Eerste Kamer reflecteert op eigen rol in toeslagenaffaire - Main contents
Op 27 september 2022 debatteerde de Eerste Kamer op een zelfevaluatierapport. Mijn inbreng:
We beginnen dit parlementaire jaar met zelfreflectie. Twee weken geleden bespraken we het parlementaire onderzoek naar antidiscriminatiewetgeving, dat ik de dag erna mocht ik het rapport presenteren bij de monitoring committee van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa. Vandaag de zelfevaluatie naar aanleiding van de toeslagenaffaire. Dat zelfevaluatierapport zoomt heel concreet in op een casus en vooral op de parlementaire behandeling in deze Kamer. Waar hebben we steken laten vallen? Waar hebben we fouten gemaakt?
Voor mijn fractie gaat het vandaag niet om het wijzen met een vingertje. Dat is te veel politiek scoren over de ruggen van mensen die tussen de wielen van de overheid zijn gekomen. Want het gaat over mensen die door de overheid gemangeld zijn geraakt en tot op de dag van vandaag met de pijnlijke gevolgen zitten. Ongekend onrecht. En dat onrecht is niet buiten ons omgegaan. De wetten en regelingen die het veroorzaakten, faciliteerden, legitimeerden, zijn hier door ons goedgekeurd. En daarom is zelfreflectie nodig. Met dank aan de werkgroep die deze zelfevaluatie geschreven heeft, kijken we in de spiegel.
De spiegel vertelt ons dat de Kamer wel controleerde op een manier die klassiek de taken van de Eerste Kamer omschreef. Waren de wetten rechtmatig, uitvoerbaar, handhaafbaar? Maar er was onvoldoende aandacht voor de zaken die achteraf gezien het meest van belang waren. Rechtmatig was het misschien wel, maar rechtvaardig niet, om maar te verwijzen naar de maiden speech van collega Lucas Vos twee weken geleden. Er was te weinig oog voor de mensen om wie het ging. De aandacht ging zozeer uit naar fraudebestrijding dat de zorg voor mensen in het geding kwam. Allemaal aspecten die ook terug komen in het afwegingskader uit ons antidiscriminatieonderzoek. Pas in de loop van de jaren kreeg de Kamer meer aandacht voor het perspectief van de burger. Als we daar een ding uit moeten leren, dan is het dat onze belangrijkste verantwoordelijkheid als volksvertegenwoordigers is, dat we nooit de mensen om wie het gaat uit het oog mogen verliezen.
Maar de werkgroep legt ook de vinger bij de halfslachtige manier waarop we als Kamer ons werk hebben gedaan. De Kamer legde de vinger wel precies op de zere plek, maar pakte niet door. We slikten de bezwerende uitspraken van bewindspersonen en de wetsvoorstellen werden aanvaard. Niet omdat de Kamer overtuigd was van de wetstechnische kwaliteit maar omdat er politieke redenen waren om het niet te blokkeren. Als doekje voor het bloeden kreeg de Kamer dan een aantal toezeggingen en evaluaties, maar die werden nauwelijks serieus opgevolgd door de Kamer.
Het is een pijnlijk beeld dat ook niet beperkt is tot de toeslagenaffaire. Er zijn veel meer wetten die onder grote druk door de Kamer werden geloodst en waarvan we achteraf moeten erkennen dat we niet scherp genoeg getoetst hebben. Denk alleen maar aan de Programmatische Aanpak Stikstof, de PAS. En precies dezelfde vraag ligt op tafel bij de Omgevingswet: hoe zit het met de uitvoerbaarheid? Wat doen we met de signalen van uitvoeringsinstanties en decentrale overheden?
Regelmatig wordt de vraag gesteld of de Eerste Kamer niet te politiek is geworden en of we ons niet vooral moeten beperken tot het toetsen van de wetskwaliteit. De Senaat is er, zo zei Donker Curtius al in 1848, ‘niet om het goede te stichten maar om het kwade te voorkomen’. In deze zelfevaluatie blijkt dat we dat simpelweg niet goed genoeg gedaan hebben. Dat we onvoldoende kritisch zijn geweest en dat we onvoldoende hebben opgelet bij evaluaties en toezeggingen. Soms door politieke druk om tekortschietende wetsvoorstellen te aanvaarden, en dat wordt vooral gevoeld door fracties van coalitiepartijen of partijen die met de regering een akkoord hebben gesloten. Mijn fractie heeft dat ook wel eens aan den lijve ervaren, dus we weten hoe dat voelt. De ruimte om werkelijk kritisch naar wetten te kijken is nu eenmaal een stuk kleiner als je politiek gecommitteerd bent aan een goede afloop en dus eigenlijk niet tegen kúnt stemmen. Hoe meer je gebonden bent aan het regeringsbeleid, des te groter het risico dat de toetsing van wetten verzwakt. Bij fracties in de oppositie speelt een ander risico, namelijk om de aandacht te verleggen van wetsbehandelingen naar andere aspecten. En daarom zou mijn vraag aan de collega’s van coalitie en oppositie beide zijn: wat kunnen we nu doen om die toets op wetskwaliteit echt te verbeteren? Om grondiger te kijken naar rechtmatigheid, rechtvaardigheid, uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid? Om gezamenlijk onze rol ernstig te nemen om het kwade te voorkomen?
