voldoet. In het derde lid van dit artikel is opgenomen dat het College kan besluiten een klacht niet in behandeling te nemen wanneer niet aan de vereisten uit het tweede lid is voldaan. Wanneer bijvoorbeeld een klacht vrijwel geen feiten bevat omtrent de klacht of de klacht niet ziet op een zittend Kamerlid (zoals een Minister), kan het College besluiten dat de klacht niet in behandeling wordt genomen. Voorts heeft het College de bevoegdheid om een klacht niet in behandeling te nemen wanneer deze kennelijk ongegrond is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn klachten met een onbegrijpelijke of niet-consistente inhoud. Ten slotte kan het College besluiten klachten niet te behandelen wanneer dezelfde klacht over hetzelfde Kamerlid meerdere malen of in grote aantallen binnenkomt. De klager wordt hierover geïnformeerd. Niet uitgesloten is dat College ook het Kamerlid informeert. Dit kan bijvoorbeeld raadzaam zijn om te voorkomen dat een Kamerlid later publiekelijk wordt geconfronteerd met de beslissing van het College. Het is aan te bevelen hier prudent mee om te gaan.
In het vierde lid is opgenomen dat klachten over mogelijke overtredingen waarbij het Reglement van Orde reeds op andere wijze in het toezicht voorziet, niet in behandeling worden genomen. Daarbij kan worden gedacht worden aan klachten over de orde tijdens plenaire en commissievergaderingen. Hierop zijn de artikelen 58 tot en met 62 Reglement van Orde van toepassing.
In het vijfde lid is opgenomen dat klachten die zien op strafbare feiten, niet zijnde ambtsmisdrijven4, niet in behandeling kunnen worden genomen door het College. Hierbij kan worden gedacht aan strafbare feiten gepleegd ten aanzien van personen, zoals geweldpleging. Hiervoor staat immers de strafrechtelijke weg open. Het College kan evenwel met de klager in overleg treden over het doorzenden van de klacht naar het openbaar ministerie. Zo mogelijk kan het College de klager helpen de stap te zetten zelf aangifte te doen van het strafbare feit.
Artikel 7
Als het College besluit een klacht in behandeling te nemen, wordt het betreffende Kamerlid zo spoedig mogelijk hierover geïnformeerd. Het College is vervolgens verplicht om het Kamerlid informatie te verzoeken met betrekking tot de klacht. Het ligt hierbij in de rede om ook een eventueel schriftelijk advies van de Adviseur over de betreffende kwestie op te vragen. Het Kamerlid is verplicht tot medewerking aan het verzoek. Via deze weg dient hij dan ook het advies aan het College te verstrekken. Een vertrouwelijk advies wordt hiermee overigens niet openbaar; bestaande vertrouwelijkheid dient dan ook te worden gewaarborgd.
Gezien het feit dat in dit stadium nog geen sprake is van onderzoek naar de klacht, zal het verzoek om informatie in de praktijk beknopt zijn.
Indien naar aanleiding van de informatie van het Kamerlid duidelijk is dat de klacht geen verder onderzoek rechtvaardigt, wordt de klacht als afgehandeld beschouwd. Daarbij kan het college mede in overweging nemen in hoeverre de klacht naar haar oordeel voldoende substantieel van aard is om een onderzoek met een daaruit volgende openbare rapportage te billijken. De klager en het Kamerlid worden hierover geïnformeerd. Het College kan evenwel het Kamerlid nog wel een aanbeveling doen, bijvoorbeeld over de wijze waarop aan een registratieverplichting het beste invulling kan worden gegeven.
Artikel 8
Het College kan besluiten een onderzoek in te stellen naar de klacht. De duur van een onderzoek wordt mede bepaald door de aard en complexiteit van de vermeende overtreding, maar verwacht mag worden dat een onderzoek binnen een redelijke termijn wordt afgerond.
Indien de klacht betrekking heeft op een kwestie waarover eerder advies is uitgebracht door de Adviseur en het Kamerlid heeft dat advies opgevolgd, kan het College slechts gemotiveerd besluiten tot een onderzoek. Hiertoe kan bijvoorbeeld aanleiding zijn wanneer er aanvullende feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die tot een ander advies hadden geleid, of wanneer nader onderzoek om andere zwaarwegende redenen van belang wordt geacht. Deze bepaling dient ter bescherming van het Kamerlid. Het is onwenselijk als een Kamerlid dat zich tot de Adviseur heeft gewend en het verkregen advies heeft opgevolgd aan een nader onderzoek wordt onderworpen door het College indien daar op voorhand geen gewichtige redenen voor zijn. Aan de adviezen van de Adviseur wordt immers een zeker gezag toegekend. Het is aan het College om in voorkomende gevallen af te wegen of een onderzoek nodig is. Het College kan ten behoeve van het maken van die afweging indien nodig in contact treden met de Adviseur.