Voorzitter, de fractie van GroenLinks sluit zich graag aan bij de aanbevelingen van de werkgroep. Ik licht er een paar punten uit. De toets op rechtvaardigheid zou om te beginnen een veel belangrijker plaats mogen krijgen in onze beoordeling van wetten. Wat mijn fractie betreft, wordt dat ook expliciet opgenomen in het Kamerledenhandboek “Aandachtspunten voor Wetgevingskwaliteit”. Op die manier wordt het ook bij nieuwe Kamerleden onder de aandacht gebracht. Bij de concretisering daarvan komen dan als vanzelf ook aandacht voor het burgerperspectief, vertrouwen in plaats van wantrouwen en de behoefte aan hardheidsclausules aan bod. Ik vraag de werkgroep graag om een reflectie op dit voorstel.
In de tweede plaats zou de toets op uitvoerbaarheid moeten worden aangescherpt. Beter doorvragen aan de voorkant en serieuzer nemen van signalen van uitvoeringsorganisaties en decentrale overheden. Zij moeten het werk gaan doen en als zij aangeven dat iets niet kan, dan weegt dat misschien wel zwaarder dan de geruststellingen van de regering. Mijn overweging daarbij zou zijn dat juist als je graag wil dat een wet wordt aangenomen, je er alle belang bij hebt dat ook de uitvoering gaat lukken. Kritisch zijn op uitvoerbaarheid zou daarom coalitie en oppositie moeten verbinden! Voor beiden is uitvoerbaarheid een essentieel punt. Hoe doen we dat? En zouden we de Omgevingswet bijvoorbeeld als testcase kunnen nemen om ondanks politieke verschillen voluit op de toetsing van uitvoerbaarheid in te zetten?
In de derde plaats zouden we ernaar moeten streven om toezeggingen zo scherp mogelijk te maken zodat de opvolging kan worden gemonitord. Toezeggingen zijn geen schaamlap om maar voor een wet te kunnen stemmen. Het zijn belangrijke instrumenten om de wetskwaliteit te waarborgen, als we de uitvoering goed volgen. Datzelfde geldt voor evaluaties. Als we een evaluatie vragen, dan moeten we daar de relevante criteria bij aangeven en vervolgens ook die evaluatie serieus bespreken. Anders is het vragen en uitvoeren van de evaluatie verspilde moeite.
Dat alles roept natuurlijk de vraag op wat we nodig hebben om dit te doen. Mijn fractie denkt dat dat allereerst een kwestie van houding is: nemen we onze controlerende taak wel serieus genoeg? Maar het is ook een kwestie van tijd en middelen. Zeker voor kleine fracties is het echt bijhouden van al deze zaken een zware taak. Daarom ligt de vraag op tafel of de ondersteuning voldoende is om het toetsen van uitvoerbaarheid en het monitoren goed vorm te geven. Er zijn verschillende manieren om dat te versterken. Gelukkig hebben we als Eerste Kamer een geweldige staf en die zou wellicht nog een iets inhoudelijker rol kunnen spelen bij de weging van toezeggingen. Niet politieker natuurlijk, maar wel inhoudelijker. Ook zouden de vaste commissies kunnen overwegen om vaker te werken met rapporteurs waarbij een oppositie- en coalitielid samen met ondersteuning op een specifiek onderwerp rapport uitbrengen over bijvoorbeeld uitvoerbaarheid, maar ook over de steeds belangrijker wordende digitaliseringsaspecten. En we zouden moeten overwegen om de fractieondersteuning te versterken. Met het aantal wetten dat wij behandelen en de complexiteit van wetgeving en samenleving is het voor deeltijdpolitici zoals wij zijn steeds ingewikkelder om wetten goed te toetsen. Voor een politieke mening hebben we niet meer tijd of ondersteuning nodig, maar voor een gedegen analyse van wetsvoorstellen wel.
Voorzitter, tot zover mijn bijdrage. Ik ben benieuwd naar de reflecties van de werkgroep, maar met name ook van de collega’s van andere fracties. Want we hebben vooral een gezamenlijke opdracht om het beter te doen dan we gedaan hebben.