Zodra het College besluit een onderzoek in te stellen, brengt de Adviseur over dezelfde kwestie geen advies meer uit. Op deze manier wordt voorkomen dat de werkzaamheden van de Adviseur en het College samenlopen. Aangezien uit de functie van de Adviseur volgt dat deze zich zal toeleggen op het met name vooraf adviseren van Kamerleden over de uitleg en toepassing van de integriteitsregels, ligt het voor de hand dat de Adviseur de advisering richting het betreffende Kamerlid staakt zodra een klacht over dezelfde kwestie leidt tot een onderzoek door het College.
Het Kamerlid is ook in deze fase verplicht medewerking te verlenen aan het onderzoek door het College en krijgt ook de gelegenheid te worden gehoord over de conceptrapportage. De zienswijze van het Kamerlid wordt in de rapportage verwerkt. Dit biedt het Kamerlid de waarborg dat alles wat relevant is naar voren kan worden gebracht in de betreffende kwestie.
In de conceptrapportage is opgenomen wat de uitkomst van het onderzoek is. De wijze van het formuleren van de uitkomsten wordt aan het College overgelaten.
Artikel 9
De rapportage wordt toegezonden aan het presidium en aan het betreffende Kamerlid. Omdat er mogelijk gevolgen voor het betreffende Kamerlid zijn, wordt de rapportage niet tevens direct toegezonden aan de klager. Het presidium is immers verplicht de rapportage uiterlijk vier weken na de toezending ervan openbaar te maken, waardoor op dat moment de klager kennis kan nemen van het rapport. Wel kan het College bepalen dat delen van de rapportage vertrouwelijk blijven in verband met zwaarwegende redenen. Zo kan het College bijvoorbeeld bepalen dat in verband met privacy bepaalde informatie in een vertrouwelijke bijlage wordt opgenomen. Het presidium kan vervolgens alleen die delen van het rapport openbaar maken die niet vertrouwelijk zijn.
Indien het College een sanctie gepast acht, kan zij daartoe een aanbeveling doen in haar rapportage. Ook kan het College concluderen dat een sanctie niet opportuun is, of dat uitsluitend een aanbeveling aan het Kamerlid wordt gedaan. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer het College oordeelt dat de overtreding van lichte aard is of wanneer de betreffende integriteitsregel onvoldoende houvast bood en het Kamerlid de geconstateerde overtreding in redelijkheid niet kon worden verweten. Daarbij kan in overweging worden genomen dat openbaarmaking van de rapportage op zichzelf al zekere gevolgen kan hebben.
In het geval dat het College het vermoeden heeft dat er sprake is van een ambtsmisdrijf, kan in beginsel in de rapportage geen overtreding van de gedragscode worden vastgesteld. Voor een ambtsmisdrijf kan immers de weg van de Wet ministeriële verantwoordelijkheid en ambtsdelicten leden Staten-Generaal, Ministers en Staatssecretarissen worden gevolgd. Het ligt in de lijn van verwachting dat het College dan in de rapportage geen vaststelling van een overtreding zal doen, maar aangeeft er een vermoeden van een ambtsmisdrijf is. In dat geval ligt het voor de hand dat wordt bevorderd dat de hiervoor bestemde procedure in werking wordt gesteld. Hiervoor hoeft geen nadere regeling te worden getroffen.
Artikel 10
In dit artikel is de uitwerking gegeven van de mogelijke op te leggen sancties bij een overtreding van de gedragscode. Een aanwijzing kan bijvoorbeeld betrekking hebben op de registratieverplichtingen van het Reglement van Orde. Over de berisping kan worden opgemerkt dat deze kan worden gezien als een waarschuwing aan het Kamerlid. De volgende mogelijke sanctie, de schorsing, is immers de zwaarste vorm. Deze sanctie is nu alleen mogelijk in geval van schending van de geheimhouding of vertrouwelijkheid, zoals neergelegd in de artikelen 145 en 147 Reglement van Orde. In dit voorstel wordt de schorsing ook bij andere overtredingen van de gedragscode mogelijk. De schorsing is overigens flexibel vormgegeven, zodat de maatregel op maat kan worden vormgegeven en in verhouding kan staan tot de aard en ernst van de overtreding. Hierbij kan worden gedacht aan een Kamerlid dat te registreren buitenlandse reizen herhaaldelijk niet heeft gemeld, wordt geschorst van deelneming aan een komend buitenlands werkbezoek van een commissie of van het lidmaatschap van een delegatie van de Kamer bij interparlementaire conferenties of andere internationale gremia. Ook in deze meer flexibele vorm blijft de schorsing uiteraard een zwaar middel, waartoe niet lichtvaardig moet worden besloten. Denkbaar is bijvoorbeeld dat een schorsing in beeld komt wanneer de overtreding van zeer ernstige aard is of wanneer een lid herhaaldelijk bepaalde overtredingen begaat, waarvoor eerder lichtere sancties zoals een berisping zijn opgelegd.
Er wordt verder op gewezen dat van het schorsen van deelneming aan de plenaire vergadering de stemmingen zijn uitgezonderd. Dit betekent dat een lid dat is geschorst wel kan deelnemen aan stemmingen. Het uitsluiten van deelname aan stemmingen zou onverenigbaar zijn met de staatsrechtelijke positie van Kamerleden.
Artikel 11
Bij het openbaar maken van de rapportage, wat tevens kan worden gezien als het toezenden van de rapportage aan de Kamer voegt het presidium ook een brief met daarin het voorstel voor een sanctie, indien het College een overtreding van de gedragscode heeft geconstateerd en deze sanctie heeft aanbevolen.
Op deze wijze wordt bevestigd dat een sanctie als bedoeld in artikel 10 alleen wordt opgelegd na een voorafgaand onderzoek door het College. Van de Kamer mag immers worden verwacht dat sanctionering van een individueel Kamerlid zorgvuldig wordt voorbereid en onderbouwd. Bovendien wordt met een onderzoek door het College gewaarborgd dat het betrokken Kamerlid heeft kunnen reageren op de geconstateerde feiten en omstandigheden.
Artikel 12
De Kamer besluit zonder beraadslaging over de daadwerkelijke sanctieop-legging. Het besluiten zonder beraadslaging is ook nu al het geval bij een voorstel tot schorsing op grond van artikel 145 Reglement van Orde. Als er tot sanctieoplegging wordt besloten, wordt de dag erna de sanctie tot uitvoer gelegd.
Artikel 13
Overeenkomstig artikel 62 Reglement van Orde, is geen beroep op de Kamer mogelijk ten aanzien van beslissingen die ingevolge deze regeling worden genomen.
Artikel 14
De regeling treedt in werking zodra deze door de Kamer wordt vastgesteld, tenzij de Kamer anders besluit.
De Gedragscode is bedoeld als een levend document en is gebaseerd op de geldende integriteitsregels in de Kamer. Naarmate de betekenis van de Gedragscode en de onderliggende regels door de praktijk verdere invulling krijgen, kan het daarom nodig zijn de Gedragscode aan te passen of de toelichting aan te vullen. Dat geldt ook voor het systeem van toezicht en handhaving zoals dat is neergelegd in deze regeling. Het presidium kan daartoe van tijd tot tijd voorstellen voor herziening doen aan de Kamer. Teneinde de eenduidigheid van de uitleg en toepassing van de Gedragscode en de onderliggende regels te bevorderen, betrekt het presidium in haar voorstellen nadrukkelijk de jaarverslagen van de Adviseur en van het College.
Gelet op de vernieuwingen die met deze regeling worden voorgesteld, wordt aanbevolen om zes jaar na de inwerkingtreding - of zoveel eerder als wenselijk - een algehele evaluatie van de werking en effectiviteit van de gedragscode en het stelsel van advisering, toezicht en handhaving uit te voeren. Tevens kunnen al eerder deelevaluaties plaatsvinden indien dit wenselijk wordt geacht.
Artikel 15
Gelet op het belang van rechtszekerheid voor Kamerleden is in dit artikel nadrukkelijk opgenomen dat de regeling alleen geldt voor overtredingen van de Gedragscode die plaatsvinden na de inwerkingtreding van deze regeling.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 35 351, nr. 2 12
Kamerstuk 35 166, nr. 20.
Kamerstuk 34 430, nr. 9, Eindrapport Staatcommissie parlementair stelsel, Lage drempels, hoge dijken, 2018, par. 7.17.
Zie over deze functie de brief van het presidium van 28 november 2019 inzake de benoeming van de onafhankelijk adviseur integriteit.
Ambtsmisdrijven kennen een eigen procedure waar het Kamerleden betreft. Bij de toelichting op artikel 9 wordt hier nader op ingegaan.
The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.